Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De tweede bij den koning.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De tweede bij den koning.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want de Jood Mordechaï was de tweede bij den koning Ahasveros, en groot bij de Joden, en aangenaam bij de menigte zijner broederen, zoekende het beste voor zijn volk, en sprekende voor den welstand van zijn gansche zaad. Esther 10:3.

De historie op het heilig blad toont in meer dan één voorbeeld, hoe het herhaaldelijk aan Joden gelukt is, overwegenden invloed uit te oefenen in staten en koninkrijken buiten de heilige erve van Palestina.

De namen van Jozef, van Daniël en van Mordechaï schilderen dit als voor ieders oog.

Ook toch van Mordechaï staat geschreven: „En Mordechaï ging uit van voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed, en met eene groote gouden kroon, en met een opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en was vroolijk.

Bij de Joden was licht, en blijdschap, en vreugde, en eere." En aan het slot van zijn merkwaardig boek boekt de schrijver het nogmaals: „De Jood Mordecliai was de tweede bij den koning."

Evenwijdig nu met dezen ongemeenen invloed door Joden in andere koninkrijken, naar luid van de historie o p het heilig blad, uitgeoefend, loopt de feitelijk nog verder reikende invloed, én eertijds, én ook nu, door Joden uitgeoefend op het volksleven der Europeesche staten in heel de Levant.

Gemeten naar de getalsterkte die de Joden op het zielental der bevolking hebben, is die invloed ongelooflijk groot. Grooter dan ooit door eenigen anderen stam op het volk, in welks midden zij woonden, is uitgeoefend.

Vooral in het Oosten van Europa was die invloed lange jaren derwijs overwegend, dat men veilig zeggen kon, dat het crediet, de pers eii de advocatuur hoofdzakelijk in hun handen was.

En al beperkte die invloed zich in de West-Europeesche staten tot bescheidener afmetingen, ook ten onzent toch is het voor niemand een geheim, wat ver reikenden invloed ook hier te lande op de beurs, in de pers en in de rechtszaal het kleine groepje Joden op een bevolking van straks vijf millioen inwoners uitoefent.

Die invloed was langen tijd zelfs zoo oppermachtig, dat hij critiek en protest vanzelf uitsloot, en de publieke opinie schier op elk punt deze Joodsche overmacht in het gevlei kwam.

Thans echter is hierin een keer gekomen.

De machtige beweging die allerwegen het nationaliteitsbeginsel op den voorgrond drong, en die er toe leidde, om alle Italianen onder één koning, alle Duitschers onder één keizer te vereenigen, die de Indo-Germaansche volkeren tegen den Turk in het harnas bracht, en thans in Oostenrijk tusschen Slaven en Duitschers een strijd deed ontbranden, waarbij de strijd tusschen Walen en Vlamingen in België kinderspel is, heeft er ten slotte ook toe geleid, om het rasverschil tusschen den Europeaan en den Jood weer op den voorgrond te schuiven.

En zoo is het gekomen, dat er allengs in onderscheiden staten van Europa, met name in Rusland, Duitschland en Oostenrijk, en nu laatstelijk onder leiding van George Thiebaud ook in Frankrijk, een anti-Semitische, of beter een anti-Joodsche beweging is opgekomen, die reeds meer dan eens in een formeele Judenhctze ontaardde.

Ook wij hebben ons af te vragen, welke houding we als Christenen, en strenger nog als Gereformeerde Christenen, tegenover deze al hooger rijzende beweging hebben in te nemen.

En tot die vraag bestaat te meer aanleiding, daar er tegenover deze Judenhetze lijnrecht een heel andere beweging overslaat, die soms den schijn aanneemt van met al wat Joodsch is of Joodsch heet, letterlijk te dwepen.

Sinds het eerste vierde dezer eeuw toch heeft het veldwinnend Chiliasme almeer ingang geschonken aan de on-Schriftuurlijke gedachte, alsof de tegenwoordige Joden nog het wezenlijke Israël waren, alsof de toebrenging van dit echte Israël tot den Christus aanstaande was, en alsof van den terugkeer van dit alsdan herboren Israël naar Palestina het begin van het rijk der heerlijkheid onder den tot deze aarde teruggekeerden Messias zou uitgaan.

Wondere bekeeringen als van Da Costa en Capadose gaven aan die voorstelling voedsel.

De Zending onder Israël werd met blijde ingenomenheid weer opgenomen; nu niet als kwijting van plicht om het Evangelie aan alle creaturen, en dus ook aan de Joden, te verkondigen, maar als practische voorbereiding van Christus' wederkomst.

En onder de bezieling van deze ver zich uitstrekkende beweging openbaarde zich allerwegen een actie, die er, naar de opmerking van een kundig geleerde, in tal van kringen toe geleid heeft, niet om de Joden te kerstenen, maar om veel Christenen weer te verjoodschen.

In Engeland ging men zelfs zoover van de meening op te werpen, of het Engelsche volk zelf niet van Joodsche herkomst was, en of men in de Engelsche natie niet de nakomelingen te zien had van den afgezworven stam van Simeon.

En al moet het erkend, dat deze beweging thans reeds aan het verzwakken is, en dat de overspanning waarin de vrienden der Zending onder Israël een tijdlang verkeerden, tot bezonnener inzicht terugkeerde, toch blijjt het feit, dat deze twee Joodsche bewegingen lijnrecht tegenover elkander staan: Een onderschatting van het Joodsche element in het anti-Semitisme, en een overschatting van den Jood bij deze Chiliasten.

Naar twee zijden hebben wij, als Gereformeerde Christenen, daarom op onze hoede te zijn. De schande moet van ons geweerd blijven, dat we ooit meê takkenbossen zouden aandragen voor het vuur van haat, dat in dit anti-Semitisme brandt. Maar ook moet, met iets van den ernst die eens een apostel als Paulus bezielde, geprotesteerd en gereageerd tegen elk onzinnig pogen, om onze Christelijke religie weer in Joodsche droomerijen te doen ondergaan.

Klaar en nuchter inzicht moet ons daartoe allereerst het opmerkelijke feit doen waardeeren, dat terwijl Edom, en Ammon, en Moab, en Amalek, en wat volkeren meer Israels oude land als met een gordel.omgaven, spoorloos uit de rij der volken verdwenen zijn, alleen de Joodsche natie de ongunst der eeuwen trotseerde, en thans, bijna twintig eeuwen na den ondergang van haar volksstaat, er niet alleen nog is, en haar naam nog allerwegen genoemd wordt, maar dat ze talrijker opbloeide dan ooit te voren, haar type tot op den huldigen oogenblik handhaafde tegen vermenging en vervloeiing, over tal van staten en volken verspreid is, en, hoe oud als natie ook, nog een veerkracht, een talent en een veelbezigheid openbaart, die aan het tegendeel van uitputting doet denken.

Dit feit is in de historie schier eenig. Want wel zijn er ook behalve de Joden andere kleine stammen die soortgelijk bestaan behielden, gelijk b. y. de Zigeuners, maar dezer aantal haalt niet bij de Joodsche natie, ze bleven buiten het volksleven staan, en derven eiken invloed.

Wie aan Gods bestel gelooft kan in dat wondere feit van der Joden voortbestaan, krachtsontwikkeling en volharding bij' hun type, dan ook niet anders zien dan een feitelijke bevestiging van de geheel exceptioneele positie, die de Joden naar Gods bestel onder de volken innamen, en moet dit hun voortbestaan wel in verband brengen met de ons gegeven profetieën, die ook voor de toekomst een machtige toebrenging uit het geslacht van Abraham tot den Middelaar Gods en der menschen verwachten doen.

Alleen maar: God is hierin groot, en groot is de waarheid van Zijn bestel dat hierin uitkomt; en de dwaling alsof in dit alles eigenlijk de Jood zelj groot zou zijn, moet afgesneden.

Nooit moogt ge vergeten wat de heilige apostel schrijft van de Joden, »die, gedood hebben den Heere Jezus en hun eigen profeten, en ons hebben vervolgd, en Gode niet behagen, en allen menschen tegen zijn" (iThess. 2:15).

Vergeten mag niet worden, dat heel Israels historie, met alle profetie ons getuigt, hoe dit wonderlijk begenadigde volk, de eeuwen door zich tegen God en zijn heiligen gesteld heeft; hoe het nog steeds rusteloos, levende te midden van Christennatiën, zijn verzet tegen den Christus Gods voortzet; en hoe alle machtige invloed, waarover het Joodsch element beschikt, ook in onze eeuw nooit anders is aangewend, dan om het Christelijk element in het leven der volkeren te onderdrukken.

En evenmin mag vergeten, dat, naar luid van heel de openbaring der Heilige Schrift, de geestelijke beteekenis van het oude Israël aan de bedeeling der schaduwen kleefde, zoodat thans, nadat de vervulling der schaduwen in Christus gekomen is, die vroegere beteekenis van de Joden geheel wegviel, en het Israël Gods thans te zoeken is, niet meer in de „kinderen Jacobs", maar in de verlosten door het bloed van den volmaakten Hoogepriester, die met zijn eenige offerande, in het wezenlijke d. i. in het hemelsche heiligdom is ingegaan.

Wat uit beide reeksen van feiten voor ons voortvloeit, springt in het oog.

Minachting voegt ons voor niet één eenig mensch, en ook in den Jood hebben we den mensch, als oorspronkelijk naar Gods beeld geschapen te eeren. We hebben hem lief te hebben als onzen naaste, en dus als onszelven. En we hebben bovendien in hem aan te merken wat zijn wonder voortbestaan ons ook nu nog van het bestel onzes Gods predikt.

Voorts hebben we ook aan den Jood, evenals aan den Heiden en den Mahomedaan, onze roeping te vervullen, om aan alle creatuur het Evangelie te prediken.

En eindelijk hebben we voor de toekomst een toebrenging tot den Christus van een belangrijk deel der Joden te verwachten.

Hun beteekenis voor het Koninkrijk van Christus is nog niet afgesloten, maar beidt haar voleinding nog.

Maar al bindt Gods Woord ons in onze consciëntie om op die wijs óók in den Jood, en meer bepaaldelijk aan den Jood, onze roeping als mensch en onzen plicht als Christen te vervullen, toch mag ook dit ons oog geen oogenblik doen sluiten voor de ongewenschte inwerking van den Joodschen invloed op onze Christelijke maatschappij.

Die invloed kon ten doel hebben propaganda voor het Joodsche gelooj; er kon de poging in spreken, om „Jodengenooten" te maken, en door den proselietendoop allerlei lieden tot het Jodendom te bekeeren. En dan kon er nog iets hoogers in gisten.

Maar hier merkt ge niets van.

Integendeel, de invloed die van hen uitgaat, komt niet aan het Jodendom, maar uitsluitend aan de ongeloovigen ten goede. Bij eiken strijd die zich op maatschappelijk of staatkundig terrein voordeed, schaarden zij zich steeds aan de zijde van Conservatieven of Liberalen. Zelfs in de schoolquaestie offerden ze het Joodsche schoolwezen op, om de openbare school met haar „Christelijke deugden" voor te staan, helder als ze inzagen, dat die „Christelijke deugden" juist op de uitbanning ven de Christelijke religie waren aangelegd.

Voor het wezenlijke gevaar, dat van hun invloed dreigt behoort daarom uw oog wakker open te zijn, ten einde invloed tegen invloed te stellen, en hun geest te weerstaan.

Maar nooit mag u dit verlokken, om een Jood wijl hij Jood is te minachten, veel minder smaadtaal tegen hem op uw lippen te nemen, of hem in zijn verworven rechten te willen verkorten-

Aan den weerzin die nog altoos de Joden tegen de Christelijke religie vervult, hebben in geen geringe mate de Christenen schuld.

Ze hebben de Joden niet tot jaloerschheid verwekt, en veeleer maar al te dikwijls door hun optreden en hun houding van den Heiland afgeschrikt.

En zal dan ook eens de profetie vervuld worden, dat een breede schare uit de Joden den Christus wordt toegevoerd, dan zal zoo heuglijke gebeurtenis zeker niet door een Judenhetze worden ingeleid, maar zal geloofsijver en lokkende liefde onzerzijds het hart van den Jood moeten verwinnen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's

„De tweede bij den koning.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's