Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op Amboina.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op Amboina.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want indien ik het Evangelie verkondige, het is mij geen roem, want de nood is mij opgelegd. En wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig". Zoo schreef Paulus aan de kerk van Corinthe (i Cor. 9 : 16), een woord, waarvan de gemeente des Heeren, als de liefde van Christus haar dringt, in zich de drijfkracht gevoelt. Zelf door het Evangelie van Christus tot leven gebracht, wil zij dat ook aan anderen bekend maken.

Houden wij dit in het oog, dan verwonderen wij ons niet, dat ons voorgeslacht, nog midden in den strijd met Spanje, ook nog niet gereed met zijn eigen kerkelijk leven, den drang in zich voelde aan anderen het Evangelie te verkondigen. Vooral leefde deze begeerte krachtig in hen op, nadat zij in de landen der heidenen waren gekomen en daar in aanraking kwamen met degenen, die nog in den diepsten nacht der onwetendheid en vervreemding van de verbonden der belofte verkeerden.

Hoe zij daar gekomen zijn willen wij ditmaal niet vragen. Genoeg is het voor ons doel te weten, dat onze vaderen, na de zegepraal van de reformatie in hun land naar den Oost-Indischen archipel togen en er begonnen handel_ te drijven, waardoor zij met de inboorlingen in aanraking kwamen.

Het eerst was dit het geval in Amboina, dat op de Portugeezen veroverd, sinds 1605 eene kolonie werd van de sinds 1602 opgerichte Oost-Indische Compagnie. Van toen af werd het streven der Nederlanders om de Christelijke religie onder de heidenen te brengen. „Onder alle gewichtige redenen, waardoor de Staten-Generaal (de Souvereinen van Nederlands Oost-Indien) bewogen zijn tot het verkenen van octrooi aan de Oost-Indische Compagnie, is ook de voortplanting van de Christelijke religie". Zoo spreekt P. Hofstede in zijne Oost-Indische kerkzaken over het besef, dat in de i6de eeuw bij onze voorouders leefde, omtrent hunne roeping tegenover de heidenen. En de bekende Duitsche zendeling Karl Gutzlaflf getuigt van hen: „Goed zou het zijn, wanneer wij konden zeggen: Het rijk des satans heerschte vroeger op de specerij^ en naburige eilanden, maar is er thans vernietigd. Doch dit is echter waar, dat in vroegeren tijd, door geen volk meer gedaan is voor de vestiging van het rijk van Christus op de Molukken, dan door de Nederlanders, en komt dan aan eenig menschelijk werk eenige roem toe, voorzeker dan aan de voortplanting van het Evangelie in deze gewesten.

Toen de vergadering van XVII (het bestuur der O.-I. Compagnie) voor den Gouverneur-Generaal en de Raden

van Indië m het jaar 1Ó17 eene instructie ontwierp, door Hoogmogende geratificeerd, begon zij het 34ste artikel met deze woorden: „De Gouverneur en Raden van Indien zullen ook overal op de voortplanting van de Christelijke religie, opbouwing van goede scholen en andere zaken daartoe noodig, alle behoorlijk orde stellen." „De opperlandvoogd De Carpentier, dacht over de noodzakelijkheid der invoering van het Christendom in Indien op gelijke wijs als zijn heeren en meesters. Hij gaf in 1624, ter bevestiging van zekere kerkbesluiten een ordonnantie met advies van Raden, waarin hij de behoudenis mitsgaders de voortplanting van de ware Gereformeerde religie, zoo onder onze als onder de inlandsche verleide en verblinde natiën aanmerkte als de eenige springader aller zegeningen Gods.

In dien geest had men reeds voor bovengenoemden tijd gehandeld op Amboina, dat ons beschreven wordt als een eiland, dat verrukkend schoon en vruchtbaar is. Toen, zoo wordt verhaald, de gouverneur Matelief in het jaar 1607 op Amboina aankwam, verzochten de inwoners met den godsdienst der Hollanders bekend te mogen worden.

Of deze vraag uit reine bedoelingen voortkwam mag betwijfeld worden. Doch Matelief nam haar toch ter harte en daar hij geen predikanten had, gaf hij eenen geneesheer last, de kinderen der Amboneezen, in eene daartoe opgericht wordende school te onderwijzen, terwijl hij tegelijk beloofde, spoedig predikanten te laten uitkomen. Ook liet hij vier zonen van inlandsche opperhoofden in ons vaderland, op kosten der Oost-Indische Compagnie in den Christelijken godsdienst onderwijzen. Eindelijk kwam in 1615 de eerste predikant V/iltens op Amboina. De resultaten van den arbeid dezes Evangeliedienaars onder de heidenen en Mohammedanen waren niet schitterend.

Toen toch Ds. Danckaerts in 1618 tot hem overkwam om met hem mede te werken aan de uitbreiding van het Christendom, „vond gene de school veranderd in een pakhuis met touwen en zeilen". Dit gebouw werd wel weer ter onderwijzing ingeruimd, maar de jeugd, door hare ongeloovige ouders veeleer teruggehouden dan aangemoedigd, kwam tragelijk op. Vrees of voordeel Avaren i de eenige drijfveeren van beide. Tien jongelingen werden in 1619, op orde van den Gouverneur-Generaal Coen tegen drie rijksdaalders 's maands voor ieder, aangenomen, om zich in de eerste beginselen van den Christelijken godsdienst te laten onderrichten en aan elk kind, dat men ter school zou zenden, daags een pond rijst toegelegd. Hier vandaan de benaming van rijst-Christenen." Toch hield men vol en al spoedig had men op Ambon 16 en op de omliggende eilanden 18 scholen en nam het aantal Christenen toe. Maar wat voor Christenen waren velen dezer dikwijls! Die de afgoderij bleven aanhouden. Bij ontdekking werd dit wel is v/aar gestraft. Maar het kwam niet altijd uit.

Aan het einde der vorige eeuw waren op Ambon en de omliggende eilanden omstreeks 40, 000 Christenen, onder welke vier predikanten arbeidden.

Thans is het grootste deel van Ambon's inwoners belijders van de Christelijke religie en dat daaronder niet weinige oprecht geloovigen behooren is zeker, al heerscht nog onder velen hunner groote onkunde en bijgeloof. In het Indische leger dienen thans nog vele Amboneezen, die tot de beste en trouwste soldaten worden gerekend. Beschamend is het vaak voor den Europeeschen officier te zien hoe velen onder deze krijgslieden zich den Christus niet schamen en samenkomen om zijn woord te lezen en te bespreken, meermalen onder leiding van Amboneesche onderofficieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Op Amboina.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1898

De Heraut | 4 Pagina's