Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN RUSTIGE PLEK.

XVI.

Op zekeren warmen zomerdag ging de vrouw van Kasper naar den tuin, om daar te wieden en groente te plukken, welke dan door een jongen werden gehaald. De tuin lag namelijk niet bij het huis, maar een heel eind weg, buiten de kom van het plaatsje. Dit was wel lastig, maar kon niet anders.

De vrouw bleef verscheiden uren in de tuin, en raakte bij de hitte geheel bezweet, toen er plotseling een onweer kwam opzetten. Zij meende echter nog wel vóór de regen kwam klaar te zullen zijn, doch 't liep mis. Weldra brak de bui los in regen en hagel, en schoon de vrouw trachtte te schuilen, was zij in weinig tij ds doornat.

In vredesnaam de groente maar latende waar die was, ijlde zij nu naar huis. Doch de lucht was sterk afgekoeld, de wind was opgestoken, en klappertandend kwam ze in haar natte pak thuis. Ottmann verschrikte, toen hij zijn vrouw zoo wederzag. „Gij moet dadelijk andere kleeren aantrekken'en naar bed gaan, sprak hij, „terwijl ik wat warms klaar maak." Doch de vrouw weigerde dit. Wel trok zij andere kleeren aan en dronk warme kruidenwijn, maar te bed wilde ze niet. Nog dezelfden namiddag wandelde zij met den jongen weer naar den tuin, om de groente te halen, eer die bedierf of verwoei.

Dat was heel ijverig, maar ook heel onverstandig. Want den volgenden morgen kon de vrouw, die niet had willen rusten, niet opstaan. Zij had de koorts. De dokter zette een lang gezicht, en deed wat hij kon. Nu, de koorts ging ook weer weg, maar iets anders bleef, en dat was de leelijke kwaal die „jicht" of „rheumatiek" heet. Deze ziekte is meermalen ongeneeslijk en neemt dan vaak al toe. Zoo ging 't ook hier. Want een jaar na dien zomerdag lag de vrouw, die vroeger zoo flink en rap was geweest, met zware jicht voorgoed te bed. Zij kon geen glas water aanvatten, ja, 't was haar nauwelijks mogelijk, een lepel voedsel naar den mond te brengen. Van loopen was geheel geen sprake meer. En de dokter gaf volstrekt geen hoop, dat het ooit weer beteren zou.

Wat nu te doen? Onze goede Kasper wist het niet. Het droeve schouwspel, dat zijn vrouw thans bood, vervolgde hem overal. En hoe moest de huishouding gaan, als er geen was, om de zaken te besturen ? Iemand in huis te nemen die alles waarnam", ging wel, maar de smederij bracht zoo veel niet op. En Ottmann vroeg zichzelf af, wat er van hem, zijn vrouw en zijn zaak worden moest.

Daarop zou hij een antwoord ontvangen, een dat. den man, die zwaar getroffen was, nog dieper moest nederdrukken. Wat dit was zal ik u zeggen:

Op zekeren dag kreeg onze smid een brief uit een naburige stad. Voor burgerlieden was in t dien tijd 't ontvangen van brieven niet zoo iets gewoons, en Kasper haastte zich dan ook, kennis te nemen van wat hem werd geschreven. Doch hoe verschrikte hij toen hij 't volgende las: L

„Bij dezen laat ik u weten, dat ik het geld op uw huis geleend, ten bedrage van twee duizend gulden, niet langer in dier voege wensch te besteden. Gij zult het mij dus op den gestelden tijd, zijnde i October, wel willen afbetalen." d B w W

t Toen de smid dit gelezen had, krabde hij e zich bedenkelijk achter het oor. Zijn voorgan­ V ger had, om een huis te kunnen koopen en een — zaak op te zetten, geld geleend. Voor een deel w l was dit afbetaald, maar er bleef nog altijd 2000 v gulden te voldoen. Nu was daar wel geen kwaad' A bij, want het huis, dat tot onderpand strekte, s was . meer dan ƒ 2000 waard, en er werd elk jaar wat afgelost. Maar de schuldeischer ver­ V koos dat niet langer. Hij had het recht, elk c half jaar de leening op te zeggen, en dan moest B het geld worden afbetaald, of het huis, het M onderpand, werd voor die schuld verkocht. R

Dit alles wist onze smid, en het maakte hem ernstig bezorgd. Hij schreef een brief aan zijn c schuldheer, maar dat baatte weinig. De man k namelijk had gehoord, hoe 'l bij Kasper aan S—Sv—O huis stond en vreesde, dat er nu grooter uitgaven dan anders zouden noodig zijn, en hij dus naar zijn geld zou moeten wachten. Dit nu wilde hij niet, wijl er geen liefde tot anderen in zijn hart woonde. Nu echter de smid hem verzekerde, dat hij op 't geld rekenen kon, besloot hij nog eens te onderzoeken, hoe 't met de zaak stond, en begaf zich daarom naar Feuchtwangen of liever naar een paar zijner huurders, die dicht bij het plaatsje woonden, en vroeg hun of zij Ottmann ook kenden.

Nu waren deze lieden ongelukkig Kaspers' vrienden niet. Zij waren Feuchtwangers van ouder tot ouder, en beschouwden den nieuwen smid als een vreemden' indringer, gelijk trouwens vele der oude, gezeten inwoners van het stadje deden. Toen dan ook de schuldheer vroeg hoe het bij Ottmann stond, was 't antwoord: „o, slecht. Zijn vrouw is heelmin, hij moet alles alleen doen, hulp kan hij niet nemen en du verloopt de zaak heelend'al. Maar 't is zijn verdiende loon. Wat had die vreemde snoeshaan hier te komen, en ons 't brood uit den mond te nemen? Hij moet nu maar zien hoe hij 't maakt; vrienden heeft hij toch niet, en geen mensch zal om hem treuren."

: In de laatste woorden lag veel A^aars. Als vreemdeling was Kasper niet gezien, doch zoolang 't hem goed ging, had toch niemand iets tegen hem durven zeggen. Nu echter werd het anders, gelijk de Schrift ons leert: De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat. Kasper ondervond het. Zijn kennissen bleven de een voor, de ander na weg en heten hem alleen. Ook het werk nam niet toe, en dat terwijl hij veel meer kosten maken moest dan vroeger. Was 't wonder dat hij soms moedeloos nederzat en zijn ziel zich nederboog en in hem onrustig werd? Hoe had hij gehoopt hier zijn verdere levensdagen gelukkig te slijten. En nu, hoe weinig was van dat geluk nog over, en hoeveel ellende kon er volgen. Waartoe deed de Heere God alzoo met hem ? Kasper verstond het niet, al wist hij wat geschreven staat, dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods.

Weldra kwam weer een brief, waarin hem nog eens kortaf werd gezegd, dat hij met i Oct. had te betalen, of dat anders het huis zou verkocht worden. Wel wetend dat hij noch nu noch I Oct. het geld had, ging Ottmann er op uit, om te zien of hij dan ook elders 't noodige kon leenen, om de schuld af te betalen. Doch overal stiet hij 't hoofd, 't Was toen een kwade tijd, en de meeste menschen konden beter zelf geld gebruiken dan 't anderen leenen. Maar daarbij kwam, dat er in 't plaatsje waren, die onzen Ottmann bepaald tegenwerkten, en dat gelukte hun maar al te wel.

Nog eens had Kasper het beproefd bij een welgestelden boer, voor wien hij werkte. Hij had gebeden en gesmeekt, doch de landman had beslist geweigerd, en zoo ging onze vriend dan moedeloos huiswaarts. Totnogtoe had hij aan zijn vrouw, die reeds zooveel leed, niets gezegd van 't geen hem drukte. Doch nu moest hij haar wel vertellen wat er dreigde, en hoe zij, zoo ziek als zij was, toch binnenkort zou moeten verhuizen.

A. v. A. te N. L. Het is iemand nooit kwalijk te nemen dat hij vraagt wat hij niet weet, en wat to.ch nuttig is te weten. Dus dat is in orde.

De twee plaatsen, die u onduidelijk zijn in | hun verband, zijn : Genesis i vers 3 : En God 1 zeide : „Daar zij licht, en daar werd licht" en in datzelfde hoofdstuk vers 15: „En dat ze zijn tot I lichten in het uitspansel des Hemels om lichtte 1 geven op de aarde", enz. S

Er zou een dik boek alleen over deze twee g teksten zijn te schrijven. Doch we moeteh kort 1 zijn. Zooals gij ziet, meldt vs. 3 de schepping g van het licht, en vs. 15 de schepping der dragers I van het licht, die voortaan zouden zijn tot Q lichten. Het licht werd nu verbonden aan de bedoelde hemellichamen, hetzij rechtstreeks of doordat het eene het op 't andere overbrengt, wat er hier niet toe doet.

Dit is dus zeer wel te verklaren. Hoe het met 't licht gesteld was vóór. den vierden dag is een andere vraag, waarover velerlei gevoe­ E lens bestaan. Doch aan de zaak zelf doet dit niet af of toe. Ook juist als bij de vorige vraag is het hier: De Bijbel zegt ons hoe het is; en als God de menschen het verstand geeft om uit te vinden op welke wijze het geschiedt (b. v. dat de maan haar licht heeft van de zon), dan bevestigt dit slechts wat Gods Woord ons leert.

H. M. te D. Natuurlijk moet het zijn, korte OTetten. Metten is een verbastering van matin (Fransch) dat weer komt van 't Latijnsche Matutinus, d. w. z. wat behoort tot den morgen, 't Duidt aan den vroegdienst in de Roomsche kerk. Als er haast was maakte men den dienst, de metten, kort en vandaar de uitdrukking, die beteekent; het kort afdoen. A "

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 februari 1898

De Heraut | 4 Pagina's