Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Ten derden dage.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Ten derden dage.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En dat hij is begraven, en dat hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften. I Corinthen 15 : 4.

De Heilige Schrift legt er nadruk op, dat de aan het kruis gestorven Heiland der wereld uit zijn graf is opgestaan ten derden dage.

Jezus zelf wees er lang vooruit op, toen hij zijn opstanding profetisch vergeleek met Jona's weer uitkomen uit den buik van het zeemonster. En ook de apostel betuigt het aan de geloovigen te Corinthe opzettelijk, en dat wel in een verband, waarvan ge zeggen zoudt, dat dit „ten derden dage" er niets toe doet, en dus veilig had kunnen achterwege blijven.

Hij schreef toch: „Ik heb ulieden overgegeven, „ten eerste: dat Christus gestorven is voor onze zonden, " ten tweede: dat hij 'M begraven" en ten derde: „dat hij is opgewekt ten derden dage, naar de Schriften."

Had hier nog, evenals in Hom. 4 : 25 gestaan: en opgewekt tot onze rcchtvaardigmaking, " ge zoudt het begrepen hebben. Maar dat „ten derden dage" schijnt u ganschelijk overtollig. Of het de tweede, of het de derde, of het de vierde dag was, ge vraagt u af, wat doet dit er toe? Hoofdzaak is u maar dat uw Heiland uit den dood is verrezen. Op wat dag laat u koud.

En als dan toch de Heilige Schrift er niet alleen op wijst, maar er nadruk op legt, en er op terugkomt, dan rijst toch vanzelf de vraag, wat de beduidenis hiervan zijn mag, dat dit op den derden dag niet bijkomstig noch toevallig, maar blijkbaar in de zaak zelve gegeven was.

Over de telling dier drie dagen behoeft geen geschil te bestaan.

Het is volkomen duidelijk, dat Vrijdagavond bij het ondergaan der zon de Sabbatrust met de avondure inging en voortduurde tot zonsondergang op wat wij Zaterdag noemen.

In de grafrust van uw Heiland is alzoo de gansche Sabbatrust opgenomen. Maar bij dien ganschen Sabbat komt dan van voren en van achteren nog een stuk van den voorafgaanden en van den volgenden dag.

Een stuk van den Vrijdag, want reeds eer de Sabbat inging was het lichaam van den Heiland in de spelonk v\reggeborgen. En ook van den uitgang van den Sabbat tot aan het opgaan van het licht op Zondagmorgen, duurde de stille, plechtige grafrust voort.

Het wachtte op den eersten dag der week, vroeg in den morgen, en toen daalden Gods engelen neder, werd de steen van het graf afgewenteld, en verrees Jezus in het leven uit den dood.

Zoo was er dus gereede indeeling en afdeeling van tijd. In de voorstelling van Jezus' begrafenis en opstanding waren duidelijk zichtbare lijnen getrokken. Geheel de Sabbat lag tusschen den dag van Jezus' sterven en den dag van Jezus' opstanding in. En hierin lag toen, en zou nog eeuwen daarna liggen, een steunpunt voor ons geloof.

Niets toch was natuurlijker, dan dat het menschelijk hart zich met zijn ongeloof tegen de werkelijke waarheid van Jezus' opstanding zou keeren. Zoo licht kon men zich vergist hebben.

Schijndood was lang niet zeldzaam voorgekomen. Tijdelijke bedv/elming kon over hem gekomen zijn. En niets ware natuurlijker geweest, dan dat een oogenblik van stille ruste, en de prikkelende geur van de specerijen den bedwelmden geest weer had bijgebracht.

Ge weet, hoe het doorsteken van Jezus' zijde met de speer, naar luid van het apostolisch getuigenis, zelfs in hoofdzaak bedoelde de werke lijkheid van Jezus' dood vast te stellen, door het in bloed en water gescheiden levensvocht, dat uit zijn wonden afleekte.

Want zoo groot moest de genade Gods zijn, dat Hij niet alleen ons het leven uit den dood terug schonk, maar bovendien nog door een meerdere genade ons ongeloof in het leven te keer ging, en ons geloof aan den werke tij ken dood van Jezus bezegelde.

En juist hiervoor nu was zekere grijpbare, duidelijk sprekende indeeling der dagen onmisbaar.

Stel toch, dat Jezus niet vlak voor den Sabbat gestorven ware, zoo zou niets de Maria's en de jongeren hebben geweerd van het graf.

Ze zouden de plek waar Jezus lag geen oogenblik verlaten hebben. En ware Jezus dan niet eerst ten derden dage, maar reeds den eigen avond, of den dag daarna uit den dood verrezen, zoo zou voor hun eigen besef de zekerheid des doods zijn uitgewischt, en het alles als een droom voor hun geest zijn voorbijgegaan.

Of wie weet niet hoe moeilijk het valt bij een schoenen doode in de eerste uren na het sterven aan het wezenlijk zielloos en levenloos zijn van het nog zoo sprekend omhulsel te gelooven?

Juist dit sterven van Jezus op Vrijdagmiddag, nog eer de Sabbat inging, waarborgde hier de zekere werking van het onderscheidingsvermogen in aller besef.

Jezus stierf niet lang voor den Sabbat, maar toen zóó, zóó de Sabbat zou ingaan, zoodat alle tijd en gelegenheid ontbrak, om lang en rustig op het zoo aangrijpend gelaat van den Heiland te blijven staren.

En toen gaapte plotseling die lange volle Sabbat van vier en twintig uren tusschen hen en het zielloos lichaam des Heeren.

Al het doode, al wat met het graf saamhing, was storend voor het schaduwachtig besef van IsraëUetische heiligheid, en ook, de rust van den Sabbat ging bovenal. Alleen zoo Jezus nog niet gestorven ware geweest, zouden ze den Sabbat met hem doende zijn gebleven.

Het intreden van den Sabbat riep hen alzoo plotseling tot bezinning, tot nuchtere klaarheid, tot verdieping en bevestiging van den ontvangen indruk. Jezus was gestorven, en dairom moesten ze zijn graf die vier en twintig uur met rust laten.

De klare, zekere overtuiging van Jezus' wezenlijk sterven is alzoo in de stilte van dien langen Sabbat diep in hun wezen gedrongen. En als ge op den Paaschmorgen die vrouwen en die jc; ngeren uit hun diepe smart weer tot handelen ziet opwaken, bespeurt ge niets van twijfeling of aarzeling.

Voor hen allen bleef Jezus wel wezenlijk gestorven.

Niet dat hij gestorven was, maar dat hij weer kven kou, is wat weigerde in hun besef in te gaan.

Tegelijk is alles hier harmonisch.

Van het sterven moest heel Jeruzalem getuige zijn, en daarom sterft Jezus op den vollen middag, maar toch ook weer zoo laat op den middag, dat de dag ten einde spoedt, en de avondschaduwen reeds over den hof sluipen, als nauwelijks de steen voor het graf is gewenteld.

Bij het graf hoort de schemerende donkerheid. Begraven in de avondure, als het. licht van den dag ondergaat, is zooveel plechtiger dan het begraven bij dag. Ook de eerste Christenen deden het altoos bij avond.

Maar heel anders moest het met de opstanding zijn. Opstanding is het licht uit de duisternis. De glans van het licht die de nevelen en schaduwen overwint. En wat meer nog zegt. Bij het geopend graf hoorde geen volksoploop. Die opstanding was niet voor de wereld, maar voor Jezus' getrouwen. En daarom moest de verrijzenis komen, als de wereld nog sliep, en alleen de getrouwen van Jezus door de rouwe van hun hart gewekt waren.

Ook hier is regeling. Maar een regeling van Goddelijke volkomenheid. Alle ding met tijd en plaats zich schikkend om het heerlijke dat plaats greep.

Goddelijke regeling! Of was niet de Sabbat een afschijnsel van de Goddelijke rust in ons menschelijk leven, en was niet het Paschen vlak voor den Sabbat ingesteld, en is niet Jezus' kruisiging opzettelijk vóór Sabbat en vóór Paschen doorgedreven ?

En als dan dit menschelijk opzet, wortelend in Goddelijke instelling, zich hier feitelijk aansluit aan wat de harmonie van het heilige eischte, is dan Goddelijke regeling te sterke uitdrukking, waar dat ten derden dage van het feit zelf der Verrijzenis onafscheidelijk blijkt ?

Toch ligt achter het bijna ondenkbare dat het anders geweest ware, ongetv/ijfeld nog een diepere grond in den aard van het nieuwe leven zelf, en heeft die aard van het nieuwe leven weer zijn vasten ondergrond in het eigen Wezen Gods.

Wie in stille aanbidding het eeuwige Wezen als God Drie'éenig mag belijden, kan er het oog niet voor sluiten, hoe ook in het leven der natuur en in het rijk der genade, dat heilig drietal telkens uitkomt en gedurig terugkeert.

Dat verstaat niet, wie in de getallen niets dan blinde cijfers ziet, en acht dat rekenkunst en wiskunde niets met God uitstaande heeft.

Maar dat verstaat wel, wie weet dat getallen aanduiding van de verhouding en de mate der dingen zijn, gelijk God zelf die in zijn schepping voor alle ding, tot in de duizendste deelen, en onderdeelen, moet hebben vastgesteld.

Toch dringen we hier thans niet verder in.

Dat de Sabbat na een kringloop van zeven dagen terugkeert, en niet van zes of acht, en dat er evenzoo om den Sabbat met ruste te laten drie dagen noodig zijn, ten einde uit wat achter den Sabbat ligt te komen in wat opAtVi Sabbat volgt, heeft natuurlijk alles een grond, een reden, een oorzaak, maar niet anders dan in God, en is daarom voor ons in zijn diepste wezen ondoorgrondelijk.

Maar als Immanuel uit den dood verrijst, en de Schrift legt er telkens klem en nadruk op, dat het was een verrijzenis ten derden dage, dan voegt het ons wel de noodzakelijkheid hiervan in den loop der gebeurtenissen, en de beteekenis hiervan voor ons geloof ons helder te maken.

En dit nu is niet ondoorgrondelijk, maar tot op den bodem doorzichtig, en wie rekent met wat onder Israël de Sabbat, met wat voor Israël Pascha was, met den schuw voor het graf aan Israël ingeprent, met de stilte voor de verrijzenis geëischt, en met de noodzakelijkeid om het klare besef van Jezus' sterven rustig en kalm in de overtuiging der zijnen te doen doordringen, die moet wel van achteren belijden, dat zijn verrijzenis niet dan op den derden morgen kon plaats grijpen.

Dat was de noodzakelijkheid aan deze zijde van het graf. De Goddelijke regeling naar den eisch van dit aardsche leven. En wel gelooven we nu buitendien, dat dit gepaard ging met een even besliste noodzakelijkheid aan de andere zijde van het graf, maar zonder dat hierbij de sluier voor ons oog wordt opgelicht.

Dat vermoeden we, dat gissen we, dat gelooven we op grond van dien dieperen grondslag die voor alk verhoudingen en getallen in de wijsheid van Gods scheppend alvermogen ligt.

Maar in het niet geopenbaarde zullen we ons wel wachten oneerbiediglijk te willen gluren, en laten het ons genoeg zijn met de Schrift te roemen : Niet slechts verrezen, maar verrezen op den derden dagl

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1898

De Heraut | 4 Pagina's

„Ten derden dage.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1898

De Heraut | 4 Pagina's