Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het zaad zal Hem dienen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het zaad zal Hem dienen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het zaad zal Hem dienen; het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten. Psalm 22 : 31.

Van zijn afkomst weet onder ons maar een zeer enkele. Verreweg de meesten weten van een eeuw her; van vader en grootvader; en dan hokt het. Reeds de overgrootvader is voor de groote menigte van menschen een onbekende.

Komt ge nu wat hooger in de maatschappij, dan komt er ja, soms een eeuw, soms twee eeuwen bij. Maar toch de gezinnen waarin men tot op de Synode van Dordt teruggaat, zijn reeds op een niet al te groote lijst te brengen.

Zeker schuift de oude, echte adel meest nog iets hooger op, en prinselijke huizen veel hooger. Maar toch, een geslacht te zoeken, waarvan de herkomst tot op de kerstening van deze landen vaststond, is een onbegonnen werk. Bilderdijks tobben weet er van te verhalen. Even over de duizend komen de allerversten, en zelfs allerverst is dan nog allesbehalve allersekuurst.

Maar dan liggen er nog een kleine vijfmaal duizend jaren achter, en van die vijfmaal duizend jaren weet niemand iets. Dat verliest zich zelfs voor de prinselijke geslachten in het grijsgrauwe der vergeten historie. Alleen van Noach en ten slotte van Adam weet men, niet uit zijn geslachtregister, maar uit de Schrift, maar dat gaat dan voor verre de meesten ook zoo geheel buiten hun familiegevoel om, dat ze bij het noemen van die namen nooit het besef krijgen, dat ze van bloedswege met die twee Schriftpatriarchen in rechte opgaande lijn gemeenschap hebben.

Veilig kan men dan ook zeggen dat het eerbiedsgevoel, voor wat het verleden van ons geslacht aangaat, er bij ons menschen uit is.

Men had uitnemend wel den vollen geslachtsboom van heel de menschheid kunnen hebben, en de Heilige Schrift is ons ten bewijze, dat de opteekening er van volstrekt geen overtollige moeite ware gegeweest. Waartoe anders zoo breede geslachtsregisters in de Schrift, en dat volstrekt niet alleen voor Juda's stam en voor de heilige geslachtslinie van den Christus.

Alleen de zonde heeft dit verhinderd.

Naar Gods bestel hooren we allen saam en organisch bijeen, en heeft die eenheid hoog belang. Maar de zonde is zelfzucht, en doet daarom die eenheid uiteenspatten. Het worden allen op zichzelf staande menschen, liefst individuen, eenlingen. Nu ja, zijn vader en moeder kent men natuurlijk, althans meestal. Maar wat kan grootvader u schelen, wat een overgrootvader?

Met uitzondering natuurlijk „zoo er geld was", want dan rekent de hebzucht alles haarfijn na. Niet om dien mensch, noch om zijn hart, noch om zijn leven, maar om den rijken boedel^ dien hij achterliet.

Zoo trad het hooger belang geheel terug, een belang van lagere orde alleen deed nog soms in oude brieven en registers van den burgerlijken stand, en in doopboeken snuffelen, iets waarbij voor enkele familiën nog de ijdelheid bijkwam. De pronkzucht om te kunnen pronken met een geslachtsboom waar schepenen en regenten, waar veldheeren en admiraals toe hebben gehoord.

Vooral wie zelf minder beduidde, poogde dan soms beduidenis te ontleenen aan de dege mannen van zijn voorgeslacht.

Toch is het verleden hier niet al. Zal het goed zijn, dan moet er ook gerekend worden met de toekomst.

Hoor maar, hoe de Christus in Psalm 22 jubelt: „liet zaad zal Hem dienen, het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachten".

Dat zeggen komt voor aan het slot van zijn E profundis. Het begon met de bange, ontzettende klacht van het Eli, Eli Lama Sabachtani. „Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten" ! Ging toen over in den bitteren toon van het: „Ik ben een worm en geen man".

Doorliep toen al de stervensangsten van Golgotha. Ten slotte werd het een vooruit sterveji in het voorbesef. En toen in die diepste diepte afgezonken, boog zich plotseling het zielsleven op, naar boven. Toen kwam de triomf, de jubel, de juichkreet der overwinning: „Van u zal mijn lof zijn in een groote gemeente". De Christus voor altoos de Profeet onder het volk des Heeren.

En nu teekent de Messias vooruit dit volk in zijn lengte en breedte. Breed zal het zich over de aarde spreiden, want alle eitiden der aarde zullen het gedenken en zich tot den Heere bekeeren. Maar ook in lengte van dagen zal het op aarde worden voortgeplant: „Het zaad zal Hem dienen, het zal den Heere aangeschreven zijn tot in geslachten. Zij zullen aankomen en zijn gerechtigheid verkondigen den volke dat geboren wordt, omdat Hij het gedaan heeft."

Zoo staat Messias op Golgotha tusschen het verleden en de toekomst in.

Dat verleden vat hij in zijn eigen persoon saam, want alleen van den Christus is de geslachtsboom tot op Adam doorgaande, en in de toekomst zal hij zijn volk tot op zijn wederkomst doen gaan. Door alle geslachten die komen zullen. Tot aan het einde.

En hiermede is dan feitelijk ook deze verwoesting der zonde te boven gekomen.

Laat het menschelijk geslacht tot zand in zijn eenlingen verstuiven, had de zonde gezegd. En zie de Christus herstelt het in zijn innerlijke eenheid. A''an Adam tot Christus, en van den Christus die stierf op Golgotha, tot den Christus die eens wederkomt op de wolken.

Een triomf die door onze vaderen op de Synode te Dordrecht gevoeld is, toen ze voor zich en hm zaad zwoeren, dat ze de hun nu zoo heldere waarheid maintineeren zouden tot aan het einde der dagen als Christus het al door zijn wederkoimst zou besluiten.

Hun É voto.

Hier nu. treedt het Verbond, en met het Verbond de Kinderdoop in.

De Mennoniet, de Wederdooper, de Baptist voelt hier niets voor noch van. Hij let alleen op de wedergeboorte der enkele personen. Voor den samenhang, voor het geslachtsverband heeft hij geen oog.

Het was daarom heerlijk, dat onze vaderen voor dat verband in het Verbond weer oog kregen. Ook hierin feilden wel velen, die het Verbond alleen verstonden als een personeele toezegging van beloften. Maar de leidende gedachte onzer vaderen reikt toch verder en ging dieper, en al kan niet gezegd, dat ze de Verbondsgedachte voor wat de toekomst az.Vi.^3J rijk hebben opgevat, ze peilden de diepte dier gedachte toch met het oog op het verleden, en met name hun inzicht in de verhouding van Werk-en Genadeverbond heeft hun besef van schuld en zonde, en daarmede hun recht begrip van Rechtvaardigraaking en Genade verhelderd.

Het Verbond Gods ziet juist op het geslachtsverband. Die bijvoeging „11 en timen zade" is v hier geen aanhangsel, geen bijvoegsel, maar k hoofdzaak. Daarom is het Verbond er. Om den e eenling zou er geen Verbond zijn. Plet Verbond e is er om de velen en om den samenhang dier velen in de geslachten.

Natuur en Genade worden in het Verbond saamgesnoerd. Het rust op het natuurlijk verband der geslachten, en weeft door dat verband den gouden draad der zaligmakende genade.

En dat nu is onze Kinderdoop, dien men geestelijk reëel in zijn mystieken achtergrond vindt in wederbarende genade, maar die voor ons treedt als Verbondszegel.

De kerk, dat zijn niet de nu volwassenen en de nu levenden, de kerk is altoos wat nu leeft met het zaad der kerk.

„Het zaad zal Hem dienen, en het zal den Heere aangeschreven worden tot in geslachtenl" Niet alsof de genade een erfstuk ware, want het komt uit de ouders niet, maar omdat de genade door de bedding van het Verbond vloeit, en God de Heere de eenheid van het menschelijk geslacht dat Hij schiep niet loslaat.

Het „zaad" dat is de eenheid, de duurzaamheid.

Reeds in de schepping zelve wees God er u op. Eerst schiep Hij „de grasscheutkens" en „het vruchtdragend geboomte", maar die grasscheutkens waren zaadzaaiende, en dat vruchtbare geboomte was „dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin lag". En toen ging het nog verder, en verscheen de rijke dierenwereld, en aanstonds heette het tot die dierenwereld : „Zijt vruchtbaar en verme7iigiiHldigt".

Daarin nu was iets van uw beeld voorafgeschaduwd, en toen kwam de me'nsch, en heette het tot Adam: „Wees vruchtbaar en vermenigvuldig en vervul de aarde.

God zou niet mensch naar mensch op de manier van Adam scheppen, maar uit Adam zou al ons geslacht voortkomen. C/it zijn zaad zou al het menschelijk geslacht zijn.

Zooals de leliën des velds en de vogelen des hemels zich sinds het Paradijs in ééne lange levenslijn hebben voortgeplant, zoo liep ook de levenslijn des menschen, en die lijn gaat door, voor ons uit, gelijk ze achter ons ligt. „Het zaad zal Hem dienen". Met ons sterven is het niet uit. Ook als wij in het graf zijn nedergedaald, gaat het werk Gods en het volk Gods op aarde door.

„Tot in alle geslachten."

Hierin nu ligt de hoogere adel van alle opvoeding, van alle catechisatie, van alle Christelijk onderwijs, en het is hard te zien, hoe velen in dat alles alleen het belang zien, om voor hun kind te zorgen, dat dat ééne kind terecht kome, eerst hier op aarde, en dan daar boven.

Niet dat we dit misprijzen, eer valle er klacht, dat zoo velen zelfs dat beheerschende gevoel niet kennen. Maar het is niet genoeg. Er moet grooter stuwkracht achter komen. Het moet worden, niet alleen voor dit kind, maar ook voor uw kindskind, en voor het achterkleinkind van uw kindskind een kracht doen werken, die in al uw geslachten tot op de wederkomst des Heeren doorgaat. Niet maar opvoeding van uw kind, maar opvoeding van uw geslacht. Het zaad is heel iets anders dan uw ééne kind, het zaad is al wat er nog komen moet, totdat het einde intreedt.

„Het zaad zal Hem dienen", dit is een regel voor huwelijkssluiting. Vooreerst dat huwe wie huwen kan; want anders breekt gij de lijn bij u af, en komt er uit u niets, om den Heere te dienen in de 20e, in de 21e, in de 22e eeuw. Maar ook, dat wie huwt lette op wat de gekozen jonge man of jongedochter voor het zaad, dat God dienen moet, zijn zal.

„Het zaad zal Hem dienen", dit is, om nu niet meer te noemen, tegelijk een bron van rijke vertroosting als gé soms worstelt en over Sion treurt.

Dan wordt het u soms bange. Zoo veel gaat achteruit. Wat zal er van Gods kerk, wat van de zaak des Heeren worden, als met u allen die nu vooraan in het gelid staan, eens ten grave zijn gedaald ?

Doch weg met die gedachte der beduchtheid en der vreeze.

Messias zelf heeft gezegd: „Het zaad zal Hem dienen tot aan het einde der geslachten".

En daarom wijke de vreeze u uit het hart.

Sion zal vaststaan ook in de eeuwen die na u komen. Een zaad dat Hem dienen zal, blijft er altoos.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1898

De Heraut | 4 Pagina's

„Het zaad zal Hem dienen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 mei 1898

De Heraut | 4 Pagina's