Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

OVER DEN RIJN.

IX.

Verheugd zag de jonge vluchteling om zich heen toen hij den voet zette op den tegenovergestelden oever. Immers thans lag de Rijn tusschen hem en zijn vervolgers, en hier zou men hem wel niet zoeken. Met een hart vol vreugde was hij aan land gesprongen, nadat de ridder was voorgegaan, terwijl Hans, die de paarden met behulp der schippersknechts uit de boot bracht, niet zoo spoedig volgen kon.

Doch was de jongste van het gezelschap vroolijk, groote verbazing beving hem, toen hij de oogen sloeg op den ridder, die als hij op Hans wachtte. Blijkbaar vervulden den edelman gansch andere gedachten dan zijn metgezel. De armen over de borst gekruist, 't gezicht gekeerd naar den Rijn, richtte hij den blik naar de verre, hooge toppen der bergen van het Zwarte Woud, op wier donker loof de avondzon viel. De ridder zag bleek, zeer bleek en zijn aangezicht had een uitdrukking zoo pijnlijk, als zei hij van dat oogenblik, alle hoop en geluk zijns levens vaar wel. Zijn oogen, die anders zulk een vurige uitdrukking hadden, stonden nu dof, ja, met verwondering meende de knaap op te merken, dat deze forsche man zijn tranen niet weerhouden kon.

De knaap waagde het niet, den ridder aan te spreken en ging Hans helpen. Weldra waren de paarden uit de schuit gebracht, de voerman betaald. Toen keerde de edelman zich snel om, sprong te paard en met den uitroep: „Voorwaarts!" reed hij weg, door de anderen gevolgd, het Elzassische land in. Nero, de hond, die hun trouwe reisgenoot was gebleven, sprong vroolijk blaffend vooruit.

Den jongste der drie reizigers was hier alles e nieuw en vreemd. Na een rit van een uurC door vlak land, nader len zij een dorp, doch S zijn hoop daai-iets van te zien, werd teleur­ g gesteld. Want blijkbaar met opzet, vermeden de ruiters de plaats te naderen, en maakten liever een omweg. Ook bij een gehucht, dat iets verder lag deden zij 't zelfde. En toen de avond viel, en in de verte nog de torens van een of andere stad te onderscheiden waren, gingen zij toch niet deze richting uit, om daar een onderkomen te vinden, maar stegen af bij een eenzame en zeer gewone boerenherberg, aan een bocht van den weg. Daar brachten allen den nacht op een strooleger door, doch om reeds vroeg in den morgen op te trekken, na een haastig ontbijt. Weer ging het in draf voorwaarts; de stad die op hun weg lag vermeden zij zorgvuldig, ze bleven er zoover mogelijk van. Des middags gebruikten zij eenig voedsel bij een boer, en namen brood en vlecsch en een paar flesschen wijn mede. „Want", zoo zei de ridder, „we hebben nog een langen weg."

Dit bleek waar te zijn; menschen en rijdieren ervoeren het. Het was avond en laat, en nog altijd scheen de ridder aan geen rusten te denken. Opeens sloeg niet ver van hen een torenklok. De knaap telde de slagen: één, twee, drie .... twaalf, 't Was middernacht. Een ongewoon laat uur in een tijd, toen men de wijze gewoonte had vroeg naar bed te gaan.

De maan was opgekomen, en bij haar bleek licht aanschouwden nu onze reizigers vlak voor zich een groot, zwaar gebouw; een kasteel met torens en tinnen, een dier zware gevaarten, gelijk men ze bouwde in de middeleeuwen, en die eerst verdwenen zijn, toen ze bleken tegen de kracht van het nieuwe geschut niet bestand te zijn. Somber rees het gebouw in het schemerlicht op.

„V/aar zijn wij ? " fluisterde de jongste der reizigers den knecht toe , met wien hij al tamelijk goede vrienden was geworden.

„Dat is het slot Reichenweiher in den Elzas" was het antwoord. „Het is een erfgoed en eigendom der hertogen van Wurtemberg", voegde Hans er zachtkens bij.

En meteen van 't paard springend, reikte hij zijn jongen vriend de teugels toe, en ging verder, door den hond gevolgd, die steeds trouw bij zijn heer was gebleven, doch nu bijna uitgeput was. Dof en hol klonken de slagen van den ijzeren klopper op de zware voorpoort, en aanstonds gaven de honden op het slotplein daarbinnen luid blaffend antwoord.

Inmiddels waren ook de anderen afgestegen, en leidden de paarden naar de poort van het kasteel. Men hoorde daarbinnen geschuifel, een zware stem sprak „stil!" Nu hield het geblaf op, en de poortwachter riep door een kijkgat: „Wie daar nog zoo laat in den nacht? " Èer Hans kon antwoorden trad de ridder vooruit, en sprak met gebiedende stem: „Wurtemberg! Open de poort!" En tegelijk liet Nero op zijn beurt een luid geblaf hooren, als voelde hij zich hier niet in gansch onbekend gebied.

AAN VRAGERS.

In afwachting van wat over „de deugd in 't midden, " Ds. L. wellicht ons nog zeggen zou, ontvingen we met dank een schrijven van Ds.

P. E. te G.; het luidt aldus : „Naar aanleiding van een stukje voor kinderen, over de deugd in het midden, meen ik dat ook eenig licht kan geven, wat we bij Sallustius i) lezen cap. 11 van don Jugurthijnschen oorlog.

De koning van Numidië Micipsa, had twee zonen, Adherbal, de oudste en Hiempsal, de jongste, maar Micipsa had ook een neef, den zoon van zijn broeder Mastanabal, Jugurtha genaamd, na den dood van diens vader bij zich in huis genomen en met zijne zonen opgevoed.

Deze Jugurtha matigde zich na den dood van Micipsa, de rechten aan van een oudsten zoon, en werd daarom door zijn neven gehaat. Toen zij met elkander, kort na den dood van Micipsa samengekomen waren, om over de zaken van de regeering te spreken, wilde Hiempsal, de jongste, niet naast Jugurtha gaan zitten, maar ging aan den anderen kant naast zijn oudsten broeder broeder zitten, , , ne medius ex tribus, quod apud Numidios honori dicitur Jugurtha foret" d. i. opdat Jugurtha niet de middelste van de drie zou zijn, hetwelk bij de Numidiërs een eere geacht werd.

Daaruit blijkt, dat de plaats in het midden in oude tijden, bij de heidenen, reeds iets bijzonders was, zoodat de uitdrukking, „De deugd in het midden" m. i. niet aan Golgotha Isehoeft ontleend te zijn.

Men ziet, dit is alweder iets meer. We kunnen in elk geval aannemen, dat de uitdrukking, al is het in anderen vorm, reeds vóór Christus bekend was. De toepassing loopt echter blijkbaar uiteen.

1) Een Romeinsch geschiedschrijver, nu 2000 jaar geleden.

HOOGENEIRK.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1898

De Heraut | 4 Pagina's