Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Martelaren.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXLI.

JUAN EGIDIUS.

In Arragonië ligt het stadje Olova. Daar werd in het begin der 16c eeuw geboren Juan Gil, die meer bekend is geworden onder den naam van Juan Egidius. Toen zijn leeftijd daartoe was gekomen begaf hij zich naar de Universiteit van Alcala, waar hij zich toelegde op de Scholastieke godgeleerdheid, de eenige wetenschap, welke in die dagen door de Spanjaarden hooggeacht werd, met uitzondering van eenige weinigen, die zich op het onderzoek der Heilige Schrift in de grondtalen toelegden en daarom spottend Biblisten genoemd werden.

Nadat onze Egidius zijne academische studiën voltooid had, werd hij benoemd tot professor in dë Theologie te Sigueuza. Hij verkreeg daar zoo beroemden naam dat, toen er een Maglstraat-canonicus of prediker in de hoofdkerk van Sevilla noodig was, het kapittel eenstemmig hem daartoe koos.

Als prediker viel hij echter tegen, het volk hoorde hem niet gaarne, hij was hun te geleerd en te droog. Hij bracht den ganschen toestel van zijn kennis op den kansel en betoogde uit de Schriften van Lombardus, Thomas Aguinas e. a. wat hij voor waarheid hield. Het hinderde onzen Egidius zeer, dat hij met zijne preeken geen opgang maakte. Daarom besloot hij het predikambt te verlaten. Doch de Heere had andere dingen met hem voor. Hij zond hem eenen man toe, die hem tot zegen werd door zijn onderwijs.

_ Deze_ man was Rodrigo de Valez, vroeger een wereldling, die zijne jeugd doorbracht in ijdele tijdverdrijven, maar plotseling door God 200 werd omgezet, dat hij van de plaatsen des vermaaks, wier sieraad hij vroeger was, zich verwijderd hield. Iedereen dacht, dat Rodrigo nu naar hel klöosler zöu trekken, doch hij deeÖ het niet. Hij kocht een exemplaar van de Vulgata, de eenige bijbelvertaling, die in Spanje geoorloofd was en oefende zich in het Latijn, welks beginselen hij in zijne jonge jaren had geleerd, ten einde den Bijbel, dien hij in handen had, te kunnen lezen. Hierdoor kreeg hij zoo'n nauwkeurige kennis van Gods Woord, dat hij er bijna elke plaats van uit zijn geheugen kon opzeggen, terwijl hg bewonderenswaardige vaardigheid ontving, om het te verklaren. Nadat Valez de waarheid Gods had leeren verstaan, verliet hij de eenzaamheid met het plan om het hem dierbaar geworden Evangelie alomme bekend te maken. Hij zocht in de eerste plaats de geestelijken en monniken op en bestreed hunne dwalingen met zooveel kracht, dat zij niets tegen hem vermochten. Hij beriep zich hierbij steeds op Gods heilig woord. Dat dit den meesten geestelijken onaangenaam was, kunnen wij wel begrijpen. Zij vermeden daarom zijnen omgang, maar hij liet hen niet los. Waar hij kon, zelfs op openbare wandelplaatsen, knoopte hij met hen gesprekken over de geestelijke dingen aan. De geestelijken vroegen Valez, die in hunne oogen slechts een leek was, hoe hij de Schriften kende, en welke de teekenen waren van zijne zending, op welke vragen de getuige van den Christus openhartig antwoordde, dat de Heilige Geest hem in de Schriften had ingeleid en daaruit geleerd, dat elk geloorige geroepen was om van zijnen Heere en Koning te spreken. Natuurlijk liet men Valez niet lang ongehinderd gaan. De inkwisiteurs riepen hem voor hunne rechtbank en zeker zou daar het doodvonnis over hem uitgesproken zijn, indien niet de invloed van aanzienlijken hem een lichtere straf had bezorgd, namelijk het verlies van zijne goederen. Doch deze berooving belette hem niet om voorttegaan met het prediken der waarheid. Voor den tweeden keer viel hij in handen van de inquisitie, die hem ditmaal veroordeelde tot levenslange gevangenisstraf en het dragen van het San benito. Doch ook deze straf kon den drang_ van zijn hart niet keeren, om overal waar hij kon van zijnen Heer te spreken.

De inkwisiteurs brachten hem toen over naar een klooster, doch, eer hij deze plaats 1 ereikte, nam de Heere hem tot zich in Zijnen hemel.

Dezen man nu ontmoette Egidius, en den eersten den besten keer, dat hij hem aansprak, maakte hij hem opmerkzaam op de gebreken in zijne manier van preeken, terwijl hij hem vermaande om toch vlijtig Gods Woord te lezen. Deze raad werd herhaald en eindelijk ter harte genomen. Egidius onderzocht zijnen bijbel en die maakte hem binnen korten tijd tot den geliefdsten prediker van Sevilla. Met aandacht toch volgden hem velen, als hij hun de waarheid Gods in Christus ontvouwde. Ja, »de Meester, Dien hij diende, baande door zijnen Geest de leer, welke hij voordroeg een' weg in de harten zijner hoorders".

Zoo kreeg Egidius medearbeiders in zijn werk, mannen zelfs van grooten naam zooals Doctor Vargas enConstantine Ponce de la Fuente, De eerste hield voor de meer geleerden voorlezingen over den brief aan de Romeinen enz. en Constantine steunde Egidius in den kanselarbeid. Niemand zag dit heerlijke werk met afgunstiger oogen aan dan de inquisitie en al haar aanhang. Spionnen waarden rond en loerden op Egidius en in het geheim werd er beraadslaagd, hoe den man uit den weg te ruimen, die zich onder alle standen bemind gemaakt had. Het kwam echter vooreerst niet verder dan tot beraadslagen, want Egidius stond in hoog aanzien bij keizer Karel V, die hem het bisdom van Tortova gaf. Doch eindelijk barstte de haat uit en de prediker van Sevilla werd van ketterij beschuldigd door de inkwisitie, die hem liet gevangennemen. De aanklachten, tegen hem ingebracht, betroffen de leer der rechtvaardigmaking, de zekerheid die iemand kan hebben van zijne zaligheid, de menschelijke verdiensten, het vagevuur, de oorbiecht, de aanbidding der beelden, de vele middelaars. Bij zijne verdediging gaf hij een duidelijke verklaring van de leer der rechtvaardigmaking in schrift. Deze werd hem als ketterij toegerekend, zoodat zijn vrienden voor zijn leven begonnen te vreezen. Toen de keizer van het gevaar, waarin Egidius verkeerde, hoorde, schreef hij aan den Inquisiteur-generaal ten zijnen gunste. Zoo deed ook het kapittel van Sevilla, zelfs Correa, een der onverbiddelijkste inkwisiteurs. De rechtbank gaf een weinig] e toe aan dezen drang en besloot dat de punten van aanklacht zouden onderzocht worden door een scheidsgericht van beide partijen gekozen.

Öe mannen, die Egidius kdo's, werden door de inkwi­ I siteurs verworpen. Eindelijk vestigde hij zijn aandacht op den dominicaanschen professor van Salamanca, Domingo de Soto, met wien Egidius zijn gevoelen omtrent de rechtvaardiging besprak. Zij bleken geestverwanten te zijn. Nu zouden Soto en Egidius allebei op hunne wijze over het betwiste punt hun gevoelen in geschrifte stellen en in het bijzijn der inkwisiteurs voordragen.

De dag hiervoor kwam. In de hoofdstad van Sevilla was vriend en vijand tegenwoordig. Soto zoowel als Egidius kregen spreekgestoelten, die echter zoover van elkaar geplaatst werden, dat zij elkaar niet konden verstaan, toen er wat leven was. Soto begon zijn stuk voor te lezen. Egidius twijfelde niet, of Soto sprak op de wijze, die zij afgesproken hadden en knikte toestemmend zoo dikwijls Dominicus aan het einde van elke stelling zijn stem verhief en hem aanzag. Daarna las Egidius zijn eigen stuk, waarin het tegenovergestelde stond van wat door Soto was gezegd. Op grond van deze tegenstrijdigheid verklaarden de inkwisiteurs den beschuldigde als zeer verdacht van Luthersche ketterij en veroordeelden hem tot 3 jaren gevangenisschap, 10 jaren afstand doen van zijn predikambt en afzwering van de hem toegeschreven stellingen. Dit vonnis bracht Egidius in verwarring. Hij verloor den moed en zweeg.

Eerst later heeft hij de valschheid van Soto vernomen. In 1555 werd Egidius ontslagen uit den kerker. Hij begaf zich naar Valladolid en verkeerde daar met degeloovigen wat hem zeer verkwikte. Toen ging hij naar Sevilla. Hier arbeidde hij weer in het Woord. Doch niet lang, want de vermoeienissen van het werk, waaraan hij sedert eenige jaren niet gewoon was haalde hem een koorts op denhals die hem in weinige dagen naar het graf sleepte. Hij liet een aantal schriften in de landtaal achter. »Zijn gebeente werd later volgens uitspraak der inkwisiteurs, toen zij vernamen dat hij in het Luthersche geloof gestorven was, weder uit het graf genomen en aan de vlammen prijs gegeven, zijn vermogen verbeurd verklaard en zijn naam eerloos verklaard".

komt, weer met diezelfde genade op. Sterk o, God, ook in dat komende jaar, wat Gij in dat jaar, dat nu voor altoos weg is, in ons hart, aan onzen persoon, in ons karakter, in ons verborgen leven gewrocht hebt.

Aldus vraagt, aldus smeekt de ziel, die het wel waarlijk om God, om het eeuwige heilgoed, om den bloei van zijn innerlijk zieleleven te doen is.

Zeker, ook de nooden des levens wegen op het hart, en ook met het oog op wat ons lief en dierbaar is, ook over de dingen die ons uitwendig levenslot beheerschen, vermenigvuldigen zich op den avond van het oudejaar de gedachten in ons hart. Allerlei herinneringen verdringen zich in ons aan genoten vreugde of geleden smart. Ons lachen lachen we nog eens dankzeggend over, en ons weenen uit de dagen die achter ons liggen, schrijnt nogmaals pijnlijk door de ziel. Ook is het pad voor ons uit overal donker, nevelen drukkenden horizont, en telkens rijst te midden onzer onzekerheden de vraag: o. God, waarheen ? Wat zal onze toekomst wezen?

Maar voor wie hooger leven kent en den ernst van het menschelijk hart verstaat, vormen toch al die herinneringen en die beklemmende vragen, slechts het voorspel op de groote levensvraag, die hoog boven al ons aardsche roepen uitklinkt, de vraag, of er gebouwd is aan ons eeuwig huis, en of wat voor God bestaan kan, in ons slonk of won.

Zeker, ook uw tijdelijk leven heeft waardij, en wee u zoo ge het verspeelt en verzondigt. Gewisselijk ook voor uw voedsel en uw kleeding moet uw vlijt gespannen zijn. Uw toenemen in kennis siert u. Veel bezig en volijverig te zijn is heerlijk. Aan invloed ook op anderen te winnen verhoogt uw levenstoon. Maar wat is uw invloed vergeleken bij den Goddelijken invloed die op u moet uitgaan ? Wat is uw kleed vergeleken bij de waardij van uw innerlijk wezen f Wat uw schat van goud en zilver, dien ge toch eens achterlaat, bij den schat der liefde en des geloofs in uw binnenste? Wat is al wat u aanhangt of omgeeft, vergeleken bij uzelven, bij uw ziel die eeuwig bestaan moet, als ze haar God moet derven, wal weegt in de weegschaal der eeuwen tijdelijk geluk en voorspoed opgewogen tegen uw eeuwige toekomst?

En daarom een vreugdelach over genoten zegen, een traan van weemoed om de droefenisse of de rouwe van uw hart, ze ontsiert u niet, maar het einde van alles blijft toch: Wat is er van mij als mensch, als schepsel van mijn God, als gekochte door mijn Heiland, als geroepene ten eeuwigen leven geworden ?

De balans van uw nering en'[bedrijf is kostelijk, en wee hem die er geen orde op stelt, maar onvergelijkelijk hooger in waardij is toch de balans, die aanwijst hoe.j; ge voor uw God staat, wat winste ge in uw geestelijk bestaan wont, wat het onderpand is van uw eeuwige toekomst.

Als het jaar weer uit is, en een nieuwjaar komt, dan ligt in dien overgang de polsslag der eeuwigheid, het kloppen van uw hart voor den God uws levens, de gedachte: Het kan morgen, het kan straks ook voor mij de ure van mijn sterven zijn.

Dan valt alles weg, wat hier het oog boeien kon. Dan laat ge alles achter wat hier uw eerzucht geprikkeld of uw hebzucht gestreeld heeft. Dan gaat ge alleeyi de eeuwigheid m, en zelfs uw beste vrienden, en uw liefste panden blijven achter.

Alleen gaat ge dan de vallei der schaduwe des doods binnen; alleen zult ge voor uw God verschijnen, met niets dan uzelven, uw menschelijk hart, uw ziel die onrustig in u is.

o, Moge dan ook uw uitgang uit het jaar dat nu weer wegvlood, en uw ingang in het jaar, dat straks opnieuw den levensweg voor u ontsluit, u voor uzelven, en voor de uwen, dicht nabij uw God vinden, armer misschien naar de wereld geworden, doch wat nood ? Als het maar zijn mag: rijker in Hem, den God van alle ontfermingen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's

De Martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 december 1897

De Heraut | 4 Pagina's