Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Art. 123 van het Regeeringsreglement.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Art. 123 van het Regeeringsreglement.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van den bekenden missionair Jansz, te Pati, op Java, ontvingen we dit belangrijk schrijven, waaraan we gaarne een plaats verkenen.

Hooggeachte Heer Redacteur!

Met groote instemming las ik, wat U onlangs schreef, naar aanleiding van de discussiën in de Tweede Kamer der Staten-Generaal over art. 123 van het Regeerings-reglement voor Indië.

Er is evenwel nog iets zeer noodzakelijks aan toe te voegen, hetwelk ik U bij deze beleefdelijk aanbied ter plaatsing in uw geacht, mij altijd zeer welkom blad. De beschouwing van het behandelde punt zal, naar mijn inzien, daardoor zuiverder te komen staan en meer afdoende worden, en tevens voor de Regeering aannemelijker zijn.

Elders heb ik reeds meer dan eens betoogd, dat het bewuste artikel niet moet worden uit de wet gelicht. De Regeering moet een middel in handen hebben, om in dat opzicht de kolonie te vrijwaren van politiek gevaar, hetwelk zou kunnen voortspruiten uit eventueele onregelmatigheden en onverstandige handelingen dergenen, die in de Evangelische Zending werkzaam zijn. Het toezicht over hun arbeid moet dus gewettigd zijn en het artikel blijven bestaan, doch met een kleine wijziging. Zooals het thans luidt, is het werkelijk een honende aanmatiging van de dienares tegen haar Goddelijken Heer en Oppergebieder, en een dadelijk verzet tegen Zijn macht en uitdrukkelijk gebod. Door verwisseling van een paar woorden is deze gruwel weg te nemen met algemeen behoud van wat de eigenlijke bedoeling van het artikel is, naar het eigen woord der Regeering.

_ Wat ingetrokken moest worden, is alleen de eisch dat Christus' gezanten moeten voorzien zijn van een toelating vanwege de aardsche Macht, om hun dienstwerk als zoodanig te mogen uitoefenen; terwijl daarvoor in plaats dient te worden gesteld, de bepaling dat geen hunner zijn dienstwerk mag aanvangen en voortzetten, zonder zich in hun functie te hebben bekend gesteld bij de Regeering en bij het Bestuurder streek en plaats waar ze zich zullen vestigen en arbeiden. Een ondergeschikte macht kaïi het recht niet bezitten, om de gezanten van de Oppermacht al of niet toe te laten; maar heeft wel het recht, en is zelfs hoogelijk verplicht vanwege de Oppermacht zelf, te eischen dat die gezanten niet zonder medeweten van de ondergeschikte macht, dus van hooger hand ontvangen last uitvoeren, maar zich met dien last bij de door die Oppermacht aangestelde Overheid bekend stellen en zich bij haar aanmelden.

Is dat geschied, dan kan en moet hun een bewijs worden ter hand gesteld, dat ze aan dien alleszins billijken en noodzakelijken eisch hebben voldaan. En daarmede zou de zaak aan beide zijden naar eisch geregeld zijn. Aan het heilig recht der Oppermacht zou niets zijn tekort gedaan; zelfs zou dit in de praktijk worden bevestigd en juister geregeld. En — om ons te bepalen bij het eigenlijk onderwerp — de Over­ heid zou niets minder dan thans in staat zijn om het noodige toezicht te houden, ter voorkoming van gevreesd gevaar. Het thans verleende of niet verleende bewijs van toelating, doet daar in 't allerminst niets aan toe.

Er zijn van mijne collega's op Java die beweren, dat het niet aaiigaat tegenover de Regeering de Zendelingen officieel en beslist te qualificeeren als gezanten van Christus, als zijnde uitgegaan onder regelingen van bijzondere corporatiën. Maar die corporatiën zenden niemand uit dan in naam en op ontvangen last van Christus; en geen hunner beschermelingen gaat naar de volkeren uit anders dan in den zelfden heiligen Naam. Op het arbeidsterrein aangekomen, spreken en lezen ze alleen in naam van Christus, en trachten de zielen voor Christus' Rijk te winnen; niemand hunner arbeidt voor Boeddha, Kong-fu-tse of voor iemand anders.

Zoo moeten ze dan ook wel waarlijk allen als gezanten van Christus erkend worden. Bestond er een corporatie die op ander of op eigen gezag aan Zending deed, hetwelk zou moeten blijken uit haar statuten of uit haar verhouding tot de Regeering, bijv. als ze weigerde haar te erkennen in de macht haar van God gegeven.

Zulks zou de Regeering kunnen en moeten weten; en ze had dan volle recht om de zendelingen die van daar uitgingen, uit de koloniën te weren.

Een mij zeer geliefde Broeder opperde eens de meening, dat mijn strijd tegen het besproken artikel, misschien voortkwam uit een nog altijd niet gebluschten wrok, wegens wat mij indertijd te Djapara in mijn functie is aangedaan. Ik heb hem kunnen verzekeren dat daar niets van aan is. Indien daar ook iets van bestond, zou dit ook immers gericht zijn alleen tegen het toenmalige Plaatselijk Bestuur, hetwelk reeds lang tot verscheiden malen toe vervangen is.

De Regeering heeft mij niets gedaan dan op de ongegronde aanklacht van dat Bestuur (welke ze wel moest aannemen) mijn toelating in te trekken. Toen ik na die intrekking evenwel mijn werk als voren bleef voortzetten, heeft men mij wel meer dan eens gedreigd er rapport van te zullen doen; maar dat heeft van de Regeering niets uitgewerkt te mijnen opzichte, zoodat ik moet getuigen dat deze mij niet heeft willen bemoeilijken. Hoe zou ik dan eenigen wrok jegens haar koesteren! Neen, God zij dank! alleen de zaak des rechts en der eere van onzen Heiland, is het die ik behartig en zal blijven behartigen door Zijne genade.

Hieraan voegt de heer Jansz nog een tweede opmerking toe over de rechtspositie der Christen-inlanders: Nog iets zeer gewichtigs, wat zich geleidelijk hier aansluit. Het betreft den rechts-(eigenlijk den onrechts-) toestand der Christen-Inlanders in Ned.-Indië, voornamelijk op Java. Het is zeer te betreuren, dat de Minister moest verklaren, geen uitzicht te kunnen geven op spoedige berechting van die zaak. Gewisselijk is daar geldige en dringende reden en oorzaak voor; maar de gemelde toestand geeft nog veel geldiger en dringender reden om de zaak onverwijld te behandelen en ze te stellen vóór en boven elke andere aangelegenheid. Het is een zaak die veel meer dan eenige andere rechtstreeks den Heere Christus zelf aangaat. En dewijl de Minister erkent de Zending te moeten waardeeren als een machtig en vruchtbaar middel tot beschaving, welvaart en rust in de kolonie, zoo is het dus ook in politiek opzicht eerst en hoogst noodzakelijk dat de Zending ook op dit punt gesteund worde, dat niet door verzuim of uitstel van Regeeringswege haar beschermelingen nog langer in den toestand van paria's verkeeren; en daardoor èn de Zending èn het Christendom bij het volk in minachting kome of blijve.

Er bestaat een bepaling in het Regeeringsreglement, waarbij de Christen-Inlanders „met Europeanen zijn gelijk gesteld", zoodat ze naar de wet o.a. van heerendiensten vrij behoorden te zijn. Die bepaling (die trouwens ook verre is van nageleefd te worden) moet zoo haast mogelijk verdwijnen; en daartegenover moet welhaast overtuigend blijken dat ze niet, om of door hun Christen zijn, als minder dan hun volksgenooten mogen geacht of behandeld worden! Want zoo is hun wezenlijke toestand. En dat juist degenen die in hun levenswijze en burgerlijk gedrag den Minister stof leverden, voor den roem aan de Zending toegekend! Inderdaad minder, veel minder geteld zijn ze dan hun Mohammedaansche volksgenooten! Geen burgerschapsrecht waarop allen anderen, ook heidensche vreemdelingen, kunnen bogen, is voor hen veilig en gewaarborgd. Ongestraft worden die rechten aan velen hunner gewelddadig onthouden; zoowel in zaken van huwelijk als van grondbezit of — gebruik, erflating enz.

En ze dulden het en houden zich rustig! Moet hun ook hulpe geboden worden? Door wie toch zoo de Regeering het niet doet? En is er ook reden tot spoedige hulp?

Een voldoende en juist toepasselijke regeling samen te stellen omtrent al deze noodige zaken, is zeker niet te doen binnen den tijd van enkele maanden; maar weinig tijd en moeite zou vereischt worden voor een voorloopig decreet in dezen of dergelijken zin:

Dewijl niemand, wie hij ook zij, zijn burgerschapsrechten kan verliezen in eenig opzicht, dan alleen ten gevolge van een rechterlijk, welverdiend vonnis, zoo is het onwedersprekelijk dat niemand alleen door tot een andere godsdienstige belijdenis over te gaan, een enkel dier burgerschapsrechten kan verbeuren, en derhalve de Christen-Inlanders, wat die rechten betreft, geheel en al gebleven zijn en voor altijd blijven op gelijken voet met hun • eigen volksgenooten, en moeten hun al die rechten volkomen gewaarborgd blijven, tenzij vanwege een gepleegde misdaad de competente rechter over een of eenigen hunner op een of ander punt een andere uitspraak zou moeten doen.

Daarom al wie een dier Christen-Inlanders in zijn burgerschapsrechten onrechtmatig verkort of er van berooft, zal volgens de bestaande wet worden gestraft, zonder aanzien des persoons.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende enz.

Een ernstige aanschrijving aan alle Europeesche en Inlandsche besturen om aan dit besluit met allen ernst de hand te houden, zou daarbij wel noodig zijn, en tevens dat ook de Regeering zelf tegenover die besturen strengelijk op naleving aanhoude en de nalatigen straffe zonder aanzien des persoons.

Evenwel meene men niet dat daarmede de zaak reeds in orde zou zijn. Een formeele en nauwkeurige regeling tot in de bijzonderheden, blijft nog dringend vereischt. Is eenmaal op die wijze het richtsnoer van die regeling aangegeven en vastgesteld, dan kan zonder schade de noodige tijd genomen worden, om ze naar vollen eisch samen te stellen.

Temeer is deze regeling en hare handhaving noodig, omdat volgens een hoofdartikel van het Regeerings-reglement de Indische Regeering verplicht is de Inlandsche bevolking te beschermen tegen onrecht, door wien ook haar aangedaan. In de hier besproken zaak zien we tot nu toe nog te vergeefs uit, naar de nakoming van deze heilige en beëedigde verplichting, en dat ten opzichte van mede-christenen!

Pati, 10 Jan. 1898.

Thans kunnen we noch op het ééne noch op het andere punt hier ingaan.

We volstaan dan ook met de stem uit Java te laten spreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Art. 123 van het Regeeringsreglement.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1898

De Heraut | 4 Pagina's