Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

; Uit het zeer goede verslag in de N. Prov.

'Gron. Ct. van Prof. Bavincks lezing over de •wereld des gemoeds, nemen we het grootste gedeelte hier over.

\ We lezen daar: _ k ' Die wereld des gemoeds is een onmetelijk rijk; dat zijne oorzaak vindt omdat de mensch in verbinding staat met zijn God. God gaf den mensch het vermogen om voor alles gevoel te hebben; en de mensch heeft dan ook geen rust voor zijn begeervermogen, zonder zich op alles geworpen, te hebben. De mensch kan zich uitstrekken naar het vergankelijke, maar ook naar de eeuwige dingen.

Hij deelt nog met de plant en het dier hetzelfde natuurlijke leven; maar oneind^ hooger staat de mensch, eens geschapen naar het beeld van God.

Hij kan aangedaan en bezield worden door alles, door het lied, dat opstijgt voor-Gods troon, maar ook in haat opstijgen, door de inwerkende macht van den Satan. De mensch, hij is gelijk aan het zachte beekje, maar dat door den storm opbruist.

Een mensch, hoe kan hij aandoeningen'en gewaarwordingen gevoelen. Neen hij streeft de zonde niet na, omdat het zonde is. Dat wèl te doen is niet menschelijk meer, maar demonisch, Satanisch.

De mensch, de diepgezonkene mensch, zoekt ook door de zonde iets goeds, naar zijne meening. Een dronkaard strekt zich niet uit naar het glas, om zonde te doen, maar omdat hij of opwekken zal uit zijne sombere stemming, of om andere bij-oorzaken. Door de zonde nu is in dat begeervermogen zoo groote verandering gekomen. Sedert cle zonde intrad, is de mensch niet-alleen verdorven, maar ook verduisterd, ja zelfs zóó, dat hij den Satan menigmaal beschouwt als engel des lichts, maar hoe verdorven dan ook, hoe diep gezonken, hij streeft nog altijd het kwade na opdat daai-uit 't goede zal voortkomen. In den mensch zelf \voont de wereld des gemoeds; waarin alles tot een hartstocht kan worden geleid, maar waarbinnen het ook een mysterie der liefde zijn kan. Liefde, ja zij is het grootste wonder, dat wij op aarde aanschouwen.

Het was meer dan een inval, dat alle dingen tot elkander worden aangetrokken door liefde, maar ook afgestooten door haat. Zoo schoon heeft Augustinus van die liefde gewaagd, als hij het beschrijft, dat door de natuurlijke eigenschap de rook opstijgt, de olie zoekt naar de oppervlakte van het water; de mensch onrustig is, totdat hij het rustpunt voor zijn hart, dat is God-zelf, gevonden heeft.

Liefde is die wonderlijke kracht, die alles doet leven; liefde is de macht nu nog in den toestand der zonde, waardoor een innige gemeenschap wordt getroffen tusschen man en vrouw, tusschen broeders en zusters; die zich ook in de formatie der vereenigingen kenmerkt. Liefde, ja zij is het mysterie, die onbegrijpelijke macht, die onzen Heere Jezus Christus deed overgaan in de diepte des doods, ja meer nog, liefde is, wat God-zelf aan Zijne schepselen verbindt.

Die wereld des gemoeds ontspringt uit de Hefde.

Wat niet liefhebben kan, kan ook niet haten, en omgekeerd. De mensch is vatbaar voor de diepste liefde, maar ook voor den bi'andendsten haat. In den mensch, naar God geschapen, wonen zoowel liefde als haat, ja in God-zelf woont de liefde, maar ook de haat.

Hij moet haten wat met Zijne rechtvaardigheid en heiligheid in onverzoenlijken strijd is. Indien in God geen haat kon vallen, was er in Hem ook geene plaats voor de liefde. Hoewel er nu door de zonde in deze toestanden wijzigingen zijn gekomen, zijn de beide factoren: liefde en haat, in den mensch nog volkomen dezelfde gebleven. Die liefde en die haat wortelen in de gestalte des gemoeds.

Wanneer die liefde het voorwerp harer bekoring bij zich heeft, wordt de liefde getroffen, ja gaat zelf over in aanbidding; daarom ook zal de wedergeborene zijnen God eenmaal zien in liefde.

Maar ook de haat wortelt in den mensch. De haat, gaat over in angst, ontzetting, wanneer het voorwerp dat de mensch haat, hem nadert, op hem neervalt; alles gaat over in smart, in diepe ontroering der ziele. AI die aandoeningen nu maken te zamen met elkander het leven des gemoeds uit.

Nu is er een groot onderscheid in de naturen van de menschen. Er zijn menschen, die aandoenlijk zijn voor alles, maar er zijn ook naturen, die voor niets iets gevoelen. De een wordt bekoord door de schoone tonen der muziek, terwijl een ander voor dezelfde muziek geheel onaandoenlijk blijft; zoo geldt het op het gebied der muziek, maar ook op het terrein van de kunst. Van Bilderdijk wordt verhaald, dat hij geene grove stukken in het leven kon uitslaan. Wanneer b. v. iemand hem slordig schrift onder de oogen bracht, was hij in staat den schrijver uit zijn huis te verwijderen; hij kon het niet uitstaan, dat de meubelen in zijn huis niet in goede orde geplaatst waren. Het is echter goed, dat wij allen niet zoo fijn besnaard zijn als hij, dat wij niet alles in deze grove wereld voelen, wij zouden immers geen leven hebben.

Maar indien bij menschen reeds een zoo diep gevoel aanwezig is, hoe met Jezus Christus dan op deze aarde diep gevoel hebben. Wel heeft Hij Zijn werk volbracht op deze zondige aarde, nooit gemord tegen den wil Zijns Vaders, ook niet in den hof van Gethsemané; maar hoe moet Hij met alles dat in Hem was met heimwee verlangd hebben naar het hemelsch Jeruzalem, meer dan een mensch verlangt om ontbonden te zijn en bij zijnen God te wezen. Hij heeft het meest geleden, omdat Hij het meest heeft liefgehad.

Na alzoo den aard en den rijkdom van het gemoedsleven te hebben geschetst, ging prof Bavinck óver tot de uiteenzetting van het verband van het gemoedsleven met de overige faculteiten, welke in den mensch bestaan.

Het trekt onze aandacht dat er een innig verband bestaat tusschen lichaam en ziel. De geringste verandering van het zieleleven is merkbaar op het lichamelijk leven en omgekeerd. Zoo nauw is dat verband, dat er geene enkele aandoening is van smart, of het is op het gelaat te lezen. Droefheid der ziele uit zich in tranen. Altijd worden de aandoeningen der ziel op het gelaat geopenbaard, zelfs zijn deze gewaarwordingen zóó sterk, dat menschen daardoor kunnen sterven, en door tijdingen van droefheid den dood ingingen. De hoogste vreugde en de diepste smart zijn voor den mensch hier op deze aarde dan ook niet te dragen.

Evenmin als de vreugde des hemels, is voor den mensch de ontzettende smart der hel in hare zwaarte te torschen. Er is maar één enkel mensch geweest; nl. Jezus Christus, die in de nederste deelen der helle is ingegaan. Maar onze Jezus Chris'tus was niet alleen mensch, maar ook de waarachtige Zoon des Hemels.

Nu hebben wij menschen het wel ver gebracht in het veinzen; wel hebben wij geleerd om zelfs onze woorden te bezigen om de gedachten te verbergen, maar zoo volleerd is toch niemand, of de aandoeningen des menschen komen in zijn gelaat te voorschijn; die aandoeningen geven zich weer in het lichaam; God heeft gewild, dat wij zichtbaar en tastbaar, dat wij aandoenlijk zouden zijn voor de dingen, welke rondom ons zijn. Ons lichaam is niets anders dan een symbool voor ons wezen.

En nu moge er al worden beweerd, dat het op den vorm in ons wezen niet aankomt; God wil het alzoo niet. Wel ter dege hebben wij menschen de vormen in acht te nemen. Het is niet onverschillig b. V. in welke houding wij in het gebed tot God naderen; hoe wij Hem dienen naar buiten.

Eene verachting der vormen hoort misschien bij de wederdoopers, maar bij de Gereformeerden niet thuis, ons lichaam is de tempel des Heiligen Geestes.

Die wereld des gemoeds nu ontvangt ook indrukken van buiten. ledere verandering van het lichaam heeft invloed op de stemming des gemoeds.

Alle schepselen rondom ons hebben dien invloed met ons gemeen. De apostel Paulus heeft gezegd, dat de wijn het hart des menschen verheugt. Na een goed diner is iemand in den regel goed te spreken. De wijsgeer Kant heeft gezegd, dat men met een driftig mensch niet beter doen kan in een oogenblik van toorn, dan hem in een fauteuil neer te zetten. Er is alzoo een innig verband gelegd tusschen ziel en lichaam. De Heilige Schrift gaat \nog dieper. Zij spreekt van het hart van den mensch. In dat hart heeft God de eeuw in gelegd. jUit dat hart komen voort overspelingen, dronkenschap, hoererij, maar wanneer dat hart herboren wordt, ligt er op den bodem de innige begeerte om naar alle geboden Gods te leven. Zoover gaat de Schrift zelfs, dat de aandoeningen gaan tot in de nieren, ja tot in den buik van den mensch.

De Oosterlingen gevoelden veel dieper dan wij Westerlingen.

V/anneer de Israëlieten bedroefd waren, omgordden zij hunne lendenen; en zaten zij in assche neder, maar ook wanneer zij vreugde smaakten, lieten zij voor zich trompetten, en maakten ook anderen deelgenoot van hun genot. Zoo was het bij de Oosterlingen. Een Jesaia verstout zich als hij spreekt van de rommelende ingewanden van Gods barmhartigheid. Die gewaarwordingen nu hebben haar diepsten grond in het wezen Gods.

Jezus zelf heeft beloofd, wanneer iemand den Heiligen Geest zoude ontvangen, stroomen des levenden waters uit zijn buik zouden vloeien, opdat zij zouden worden eene bron van levend water.

Die wereld des gemoeds heeft Jezus gekend. Bij Hem is zij geweest onvervalscht, volkomen, zuiver; daarin beleed Hij niet alleen de Profeet, maar ook de barmhartige Hoogepriester te zijn, die daarom in al onze angsten is verzocht geworden. Hij was de Koning, maar ook de barmhartige Hoogepriester.

Na een kwartier pauze, ging Prof. Bavinck in op het laatste punt van zijn betoog. Het was, volgens spr., niet mogelijk, deze gedachte in alle deelen uiteen te zetten, daarom wenschte hij ook slechts enkele grepen daaruit te doen.

In de eerste plaats is die gemoedswereld van groote beteekenis tusschen het mannelijke en het vrouwelijke geslacht. Het onderscheid tusschen het mannelijk en het vrouwelijk geslacht komt niet alleen uit in het lichamelijke maar ook in het zieleleven, zoodat aan den man meer de macht van den geest is toebetrouwd, en de vrouw meer diep inleeft in de wereld des gemoeds. Er is aan den man meer geest, aan de vrouw meer ziel geschonken. Alzoo heeft de Heere het gewild, opdat zij samen den rijkdom van Zijn beeld zouden ontvouwen.

In de tweede plaats zijn alle menschen van elkander onderscheiden is geestesaanleg; dat onderscheid b, V. komt duidelijk uit bij Plato, den geniaal gevoelenden dichter, en den hoog opstijgenden Aristoteles. Er is onderscheid tusschen Jesaia, die met adelaars-vleugelen opstijgt, en den aandoenlijken Jeremia, die schreiend op de puinhoopen van Jeruzalem neerzit. Er is onderscheid tusschen den nuchteren Jacobus, en den hartstochtelijken Petrus, die altoos de eerste wil zijn en de eerste is. Er is een groot onderscheid tusschen den apostel Paulus, den Christen en denker tevens, de wijsgeer van het kruis, zich zettende aan de voeten van het kruis, en in dat kruis der verzoening alle raadselen des levens ziet opgelost, en dien anderen discipel van Jezus, Johannes, die niets liever doet dan aanliggen aan Jezus borst.

Er is een groot verschil onder de vrouwen der Heilige Schrift, tusschen een dienende Martha, en Maria, die zoo gaarne neerzit aan de voeten van Jezus. Maar hoe groot het onderscheid ook moge zijn; Hij heeft ze allen genomen in Zijnen dienst, en een Martha en een Maria hoe verschillend van aanleg ook, Jezus had ze beiden lief.

Zoo is er een groot verschil tusschen de geslachten en de volkeren. De Grieksche wijsbegeerte begint met Plato en Aristoteles te vliegen naar omhoog, en men dacht alle raadselen des levens op te lossen.

Toen stond het hoofd op den voorgrond; het denken stond als het beste, als het grootste onder de menschen bekend. Maar dat denken heeft zich moe gepeinsd, en ten slotte is de wijsbegeerte van Griekenland in wanhoop overgegaan. Toen heeft men zich geworpen in de armen der mystiek; men zocht het in de diepte van het gevoel.

Zoo is het ook in de middeleeuwen gegaan. De stoutste denkers zijn eindelijk gekomen tot het nominalisme, de mystiek. Zoo is het gegaan in de vorige eeuw. Zij was de eeuw der verstandsheerschappij, van het rationalisme. De rede was het wezen van den mensch. Indien de mensch maar ontwikkeld werd, zoude hij wel deugdzaam worden; maar in die hoop werd men teleurgesteld. Toen is Rousseau opgetreden, en heeft het verkondigd: Het denken brengt ons er niet, het verstand evenmin, ja hij ging zelfs zoover, door te beweren, dat alle beschaving de menschen slechter maakt van hart; hij heeft het uitgesproken, dat bij de wilde Indianen nog meer deugd, waarheid werd gevonden dan bij de hoog beschaafde volkeren der cultuur.

Toen is het ontzettend feit geboren: de revolutie van Frankrijk. Zij sproot voort uit een groot geloof aan de dwalingen van die eeuw ontleend; zij was de machtige poging om alles gelijkvloers te maken, om alle scheidsmuren te slechten tot op den grond toe. Zoo is het ook gegaan in deze eeuw. Opmerkelijk is de ontwikkelingsgang die de gansche menschheid heeft gemaakt. In het begin van deze eeuw hebben de wijsgeeren van Frankrijk het uitgeroepen: Al wat er bestaat is redelijk, ook de zonde.

Voor het oog der wijsgeeren werden al de raadselen van het heelal voor hunne blikken open; men meende den sleutel der kennis daarvoor gevonden te hebben. Het verstand — zoo heette het — is het beste, dat de mensch bezit. Onder die leuze zijn ook in ons land de scholen gebouwd, de katheders opgericht. Men meende, dat langs den weg van de ontwikkeling van het verstand de verbetering van het hart moest volgen. Nu leven wij weder aan het einde van eene eeuw. Terwijl wij overal gezucht hebben onder den invloed der verstandsheerschappij, komt thans eene gansch andere richting aan het woord, de mystiek. Zelfs van liberale zijde tracht men thans de religie te kennen en te eeren. Er worden stemmen gehoord, dat niet alleen de ontwikkeling, maar ook de opvoeding moet ter harte genomen worden.

Nergens komt het streven naar het mystieke leven sterker uit dan bij de kunst. Het zijn de kunstenaars geweest, die hier te lande een groep hebben gevormd, en waarin de leuze wordt vernomen: Ga uit van het materialistische, wij moeten weder komen tot het onzienlijke leven. De richting verdwijnt welke tot 1880 gold, dat de kunst niets beters had te doen dan te teekenen hetgeen men zag, zoodat men onder aanvoering van Emile Zola — wiens naam in deze dagen weder zoo bekend geworden is — de kunstenaars de holen van Weenen en Parijs hebben opgezocht, om ons op litteratisch gebied de poel van ellende te beschrijven.

Men ging uit van de meening, dat men de werkelijkheid moest beschrij-\-en, en dat wanneer men maar goed zag, het wel met hen zoude worden.

Maar men heeft vergeten rekening te houden met de zonde. Op het gebied der litteraire kunst, die de bloote werkelijkheid van het leven alleen te aanschouwen gaf, is een ommekeer gekomen. Men wenscht weder rekening te houden met de diepten van het gemoed, met de aandoeningen van het menschelijke leven. Het diepste verlangen der kunst — spr. staafde deze bewering door een vers van een kunstenaar — is geen ander, dan om zich af te trekken van de verstandsheerschappij, en zich in te denken in de onbewuste zelfkennis, dat in een lied, als: De Zee, zich kenmerkt.

Men wil thans naar het mystieke leven terug. In die nieuwe richting kunnen wij ons ten deelo verheugen. Het zijn toch de Christenen geweest, die niet alleen het onderwijs, maar ook de opvoeding een plaats wilden geven: die er op uit waren, om niet alleen een helder hoofd, maar ook een herschapen hart voor den mensch begeerden.

Maar toch dient er een woord van waarschuwing tegen deze nieuwe richting; de dwalingen zijn groot, ook in deze richting. Want immers doode orthodoxie wordt door niemand onzer begeerd ; de Heilige Schrift eischt niet alleen hoorders, maar ook daders des Woords. Jezus Christus heeft niet aan de Farizeën. die de wet kenden, de voorkeur gegeven, maar aan den tollenaar. Een geloof, dat zetelt in het hoofd, is het zaligmakend geloof niet. Maar aan de andere zijde, het is niet genoeg te leiden een leven des harten, men moet zich laten leiden door het verstand. God gaf Zijn Woord ook voor het verstand. De Heilige Schrift is een Wonder boek. Zij is nooit eenzijdig: zij staat boven alle partijen; zij wil evenredige opvoeding van verstand en hart.

In Jezus Christus is begrepen de volle harmonie, de idee van den waren mensch. Al is het dan ook, dat wij allen eenzijdig zijn, ons voorbeeld is toch niets anders dan Jezus Christus, de waarachtige mensch, de ware Koning en Hoogepriester. In Hem waren alle vermogens vereenigd. Hij spreekt het snerpend wee uit over de Farizeën, maar Hij stak een hand uit aan de tollenaren; Hij was de Leeuw uit Juda's stam, maar ook wederkeerig zacht als een lam; Hij was de Koning der heerlijkheid, maar ook de worm, die kroop in het stof.

Omdat nu Jezus Christus onze koning is, hebben wij de roeping Hem na te volgen, met ons hoofd, met ons hart.

Wij hebben de roeping den waren mensch te doen uitkomen, Christen te wezen, menschen Gods, tot alle goed werk bekwamelijk toegerust, opdat onze hand, ons hart en ons hoofd bestuurd worden naar Zijn v~U.

V/e kimnen begrijpen, wat de verslaggever zegt, dat deze rede in ademlooze stilte werd aangehoord.

Ze is zoo rijk, zoo aangrijpend, zoo verwarmend.

Onlangs namen we, met instemming, uit de Friesche Kerkbode onder deze rubriek een stuk over tegen het gebruik van het A^nen achter de Doopformule. In dit stuk stond onder meer, dat dit Amen in later tijd ook in de Roomsche kerk was ingeslopen, en zoo in de Luthersche kerk was gekomen, maar door onze vaderen steeds geweerd was.

In de Maasbode wijst de heer Maayer erop, dat hierin een vergissing school, want dat de Roomsche kerk ook nu nog het Amen niet gebruikt. Uitnemend. Maar sinds wanneer, zoo zouden we vragen willen, sluit de instemming die ge aan een breed citaat hecht, uw u verantwoordelijk stellen voor elke daarin voorkomende uitdrukking, of voor elk daarin gebezigd argument in? Is het niet gansch gewoon, dat ge bedoelt uw instemming uit te spreken, met de hoofdgedachte, met de strekking van zulk een betoog, zonder meer? Welnu, die strekking was hier om het gebruik van dit Amen te ontraden.

En daarin zijn Maasbode, Fr. Kerkbode en Heraut het eens.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's