Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

ONAANGENAME LEESSTOF.

V.

Een weinig schuchter zat intusschen de knaap den vreemden ridder aan te staren, die zich over hem had ontfermd. De blik van den onbekende had iets vurigs en scherps, dat den jongen min of meer bevreesd maakte; van ter zijde nam hij zijn reismakker nader op. Deze kon niet veel ouder zijn dan dertig jaren. Hij had een schoon en edel gelaat, waarm echter een opmerkzaam beschouwer trekken had kunnen vinden, die wezen op een leven dat, schoon kort, toch reeds in velerlei stormen had gedeeld. Het dichte, rossige kroeshaar gaf aan 't gezicht van den ridder een voorkomen van levendigheid, dat juist niet strookte bij zijn nu somber voorkomen.

Plotseling sloeg de knaap de oogen neer, want de ridder wierp een langen, doorzoekenden blik op hem. 't Was als vond de zoo gebiedende heer in de vastberadenheid, welke het gelaat van den knaap toonde, iets dat hem aantrok en boeide.

„Vriendlief, " sprak hij tot den jongen, „gij moet nu wat rust nemen, zooals de vrouw u heeft geraden. Leg u op dit rustbed. Gij beeft zoo; gij kondt licht de koorts krijgen."

't Was als had de jonge vluchteling eerst weinig lust dien raad, hoe goed' ook, te volgen; als schaamde hij zich voor zwak en hulpbehoevend te worden aangezien. Maar de ridder sprak zoo gebiedend, dat aan tegenspraak niet viel te denken. Zoo strekte de jongen zich dan in zijn lange kleeren op het wolfsvel uit, en de ridder sprak: C

„Ga nu slapen, mijn jongen, en beveel u aan — God en zijn genade. Mogen de heiligen voor Gt u en ons waken!"

De knaap zag vreemd op. Zulke woorden had hij uit den mond van dien man niet verwacht. Maar ook hier bedroog de schijn. Want wel had de man, tot wien hij sprak, een zeer bewegelijk leven geleid, wel leefde hij ook nog gelijk zoovelen van zijn tijd, in het dwaalgeloof der Roomsche kerk, (waaruit God hem echter zou brengen) maar er woonde in zijn hart diepen eerbied voor God en een even diep besef van eigen afhankelijkheid en van zonde en schuld. Dat er zooveel ongeloovige en onbekeerde menschen zijn, komt juist doordat zij dit laatste missen. Zoolang ik den Heere God niet noodig meen te hebben, word ik ook niet gedreven tot Hem te vluchten, om nog te rechter tijd te worden geholpen.

Een oogenVjlik later trad de molenaarsvrouw binnen. Zij dekte een fijn, wit laken over de tafel, en zette toen daarop een schotel met warme, dampende haverbrij. Doch ook de meer hartige kost ontbrak hier niet. De molenaar namelijk verscheen met een verbazend groot stuk gerookt vleesch, en plaatste daarnaast een kruik" met appelmost, een drank toen zeer geliefd.

De knaap lag intusschen reeds in diepen slaap. De vrouw wilde hem wekken, opdat hij mee zijn deel van al het goede zou krijgen, doch haar man sprak wijselijk: „Laat hem liggen, vrouw; op zijn leeftijd heeft hij den slaap meer noodig dan zelfs het lieve eten".

Ook Hans trad binnen, en op zijn heer toe­ gaande, die weer in diep gepeins zat, verzocht hij hem vriendelijk, nu 't eten klaar stond, toch deel aan den maaltijd te nemen. De ridder bewilligde, zette zich aan tafel, en na een kort, stil gebed tastte ieder toe. Eenmaal voor de spijzen gezeten, scheen de ridder ook goeden eetlust te krijgen; althans hoe neergeslagen hij ook was, zijii eetlust die blijkbaar de overhand kreeg toonde zich onmiskenbaar. De stevige kost smaakte hem. i) Hans wilde natuurlijk bij zijn heer niet te ver achterstaan. De twee anderen namen slechts welstaanshalve een weinig.

De maaltijd was afgeloopen en de ridder zag het vertrek rond. Daar bemerkte hij op de breede vensterbank de papieren, waarvan we zooeven hebben gesproken.

„Wat zijn dat toch voor bladen vriend ? " vroeg hij den molenaar. „Zijt ge zoo'n minnaar van lezen? "

„Wat zal ik u zeggen? " was het antwoord. „We wonen hier zeer afgelegen, en had ik den molen laten bouwen, dan stond hij zeker niet hier. En ik wil toch graag weten wat er in de wereld omgaat, vooral in zulke tijden als deze.

Nu wordt dit verteld, dan weer wat anders. En daarom koop ik zoo nu en dan zulke gedrukte papieren, van de reizende kooplui die hier komen."

De ridder stond op, en nam den bundel bladen in de hand. Het eerste droeg een grooten titel in zware letters, die luidde: „De nieuwe waarachtige historie van de hertog Ulrich van Wurtemberg, en uit wat oorzaak het Schwabische Verbond zich opgemaakt heeft, om denzelven te beoorlogen en van land en volk te verdrijven".

't Was of het blad den ridder de vingers brandde, bij 't lezen dier woorden. Hij liet heel den bundel uit de hand vallen, keerde zich om, trad haastig naar het venster, schoof een luikje van het groote, zware luik open, en trachtte naar buiten te zien, waar het pikdonker was.

De molenaar Irad de bewegingen van den ridder zeer goed opgemerkt. Hij stiet Hans, die naast hem zat, even aan en fluisterde:

„Uw heer houdt het zeker met hertog Ulrich.

Anders zou hij om dat onnoozele blad zoo boos niet worden."

))Zwijg stil, molenaar", fluisterde de rijknecht weerom. „Wat gaan ulieden hier in 't bosch den hertog en zijn vrienden en vijanden aan"?

„Nu, nu" sprak de molenaar, min of meer geraakt, „de heele wereld is er vol van." Er komt hier geen kramer of wandelaar voorbij, die niet spreekt van den hertog en van den Zwabischen Bondsoorlog tegen hem. Ik wil ook wel eens weten, hoe 't daarmee staat en wie het winnen zal. Ik voor mij geloof, dat hertog Ulrich zijn leven en zijn land wel zal weten te verweren, 't Moet een krachtig en ridderlijk heer zijn."

AAN VRAGERS.

Nog eens Fricsche namen. We hebben getracht onzen vriend C. T. te A. antwoord te geven in zake zijn vraag naar den oorsprong der uitgangen ma, stra, ga enz.

Nu is onze lezer echter nog niet voldaan, en geeft ook zijn meening, wat we zeer op prijs stellen. Hij zegt: Friesland is een waterland — wat zeer waar is. Nu beteeken t a in velerlei vorm water, gelijk onze lezer met vele voorbeelden bewijst — en ook waar is.

Dus zegt hij, zijn al de namen op a aanduidingen van een water, b.v. Dijk—aa.

Wal—aa.

Veen—a.

Eisen—a.

En dan met str, m en g als verbindingsletters er tusschen krijgen we Dijkstra, Walstra, Venema, Elscnga.

Nu, dat is heel goed gevonden, maar het kan tot onze spijt niet goed zijn. Om dit uitvoerig aan te toonen, zouden echter wel een paar kolommen van De Heraut noodig wezen, en ik vrees dat vele jonge lezers er weinig van zouden vatten, en de rest maar overslaan. Maar misschien wil vriend T. ons wel gelooven, als we zeggen, dat „verbindingsletters", zooals hij die wil invoegen of liever zooals hij er mee werkt, in onze taal en in het Friesch, ja ook in het oud-Friesch waarvan hij spreekt onbekend zijn. Men zou op die manier ook zoo kunnen redeneeren b.v.

„salade" of sla heeft water noodig om te groeien, en bevat zelf veel water. Dus komt kropsla van krop (d. i. hier een rond lichaam, een bundel) en a d. i. water, en de j/zijn verbindingsletters.

We moeten dus, tot we 't beter weten, bij onze uitlegging blijven; wie er meer van weet zegge het gerust.

1) Ditzelfde drukken sommige menschen uit door »hij liet het zich goed smaken". Doch dit is niet alleen geen Nederlandsch, maar ook in onze ooren een zot gezegde. Ik kan mij iets niet slaten smaken", die smaak hangt niet van mij af. 't Zou anders wel makkelijk zijn, als b.v. de soep was aangebrand. Men liet die «zich dan toch maar lekker smaken!"

HOGGENblRK.

Jacob nu bij u aan! Zij gaat beroepen. Reeds is een drietal geformeerd. Wilt gij haar nu helpen, dat zij den ten beroepen Dienaar eene passende woning kan aanbieden? „Ja", zegge uw hart en uwe hand worde tot weldoen bewogen en bewerkt door Hem, Die gezegd heeft: „Wat gij aan een van mijne kleinen gedaan hebt, dat hebt gij aan Mij gedaan!" Namens St. Jacob, J. J. BERENDS, Consulent.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 mei 1898

De Heraut | 4 Pagina's