Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een iegelijk gelijk zijn werk zal zijn.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een iegelijk gelijk zijn werk zal zijn.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zie, ik kom haastelijk; en mijn loon is met mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. Openb. 22 : 12.

In dit leven valt de beslissing over ons eeuwig leven.

Dat ^«tuigt ons de inspraak van ons hart, dat iJiftuigt ons de overlevering der volkeren, daarvan overixxx'gi ons de Heilige Schrift.

„Wij moeten allen geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, om weg te dragen wat we in het lichaam gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad."

En in Openb. 22 : 12 zegt de Christus zelf: Zie, ik kom haastiglijk, en mijn loon is mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn."

Die twee uitspraken konden we zonder moeite tot heel een reeks doen aanzwellen, maar waartoe die vele aanhalingen? Reeds één enkele uitspraak ware beslissend.. De twee, waarop we wezen, heffen zelfs den zwaksten twijfel op.

Er is vergelding in het eeuwige leven voor wat ge in dit leven gedaan hebt. Meer nog, die vergelding zal evenredig zijn. De mate van geluk daarboven zal afhangen van de maat van ons werk op aarde.

„Mijn loon is met mij, om een iegelijk te vergelden naar en gelijk zijn werk zal zijn."

Dus ook op u toegepast: Indien ge van Christus zijt, zult gij in het Vaderhuis daarboven een loon ontvangen, dat evenredig is aan het werk, dat ge op aarde verricht hebt. Was dit weinig, dan weinig loon. Was dit veel, dan veel.

Dat het loon uit genade is, behoeft nauwlijks herinnerd te worden. Ook als we alles gedaan hadden, wat ons bevolen was, zoo waren we nog onnutte dienstknechten. Van roem in ons zelf, of van een opeischen van het loon is geen sprake. Genade drijft ons tot het goede aan, genade volbrengt het in ons, en genade zal het eens beloonen.

En zoo blijft het bij wat onze Belijdenis betuigt, „dat niet God in ons, maar wij in God gehouden zijn", voor de goede werken die we doen. Zelfs wie sterven mag voor den Heere Jezus, dankt er voor dat hem die eere gegund werd, en denkt er niet aan, de martelaarskroon te eischen.

Maar toch komt er loon. Telkens opnieuw betuigt de Heilige Schrift ons dat. En dat loon zal, ja, genadeloon, maar dan toch loon zijn, niet omdat het naar verdiensten in te vorderen is, maar omdat het aan het werk evenredig zal zijn.

In loon schuilen twee denkbeelden : verdienste en evenredigfieid. Dat eerste denkbeeld nu valt hier weg, maar des te sterker blijft het tweede.

Ons werk hier en ons loon daarboven zal aan elkander evenredig zijn.

„Mijn loon is met mij, om een iegelijk te vergelden naar zijn werk!"

Toch leeft het geloof aan die evenredigheid in onze Gereformeerde kringen niet overal even sterk.

Er zijn er die lof en loon verwarren.

Er is maar tweeërlei eeuwig lot. Eeuwige ^Mv^zaligheid, en eeuwige ra/npzalightid. Wie sterft in Christus Jezus ontvangt het gelukzalig lot, wie sterft in zijn zonde wordt rampzalig.

Wat het lot aangaat is er dus slechts tweeërlei mogelijkheid: voor eeuwig verloren, of voor eeuwig in de heerlijkheid.

Zoo leert Christus zelf het ons in zijn aangrijpend woord omtrent „de schapen en de bokken, die hij ter rechterhand en ter linkerhand vanéén zal scheiden." Zoo beleed het steeds de kerk. Zoo gelooft het nóg al wie uit de waarheid niet uitviel.

Maar meer dan één, die dit trouwelijk belijdt, acht dat daarmee dan ook alles beleden is, en dat het loon in het lot inzit.

En dit nu is een stuitende vergissing.

Als in een oorlog een deel van het volk zijn koning trouw bleef, en een deel verraad pleegde, zal, naar trouw of naar verraad, dat ééne deel in leven en in eere blijven, en het ander deel worden veroordeeld tot den kogel.

Dat is hun lot.

Maar ook afgescheiden van dat lot, zal er onder de trouw geblevenen groot verschil van moedbetoon en dapperheid en toewijding hebben bestaan, en naar evenredigheid daarvan, zal de koning zijn belooningen uitdeden. Hooger voorrechten voor wie het dapperst streed, kleinere voor wie wel trouw bleef, maar zich onmachtig aanstelde.

Dat is hun loon.

En zoo ook zal Koning Jezus allen die in hem gelooven, d. i. die hem tromo betoonden, in den eeuwigen vrede doen ingaan, en al wie geloof weigerden, d. i. ontrouw bleken, verdoen met den adem zijns monds.

Dat is hun lot.

Maar ook zal diezelfde Koning onder zijn getrouwen onderscheid maken. Hij zal aan de heldenmoedigsten, aan de dappersten grootere, hoogere eere, aan de tragen en aarzelenden niet dan kleiner gunstbewijs schenken.

Dat is hun loon.

En het is, omdat velen dit verschil tusschen lot en loon voorbijzien, dat in sommige kringen het denkbeeld post vatte: „Als ik maar geloof, dan doet het er verder niet toe. Alle geloovigen worden zalig, en meer dan zaligheid is er niet."

Feitelijk alzoo loochenende dat Jezus „een iegelijk met loon vergelden zal naar zijn werk."

Alles hangt hier aan een juist inzicht in het diepgaand onderscheid tusschen het uitwendig en het inwendig verband tusschen werk en loon.

Vat men dat verband uitwendig, dan behandelt men het heilige werktuiglijk en mechanisch, en het is die mechanische wijze van doen, die in Tetzels aflaathandel voor nu drie eeuwen de consciëntiën wakker geschud heeft.

Gelijk in een fabriek voor zóó en zooveel stuks, bewerkt naar een gegeven model, zooveel maal de bepaalde prijs betaald wordt, zoo zou dan ook Christus loon uitkeeren naar evenredigheid van het afgeleverde werk.

Het werk wordt dan niet genomen als uiting van een daad van het hart. Naar het inner-lijke wordt niet gevraagd. Er waren tien aalmoezen. Er waren twintig gebeden. Er waren drie doorgevaste dagen. Nu staat er loon op elke aalmoes, loon op elk gebed, loon op elk vasten. Ge kunt de rekening dus opmaken.

Tien, plus twintig, plics drie. ook het loon zijn. En zooveel zal

Tegen die mechanische, die werktuiglijke, die uitwendige beschouwing van het heiUge ging de consciëntiekreet.

God ziet het hart aan, en wat niet uit het hart komt, telt niet meê.

Maar meê telt dan ook al v/at uit het hart komt; het telt zóó meê als het uit het hart komt; en dat wel naar evenredigheid van wat een daad van het hart was, ook al verhinderde uitwendig beletsel, dat het een daad werd in het uitwendige leven.

Wie een kranke komt laven, verkwikken, troosten, om van de menschen gezien te worden, speelt valsch uit zijn hart, en heeft zijn loon weg.

Wie daarentegen uit vrijen liefdesdrang bij den kranke kwam aankloppen, maar hem reeds overleden vond, heeft zijn loon bij God, ook al kon hij den kranke niet meer vertroosten.

Merk nu scherp op dit onderscheid.

Er kunnen gebeden, er kunnen aalmoezen, er kunnen allerlei werken zijn, die niet uw loon vermeerderen, maar uw straf verhoogen zullen. En wat uw loon vermeerderen zal is alles wat uit de innigste roerselen van uw hart opkomt, ook al mislukte het in de daad.

Voornemen is hier te zwakke term. Er moet een innerlijke geloofsbeweging in het hart zelf als uitgangspunt zijn.

De vrouwen bij het graf hebben Jezus niet meer kunnen zalven, maar heel haar hart drong er naar, en haar loon voor dien drang des harten blijft haar eeuwiglijk.

Dit nu leidt tot een tweede opmerking.

Deze namelijk, dat elke wezenlijke daad van het hart dat hart zelf bewerkt.

Een gedachteloos toegeworpen penning is geen aalmoes. Maar een wezenlijk uit geloof om Gods wil geschonken aalmoes, went het hart aan goeddadigheid, sterkt in het hart den liefdedrang, maakt ons hart losser van 't geld, adelt ons rentmeesterschap.

Tien gedachteloos geprevelde „Vader ons" gebeden, zijn geen gebed. Maar een wezenlijk uit den nood der ziele opgezonden smeeking went het hart aan eerbiedenis en aanbidding, sterkt in het hart het gevoel van diepe afhankelijkheid, maakt ons losser van de wereld, en adelt ons innerlijk leven.

Uitwendige goede daden verdooven het heilige in ons, inwendige goede daden wijzigen ten goede de neigingen, de gezindheden, de opwellingen van ons innerlijk zielsleven.

En hier nu ligt de kern voor het evenredige loon, dat Christus schenken zal.

Het werk des harten heeft op dat hart zelf heiligenden invloed; het brengt het hart verder in heilige ontwikkeling; het verhoogt de rijpheid van het hart: en juist daardoor verhoogt het de vatbaarheid voor hoogere genietingen.

Twee kunnen hetzelfde lot hebben, en dat toch de één rijker geniet dan de ander, zoo diens vatbaarheid grooter is.

Op hoe menig festijn genoot niet de jonge van dagen zooveel rijker dan de oude grijsaard.

Toch was het één disch, waaraan ze aanzaten, één wijn dien ze dronken, één vreugde waarin ze deelden. Maar het jonge hart zwolg met volle teugen in, het oude hart klopte traag.

Twee zullen een zelfde toonkunstuitvoering bijwonen, maar de één zal er in zijn muzikaal besef op zijn aangelegd, de ander er stomp voor blijven, en die vatbaarheid of onvatbaarheid bepaalt de mate van elks genot.

En zoo nu ook is het hier.

Niet het uitwetidige werk, maar het inwendige werk ontwikkelt en ontplooit het hart, went de ziel aan het heilige, en verhoogt haar vatbaarheid voor hooger genietingen, en zoo moet wel de mate van goede werken onze mate van vatbaarheid om te genieten, en zoo ook de mate dier genietingen bepalen, en hierin ligt de band tusschen een iegelijks werk, en het loon dat Christus eens aan u en mij, voor wat ons hart bestaan mocht, zal vergelden.

En daarom dat ge tegen de mechaniek in het heilige strijd voert, het is wel. Dat kan nooit te sterk geschieden.

Maar denk aan de eeuwigheid! Zie wel toe, of ge bij uw sterven in die eeuwigheid overgaat met een hart, dat rijp is voor meerder en hooger genieten, of wel met een hart dat voor overvloediger genieting van het heilige stomp bleef.

Prent het u wel in, dat dit niet in u getooverd wordt, maar in u ontplooid en ontwikkeld moet worden.

Dat iets om rijp te zijn, rijpen moet.

Vergeet het niet, dat uw hart ten deze alleen door ervaring kan rijpen, door te werken in het heilige, door met het heilige vertrouwd te raken.

En richt en stuur dan in elk levensoogenblik zóó uw leven, dat elke dag, die u weer gegund wordt, u iets verder brenge.

D. w. z. in uw menschelijk hart de vatbaarheid verhooge om het heihge van uw God in te drinken, te smaken, en te genieten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's

„Een iegelijk gelijk zijn werk zal zijn.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's