Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De hand die met mij in den  schotel indoopt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De hand die met mij in den schotel indoopt.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij, antwoordende, zeide: ie de hand met mij in den schotel indoopt, die zal mij verraden. (Matth. 26:23.)

Reeds de Psalmist had vanouds geklaagd: „Zelfs de man mijns vredes, die mijn brood at, heeft de verzenen grootelijks tegen mij verheven", en wat den Christus bij het laaghartig verraad van Judas zoo sterk ontroerde was juist datzelfde : Niet maar overgeleverd, maar verraden te worden, en verraden niet door een verre kennis, niet door een die meeliep, en slechts in de achterhoede hem volgde, maar door een zijner intiemste vrienden, door een verkoren discipel, door een man die dagelijks met Jezus het brood van eenzelfden disch at, en de reepen brood, naar de gewoonte dier dagen, indoopte in denzelfden schotel met vruchtensap.

We ontkennen daarom niet, dat het indoopen in den schotel op datzelfde oogenblik gelijktijdig had plaats gegrepen, maar dit moet dan toch onopgemerkt geschied zijn, zoodat Jezus en Judas het verstonden, maar niet de anderen die meê aanzaten; gelijk ook op Judas' vraag: Ben ik het, Heerei Jezus' antwoord .• Gij hebt het gezegd, onder het algemeen geroep voor de overigen moet zijn teloor gegaan. Of hoe anders aan te nemen, dat Petrus en de tien overige discipelen Judas vrij zouden hebben laten uitgaan, en geen poging zouden hebben gewaagd om zijn opzet onschadelijk temaken? In hoofd zaak houden we daarom aan de voorstelling der Kantteekenaren vast. Dat zeggen van het indoopen in den schotel, was terugslag op Davids bittere klacht in Ps. 41 ; 10, en in dit aangrijpend woord sprak Jezus de bitterheid uit van wat zijn hart ook hieronder leed.

Het saam aan één disch aanzitten was destijds in nog sterker zin dan-, thans uitdrukking van saamhoorigheid; openlijke erkentenis van gemeenschap, een band die de aanzittenden saam verbond, als leden van één gezin, als jongeren van één zelfden meester, als vrienden van eenzelfden kring.

Wie in recht opgaande linie bijeen hooren als leden van één huisgezin eten dagelijks aan één disch, van één brood, uit éénzelfden schotel. En zoo dikwijls vrienden of bekenden dit aanzitten aan den éénen gezinsdisch nabootsen, treden ze daardoor in een enger gemeenschap die in den band des bloeds haar voorteekening vindt.

Die éénheid ligt tot zelfs in de éénheid van spijze meer dan afgebeeld. Gelijk Paulus bij den Avondmaalsdisch spreekt van één brood, en ons Avondmaalsformulier dit symbolisch uitwerkt, zoo ligt uiteraard in het aldoor vernieuwen van veler levensbloed met éénzelfde spijs een saamhoorigheid die tot in de voeding van het lichaam uitkomt.

Verraad nu is er altoos, ook al was de band minder intiem, zoodra ge van wat ge als toegelaten in den enger kring weet, misbruik maakt om iemand in het verderf te storten.

Maar dit verraad klimt in afschuwelijkheid met het intiemer karakter dat de omgang van verrader en slachtoffer droeg.

Hoe zwakker die band, des te minder boosheid wordt geëischt om tot verraad te kunnen komen.

Maar is die band nauw en innig, de omgang op voet van zeer teedere intimiteit geweest, dan is er om tot verraad te kunnen komen een graad van zoo schrikkelijke slechtheid van hart noodig, dat de hemel er wrake over roept, en de aarde er van ontzet.

Bij Judas nu kon de omgang met Jezus niet intiemer geweest zijn. Altoos bij Jezus. Dagelijks met Jezus aanzittende. In zijn engsten kring niet toegelaten, maar opgenomen. Zijn eigen jonger. Een uit het enge twaalftal. De vertrouweling van Jezus' verkeer en gesprekken. Een man, voor wien Jezus niets verborgen had.

En daarom was hier maar niet verraad, maar verraad van de schrikkelijkste soort. Verraad dat Jezus het bitterst moest aangrijpen. Een openbaring van menschelijke slechtheid, die aan alle trouw en vriendschap vertwijfelen deed. En giftige dolk gevlijmd in het reinste hart.

Jezus' eigen oordeel over Judas gaat in spanning dan ook alles te boven wat Jezus over zijn vijanden heeft uitgesproken.

Voor de ruwaards die hem aan het kruis nagelden bidt hij nog : „Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen."

Tot den man die hem zoo onbegrijpelijk, tot driemalen toe, met bezwering verloochenen zou, zegt Jezus: „Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude."

Maar hier bij Judas lost alle ontferming zich op in het schrikkelijke wee over den man, voor wien niet geboren te zijn geweest, verkieslijk ware. Ook tegenover Judas geen wraakgeroep op Jezus' lippen. Nog in Gethsemané heet het: „Vriend, waartoe zijt gij hier? " Zelfs tegenover Judas leeft nog snijdende huivering bij het indenken van zijn rampzaligheid in Jezus op. Maar toch, genade is hier afgesneden.

Hier zijn de wateren der ongerechtigheid te hoog geklommen. Hier breekt geen enkele lichtstraal van redding meer door. Over Judas hangt voor Jezus' oog niets dan donkere, zwarte nacht. Jezus ziet het reeds in den geest, hoe hij zich zelven gaat verworgen, en verworgd ter helle vaart.

Om ons kinderen der menschen van zonde te redden, moest Jezus de zonde der menschen tegen zijn persoon, tegen zijn leven op het ontzettendst, uit haar diepste diepte laten] opbiuisen.

En die opbruising van de giftige wateren der zonde uit haar diepsten kolk, is niet op Golgotha, is niet op Gabbatha, is niet in het Sanhedrin, is zelfs niet in de personen die Jezus aan het kruis lasterden, maar is in Gethsemané gezien, toen Judas den Zoon des menschen verraden kon met een kus.

En daarom het oogenblik toen Jezus den afgrond die tusschen hem en de zonde gaapte, het bangst gemeten, en het snijdendst in zijn heilig hart den vreeselijken greep der voleinde zonde nijpen voelde, was toen het tusschen hem en Judas stond.

Gerechtelijke moord is ontzettend, maar verraad grijpt het hart veel dieper aan.

Toch moet ge daarom in Judas niet een ater­ ling zien, die door zijn onmenschclijke boosaardigheid buiten u en uw geslacht staat.

Daar neigt het oordeel wel toe, en bij zoo schrikkelijk laaghartigen gruwel kunt ge u haast niet inbeelden, dat ge nog met een mensch van gelijke bewegingen als gij te doen hebt, en dan ziet ge in Judas laetïttn duivel özxittnme7tsch.

Maar de historie van het Evangelie wraakt en weerspreekt die geUefkoosde voorstelling, die over Judas als een demon heenvalt, om het eigen hart aan de pijnlijke gemeenschap met het hart van den verrader te onttrekken.

Al voer Satan ten leste in Judas' hart, hij zelf was geen duivel, maar een mensch als gij, en wie uwer in die drie jaren van Jezus' omwandelingen op aarde Judas in Jezus' kring ontmoet had, zou van verre niet vermoed hebben, dat deze schijnbaar zoo vrome man ten slotte zulk een schandelijk stuk bestaan zou.

Judas had zich tot Jezus aangetrokken gevoeld. Hij had alles verlaten om Jezus te volgen. Hij had zich nauw aan Jezus aangesloten. Toen te Kapernaüm zoo velen van Jezus weggingen, was hij gebleven. Niet maar onder de zeventig, maar onder de kleine groep van het twaalftal was hij opgenomen. Drie jaren lang had hij in het volgen van Jezus volhard. Met de overige elf was hij door Jezus uitgezonden om het Evangelie aan de steden van Juda te brengen. Om voor Jezus te roepen en voor Jezus te winnen was hij het land doorgegaan. Hij had teekenen en krachten gedaan in Jezus' naam. Zelfs was de geldbeurs van het heilig gezelschap hem toevertrouwd. En nergens vindt ge op het Evangelieblad in het verhaal van die lange jaren ook maar één daad, één woord van Judas opgeteekend, waai'uit te vermoeden viel, dat hij op het oog van de overige vrome jongeren te onderscheiden viel. Eerst op het laatst spreekt Johannes van gelddieverij, en van zijn uitroep voor de armen.

Geen twijfel dan ook, of, als ge Judas met de overigen waart tegengekomen, zoudt ge niets aan hem bespeurd, niets kwaads van hem vermoed hebben, en zoudt ge onder den indruk hebben verkeerd, van ook in Judas een vroom en getrouw volgeling van Jezus te mogen begroeten.

En wel verre van daar dat Judas' verschijning een afschuw in u zou hebben verwekt, zoudt ge hem met eerbied genaderd zijn, en om zijn vriendelijke aanhankelijkheid aan Jezus bewonderd hebben.

Zóó is de ware Judas der historie, die met de gewone voorstelling der legende niets gemeen heeft.

Jezus had hem van meet af doorgrond, want hij wist wat in den mensch was, maar in den omgang merkte men daar niets van, en Judas merkte het zelf niet. Het gif van het kwaad heeft uit zijn hart opgewerkt, zonder dat hij klaarlijk aan zichzelven ontdekt werd.

En zeg nu niet, dat Judas van Jezus de oprichting van een aardsch koninkrijk verwachtte, en dat zijn geestelijke overbuiging naar Jezus vervalscht was door zucht naar aardsche grootheid.

Immers het staat vast dat dit tot op het laatst met al de jongeren het geval was. Het zuiver geestelijk koninkrijk verstond uit hen niet één.

Tusschen hen en Judas school het verschil alleen hierin, dat zijn aardschgezinde eerzucht door de tegenstelling met het geestelijke geprikkeld en verergerd werd, terwijl ze bij de overige discipelen door den glans van Jezus' geestelijke grootheid getemperd werd, en ten slotte gebluscht.

Als geestelijke grootheid u niet in de diepste kern van uw wezen boeit, begint ze ongemerkt u tegen te staan, u te hinderen, uw weerzin te wekken, en ^eindigt met verzet en vijandschap in uw ziel wakker te roepen.

Dat is aan de martelaren gezien, wier geestelijke heldenmoed hun beulen nog slechter maakte dan ze waren.

En onder die zielkundige reactie is ook Judas bezweken.

Hij kon Jezus ten slotte niet meer uitstaan.

Er vlamde haat tegen Jezus' geestelijke grootheid in zijn hart op. Een haat die in het eind niets meer ontzag. En wat er in dat hart omging en in dat booze Judasoog sprak, toen hij op Jezus in Gethsemané toeliep, en hem een kus op het heilig gelaat drukte, weigert menschelijke taal uit te spreken.

Maar zóó staat Judas dan ook niet meer voor u, als een man, wien ge verachtelijk toeroept: Ga van mij uit, ik ben heiliger dan gij.

Neen, die in-slechte, die booze Judas komt zoo vlak naast u staan, en u zeggen, dat in uw eigen menschelijk hart de kiem schuilt van diezelfde boosheid, die hem tot deze uiterste daad van helsche boosheid gebracht heeft.

Zoo heeft Judas naast Petrus, naast Johannes naast Nathanaël gestaan, met hen omgegaan, met hen verkeerd, met hen aangezeten, dat niemand iets aan hem merkte. En toen Jezus riep dat één uit hen hem verraden zou, heeft niemand geantwoord: Dat moet Judas zijn.

Ze vroegen heel anders: Be7i ik het. Heere'i En zeg nu niet, dat dit is, om bang voor u zelven te worden. Immers dat bang zijn voor u zelven, zou juist bewijs van kennis van u zelven zijn en van angst voor de zonde die in u woont.

Die sta, zie toe dat hij niet valk.

En juist meer dan één uit die gerusten in Sion, die wel op Judas smaalden, maar nooit bang voor zichzelven waren, kwam tot dien val het eerst.

Zielkundig niet juist, maar toch zoo aangrijpend waar, is wel eens gezegd: Er huist een boos dier in uw binnenste, en Satan port dat booze dier telkens en telkens weer aan, om u te verscheuren en te verderven.

Wie dit niet gelooft, wordt er het eerst door verrast, en zoo God het niet verhoedt, door verslonden.

En veilig staat hij • alleen, die voor dat booze dier in zijn eigen hart een geopend oog heeft, en wetende dat hij het in zich omdraagt, er tegen waakt en bidt en strijdt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's

„De hand die met mij in den  schotel indoopt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's