Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Geref. Tijdschrift dat steeds wint in belangrijkheid, bevat ditmaal goed geslaagde studiën van Ds. Doornbos over het Buddhisme, en van Prof. Biesterveld over de Homiliaria.

Prof. Noordzij zet zijne Verscheidenheden voort.

Onder de vele belangrijke recensiën wijzen we met name op die van Ds. Westerbeek van Eerten over Dr. Nieuwhuis, Be Schepping en de Zondvloed. Ze luidt als volgt: Eene zeer belangrijke en leerzame studie is het hierboven genoemde geschrift van Dr. Nieuwliuis, Leeraar in de Wis-en Natuurkunde aan het Gereformeerde Gymnasium te Kampen. Zeer belangrijk, om dat hier een Doctor in de Natuurkunde aan het woord is, die staat op den bodem der H. Schrift.

Hier is niet een natuurkundige aan het woord, die ghmlachend de schouders ophaalt, zoo ge buigt voor het gezag van Gods Woord, neen iemand die zelf dat gezag gaarne erkent.

Dat is zeer zeker van geen geringe beteekenis.

Want hoe menigeen hield, nu ja, wel staande, dat we ons aan Gods Woord alleen te onderwerpen hebben; doch hoevele vragen, door de natuurkundigen gedaan, hoevele bezwaren door hen geopperd bleven' onbeantwoord, werden niet weerlegd. Nu wil ik waarlijk niet beweren, dat door dit geschrift van Dr. Nieuwhuis, er op dit terrein geen vragen meer te beantwoorden zijn, en dat reeds alles is opgelost. Dat zou ook Dr. Nieuwhuis niet gaarne betoogen.

Maar voorzeker stemt het tot blijdschap dat een deskundige, een wetenschappelijk man, nu eens den handschoen opneemt voor wat ons in den Bijbel omtrent Schepping en Zondvloed wordt geleerd.

Wij zijn natuurlijk geen deskundigen op het terrein waarop Dr. Nieuwhuis ons rondleidt; we zijn heel gewone leeken en daarom wagen we ons dan ook niet aan een kritiek van de verschillende theorieën hier voorgesteld.

We geven slechts een beknopte recensie en maken enkele opmerkingen.

Wat de Schepping betreft wordt ons hier gemeld dat het aan de wetenschap nog niet gelukt is te weten te komen, op wat wijze de aarde is ontstaan, hoe planten en dieren er gekomen zijn en hoe de mensch het aanzijn gekregen heeft, evenmin hoelang dat alles geleden is. Het eenige zekere dat we weten is, wat God ons in zijn Woord heeft geopenbaard, volgens Gen. I.

De bewering, dat de aarde van eeuwigheid is, wordt hier weerstaan door de opmerking dat dan de oorsprong van den bol dien we bewonen, volstrekt niet verklaard wordt. Dat de verschijnselen elkaar in regelmatige orde opvolgen is een feit, dat de eeuwigheid van onze aarde voldoende weerlegt.

Achtereenvolgens worden hier verschillende hypothesen aangaande de Schepping, door vele natuurkundigen aangenomen, besproken.

De hypothese van Kant-Laplace dat ons zonnestelsel zijn oorsprong ontleende aan een grooten nevelbol, een oernevel, wordt hier eerst behandeld.

Uit dezen oernevel zouden dan ontstaan zijn eerst Neptunus, later Uranus, en nog later achtereenvolgens Saturnus, Jupiter, Mars, de Aarde, Venus en Mercurius.

Verschillende bezwaren passeeren hier achtereenvolgens de revue, vier in getal, die het gevoelen steunen dat de hypothese van Kant-Laplace nog verre van bewezen is.

De voorstelling van Dr. Nieuwhuis is deze. De aarde was onmiddellijk na haar ontstaan nog zeer heet en gasvormig. Zij koelde gaandeweg af en werd tendeele vloeibaar. Ten laatste stolde zij van buiten door warmte uitstraling in de ruimte en werd dus met een harde korst bedekt, nadat zij vooraf de maan van zich had afgeslingerd.

Terwijl een deel der aarde gloeiend vloeibaar was, was een ander deel nog dampvormig, want wegens de hooge temperatuur konden stoffen, als water, koolzuur en zuurstof slechts in gasvormigen toestand bestaan.

Door dè wenteling om hare as werd de aarde aan de polen afgeplat, en door de werking van maan en zon ontstond er ebbe en vloed, waardoor de vaste korst, bij de afkoeling gevormd, gedurig werd verbroken. Zoo ontstonden er drijvende schotsen, die bij voortgaande afkoeling zich weer vereenigden tot een vaste aardkorst, door de daarbinnen besloten vloeistof, nu en dan gespleten.

Deze korst nam voortdurend in dikte toe en koelde steeds af. Waarschijnlijk verdikte zich, bij vrij hooge temperatuur, een deel van den waterdamp tot vloeibaar water, waardoor heel de aarde bedekt werd.

De vloeibare aardkern kon nu slechts zeer langzaam afkoelen en brak soms door den korst heen.

Daardoor ontstond een hevige strijd tusschen water, vuur, aarde en lucht. Dit nu is de toestand ons in Gen. I : 2 beschreven: e aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond.

Nadat nu een korte verklaring gegeven wordt van Gen. i : 3. En God zeide: aar zij licht en daar werd licht, wordt er gehandeld over den duur van den eersten dag (Gen. i : 4, 5).

Daarvan zegt de schrijver - .Welk een lange dag is dit iuaarschijnlijk geweest, deze eerste dag, die ))iu den beginne" een aanvang nam, gedurende welken, tide Geest Gods zweefde op de wateren" en die door iiduisternis" heeti voerde tot licht.

Zijn gevoelen dat de eerste dag van zeer langen duur geweest is staaft de schrijver aldus : Dienieeni7tg berust veeleer op den Bijbel zelf. In de eerste plaats kan men zich moeilijk voorstellen dat de toestand, in Gen i .• 2 beschreven minder dan 24 uur zou geduurd hebben; en in de tweede plaats lezen we ook 2 Petr. 3 .• 5 .• want willens is hun dit onbekend, dat door het Woord Gods de hemelen van overlang geweest zijn. Terwijl eindelijk Petrus wel verre van den inhoud der voorgaande verzen te verzwakken, ten opzichte van den tijdduur, er bovendien nog aan toevoegt in vs. 8 .• Doch deze ééne zaak zij u niet onbekend gelief den, dat één dag bij den Heere is als duizend jaren, ^« duizend jaren als één dag.

Het zij verre van ons te ontkennen dat het werk f van dezen eersten dag ook niet door God in 24 uren k had kunnen worden verricht. Evengoed zoti de d Almachtige in 24 tiur een boom, knoppeti, bladeren, G bloesems en vruchten kunnen doen voortbrengen; d en toch gebeurt dit niet. Over het algemeen werkt de Heere langzaam j veel langzamer, dan wij, o menschen, het gewoonlijk goedvinden. n

Ons frappeerde het, dat, waar Dr. H. Bavinck in zijne Gereformeerde Dogmatiek, Tweede Deel, als hij over de Schepping handelt, op pag. 478 enz. de mogelijkheid uitspreekt, dat de zes Scheppingsdagen niet dagen van 24 uren, maar tijdperken zullen geweest zijn, hier Dr. Nieuwhuis, deze mogelijkheid, niet alleen tot waarschijnlijkheid stempelt, maar rondweg als zijne meening verkondigt, dat de dagen tijdperken geweest zijn.

Ons wil het voorkomen, dat het moeilijk is om den duur der dagen, met die der onzen van 24 uren gelijk te stellen. De duur der dagen kan in geen geval bepaald worden, als aan elkander gelijk te zijn. Hoe toch zou iemand een deugdelijk argement kunnen aanvoeren, dat de eerste, tweede en derde dag, van gelijken duur waren als de overige ? Toen de zon nog niet gemaakt was; gelijk op den vierden dag geschiedde, kon toch moeilijk de duur van de voorafgaande dagen op 24 uren worden bepaald.

Hier komen metterdaad schoone gedeelte voor die de lezing en herlezing overwaard zijn.

Wat Dr. N. over den zondvloed zegt is zeer interessant.

Zie hier hoe hij zich uitlaat op pag. 42 over de bevolking der aarde voor den vloed.

Hoeveel menschen er toen op aarde leefden is niet bekend en valt ook moeilijk uit te rekenen, wijl we slechts vermoedens kunnen opperen aangaande de procentswijze aangroeiïng der bevolking van dien tijd. Stellen we dat die aangroeiing eeti rocent per jaar bedroeg, dat is iets minder dan thans in ons land, dan leefden er 1600 jaren na de schepping van Adam en Eva ruim 16, 000, 000 menschen. Nemen we daarentegen aan, dat de aangroeiïng van het menschdom voor den zond­ vloed twee procent per jaar bedraagt (dat is dus evenveel als thans op het eiland fava), dan woonden er 1000 jaren na den val, reeds meer dan 796, 000, 000 menschen op aarde. En stelt men eindelijk de toeneming 1/2 procent in een jaar, dan komt men na 1500 jaar reeds tot het enorme cij^ fer van 10, 000, 000, 000 zielen.

Al is hier nu alleen sprake van vermoedens, toch mag geconstateerd worden, dat er wel eepi^ gen grond voor aan te wijzen valt.

Zeer lezenswaard is het aperju, dat u hier geboden wordt. Ge maakt hier kennis met verschillende theoriën, vooral door de geologen voorgestaan om daardoor de vele overblijfselen van lang uitgestorven diersoorten te verklaren en den oorsprong aan te geven van diluviale vormingen die uit grint, zand en klei bestaan.

Vooral de gletscher-theorie, hier meegedeeld is zeer interessant. Ons bestek gedoogt niet hiervan een overzicht te geven. Toch mogen we de opmerking niet weerhouden, dat de bezwaren door Dr.

N. tegen de gletscher-theorie ingebracht ons toeschijnen alle aandacht te verdienen.

Het doet u goed, dat hier op velerlei gewezen wordt, waardoor wordt aangetoond, dat het bijbelsch verhaal van den zondvloed, wel verre van een sage te wezen, door verschillende verschijnselen bevestigd wordt. Natuurlijk niet om daardoor te komen tot het geloof aan den zondvloed. De Christen gelooft om een andere oorzaak de H, Schrift. Maar hier wordt u dan toch aangetoond, dat velen die tegen die Schrift ingaan en dat doen door zich op de wetenschap te beroepen, niet maar zoo voetstoots behooren geloofd te worden.

Menig ernstig vraagteeken wordt door Dr. N. gezet achter hunne, soms zoo stoute beweringen.

We danken Dr. N. zeer voor deze schoone studie en we zien verlangend uit dat hij ons nog meer-malen vergaste op de resultaten van onderzoek,

Te veel hechte men aan zulke beschouwingen niet. De natuurlijke gegevens zijn daartoe te onzeker, maar zeker verdient Dr. Nieuwhuis onzen dank, dat hij ook op natuurkundig gebied de eenheid van de Heilige Schrift hand> haaft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 maart 1898

De Heraut | 4 Pagina's