Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

"Beginsel der wijsheid."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Beginsel der wijsheid."

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vreeze des Heeren is het eginsel der wijsheid, en de etenschap der heilegen is vertand. Spreuken 9 : 10.

Veel gebeurt het niet, dat eenzelfde zeggen in de Schrift tot viermalen toe, en dat niet als aanhaling, maar als nieuwe betuiging, herhaald wordt.

Een zeggen, waarmee dit plaats grijpt, bezit derhalve ongemeen gewicht, en houdt een mysterie, of een feit, of een vermaan in, dat God aan zijn volk, als een spijker met viervoudigen hamerslag in de ziel wil doen dringen.

Dit nu is op in het öog loopende wijs het geval met Gods getuigenis over het beginsel, het uitgangspunt, den eersten aanstoot tot wezenlijke wijsheid; een getuigenis dat eerst uit Job, daarna uit de Psalmen, en ten slotte tweemalen uit het Spreukenboek u toespreekt.

In Job 28 : 28 heet het: Tot den mensch heeft God gezegd: ie de vreeze des Heeren is de wijsheid, en van het kwade te wijken is verstand."

In den Halleluja-/ja/»? , nommer iii, zingt de vrome dichter: „De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid, allen die ze doen hebben goed verstand."

In Spreuken i : 7 betuigt de Heilige Geest door Salomo: De vreeze des Heeren is wijsheid, de dwazen verachten wijsheid en tucht."

En eindelijk na het majestueuse lied van de Wijsheid die bij God was, eer de wereld was, heet het in Spreuken 9 : 10: De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap der heiligen is verstand."

Altoos, gelijk ge ziet dezelfde grondgedachte, maar telkens in een ander licht bezien, en niet dof en mat herhaald, maar keer op keer zelfstandig optredend. Eerst met de tegenstelling, dat meê afdrijven met het kwaad onverstand is. Dan met practisch accent, dat de vreeze des Heeren bedoeld is als kort begrip van in-en uitwendig leven. Voorts geloofd tegenover de dwaasheid der goddeloozen. En eindelijk genomen als bron van klaar en helder licht stralend in het bewustzijn van Gods heiligen.

Blijkbaar hecht de Schrift er derhalve bijzondere waarde aan, dat Gods volk, en dat een iegelijk in dat volk, dit weten, dit op zijn hart binden en hiernaar handelen zal; en ook dat de wereld buiten God, met al haar geleerdheid en overloopende maat van veel-

soortige kennis, als in onverstand en dwaasheid verzonken, weten zal dat ze het licht derft en wandelt in de duisternis.

Toch is ook onder de vrome Christenen, dit kloeke, veelzeggende woord veelszins misduid.

Dit komt daar vandaan, dat men de Schrift broksgewijze las, en zoo ook dit zeggen op zichzelf nam, buiten verband, en buiten den samenhang. En zóó genomen werd dit zeggen zelfs gevaarlijk, in letterlijken zin een oorkussen der traagheid, en een goedgeefsche prikkel voor bekrompen hoogmoed.

Anderen liet men dan tobben om te leeren, te studeeren, te onderzoeken, en in de kennis van allerlei dingen en vakken in te dringen; maar zelf had men dit niet noodig. Men wist een korteren weg, een minder moeitevol pad, om er te komen; en dat was, niet leeren, niet studeeren, maar vroom zijn.

Nauwkeuriger kennis, dieper geleerdheid, ingewikkelder wetenschap was wel bezien iets min of meer uit den Booze. Daarmee raakte men van zijn geloof af. Dat alles was geen begeerlijk goed om te zoeken, maar een gevaarlijk iets, dat veeleer te mijden viel.

Zoo liet men de geleerdheid en de wetenschap met voorbedachten rade aan de wereld over, en sloot zich zelfgenoegzaam in zijn vroomheid op.

En eenmaal in die zuiging der traagheid bevangen, paste men ditzelfde denkbeeld ook op de heilige dingen toe. Ook de ware Dienaar des Woords was niet de man die gestudeerd had, maar de gevoelige van ziel, die veel bewogen was. Zoo trok men zich ten slotte geheel in gevoelsmystiek terug. En op die gevoelige aandoeningen afdrijvende, riep men dan met den zanger van Psalm 119: „Ik ben verstandiger dan alle mijne leermeesters."

Zelfs ons lager schoolwezen werd door meer dan één dien weg der traagheden opgetrokken, en niet zoo zelden werd over die school in een zin gesproken, alsof de kinderen veel met Jezus bezig te houden ook op de school veel noodiger was dan deugdelijk onderwijs in de kennisse voor het burgerleven.

Die tegenstelling nu is door en door valsch.

Zoo mag dit tot viermaal toe herhaalde Schriftwoord over het „beginsel der wijsheid" niet verstaan worden.

Om regen over uw oogst bidden, zegt in het minst niet, dat ge dus niet hebt te ploegen en te zaaien, en zoo ook mag nimmer de gedachte onder ons insluipen, alsof „de vreeze des Heeren" van onderzoek en indenken, van studie en wetenschappelijke inspanning ontsloeg.

De zin en beduidenis van dit woord is heel anders.

Heel de wereld, zoo wordt u betuigd, heel de wereld waarin ge te verkeeren hebt, is er niet uit zichzelf, noch door u gekomen, maar ze werd zooals ze is, uitgedacht, geschapen en geordend door den Heere uw God.

Niets, volstrekt niets, kan dus gaan en drijven zooals het wil. Al wat bestaat, moet bestaan zooals het God verordend heeft, en zooals God het in zijn loop heeft besteld.

Niets is dus wetteloos. Alles heeft een wet, waaraan het onderworpen is, en die wet heeft God zelf voor alle ding vastgezet.

God gaf een wet aan zon en maan en starren. God bestelde een wet voor wind en regen en hagel, voor het onweder en den bliksem.

God verordende de levenswet voor elke plant en voor elk dier.

God heeft alle wet verordend voor uw lichaam, hoe uw ademhaling, hoe nw bloedsomloop, hoe uw zenuwwerking toe zal gaan, een wet voor oog en oor, voor reuk en smaak.

God heeft een wet besteld voor uw zedelijk leven, voor uw denken, voor uw verbeelding.

God heeft een wet verordend voor uw saamleven als menschen onderling, voor mannen en vrouwen, voor ouders en kmderen, voor broeders en zusters.

God heeft een wet gegeven voor recht en ordening in maatschappij en staat.

God heeft aan zijn wet de gevolgen van deugd en zonde onderworpen.

Kortom, er is niets creatuurlijks in hemel en op aarde, of God heeft er zijn ordinantiën voor gegeven, en het onder die ordinantiën vastgezet.

Wat dus zou wijsheid anders zijn, dan zich in alle ding overeenkomstig die ordinantiën Gods voort te bewegen ? Wat anders uw wetenschap, dan het „werk Gods" in die schepping, en het „bestel Gods" in die ordinantiën des Heeren te doorzien?

nu W€l wat „de vreeze des Hee­ Versta ren" is.

Natuurlijk niet bang voor God zijn. Niet zooals Adam, voor God weg te schuilen.

Maar evenmin, verkneuken. in eigen vroom gevoel zich

De vreeze des Heeren is met diep ontzag voor Gods majesteit vervuld te zijn. Het is als een stofke aan de weegschaal zich tegenover den Almachtige gevoelen. Het is erkennen dat God Koning is en dat wij zijn nietige onderdanen zijn. Het is beseffen en belijden, dat God in alle dingen over ons te zeggen heeft en dat we Hem te dienen. Hem te gehoorzamen, zijn wil te volbrengen hebben, en alzoo niet als speelzieke en balsturige maar als trouwe, lieve kinderen in het huis onzes Vaders te verkeeren hebben.

God vreezen of niet vreezen verschilt alzoo op deze manier, dat wie God niet vreest tegen Gods ordinantiën wrevel in zijn hart voelt opkómen, en het, zoo eenigszins mogelijk, anders wil dan God het wil. Terwijl omgekeerd, de man die God wel vreest, lust aan zijn geboden, schik in Gods ordinantiën, zin in zijn verordeningen heeft, en zich verruimd en gelukkig gevoelt, als hij het door God getrokken spoor weer onder het rad van zijn wagen heeft, en nu in dat spoor glad en vlug mag voortglijden.

De dwaas wil zijn eigen meester zijn, en zelf zijn eigen spoor trekken, de man die God vreest, loert als met arendsoogen in de wildernis, om toch maar het spoor dat God trok te ontdekken, er op af te gaan, en er zich langs voort te bewegen.

De man die God vreest, ziet in de ordinantiën Gods geen juk, dat hem drukt, en dat hij liever afwierp, maar „geboden die hem tot Gods liefde trekken."

Hij leeft niet tegen de wreef van het leven in, maar is de wereld te rijk, als hij er weer achter is, hoe God én pad én gang bepaald heeft.

God te dienen. Hem te gehoorzamen, zijn ordinantiën te volgen, is hem een liefdedienst die hem nog nooit heeft verdroten.

„Vreeze des Heeren" is alzoo een staan in het spoor van Gods ordiiiantiën, en dat te willen, en daar gelukkig in te zijn.

Liep nu de wereld niet naar Gods ordinantien, zoo zoudt ge daar niets aan hebben. Het zou een weelde voor uw hart kunnen zijn, maar het hielp u niet verder. Nu daarentegen alle natuurlijk leven aan het firmament en op aarde, tot zelfs uw eigen lichaam steeds naar die ordinantiën Gods loopt en niet anders kan loopen, nu spreekt het vanzelf, dat wie ook 'zelf in het spoor van die ordinantiën staat'en wil staan, niet stuit op de werkelijkheid, maar in dat werkelijke leven zich thuis gevoelt, dat leven in het gevlei komt, er als bij intuïtie inzicht van heeft, en dit leven gemakkelijk, en als bij instinct verstaat en meeleeft.

Juist dus wat de Schrift „wijs zijn" noemt.

En komt ge nu op de menschenwereld, dan zeer zeker stuit ge overal op verwarring, omdat de zondaar zich tegen die ordinantiën Gods op zedelijk gebied inwringt. Maar bij al de ongelegenheid die hieruit ontstaat, heeft toch alleen de man die God vreest de rechte voelhorens, hij ziet het onderscheid, en al gaat het op den tast af, hij tast, door het staan van zijn ziel in Gods spoor, niet mis, maar komt uit waar hij moet uitkomen.

Dit nu is de „wijsheid" in hoogeren zin. Niet mistasten, maar het juiste kiezen, en dat niet door berekening, maar als met natuurlijke handgreep, omdat de vreeze des Heeren onze hand bestuurt.

Loopen nu de ordinantiën Gods voor ons menschen op de eeuwigheid uit, dan is het natuurlijk de dwaasheid zelve, in vijftig, zestig jaren uw eeuwigheid te verspelen. Toch komt daartoe wie de ordinantiën Gods opzij zet, en er niet aan wil, omdat hij God niet vreest. Maar bij wie God vreest, is het aansturen op de eeuwigheid een vanzelfheid. Niet uit berekening, edoch door innerlijke aandrift.

En dit nu is die hoogste wijsheid, die eveneens uit de vreeze des Heeren opkomt.

Maar daarom juist is hier dan ook een „vreeze des Heeren" bedoeld, niet op de lippen, niet met napraten, niet met gevoelsgolvingen, en minder nog met vroom vertoon.

Al dat klatergoud verduistert meer, dan dat het u wijs zou maken.

Wat hier waardij bezit is alleen het echte geloofsgoud, een vervuld en doordrongen zijn in heel ons wezen en tot in het uitgangspunt van ons innerlijk leven, met aanbiddend ontzag voor de majesteit des Heeren HEEREN, en een minnend verkeeren in den heiligen liefdedienst van Zijn heel ons aanzijn omvattende ordinantiën.

„Vreeze des Heeren" is er niet, of ge moet God als voor u zien, om u ontdekken, boven en onder u waarnemen. Juist zooals Psalm 139 het omschrijft: „Gij bezit mij van achteren en van voren, Gij omringt mijn gaan en mijn liggen."

Raakt God voor ons besef weer op een afstand, dan wijkt de vreeze des Heeren weer van ons.

Het moet altoos weer God Almachtig en Oneindig zijn, die ons omsluit, in wiens hand we zijn, wiens Woord onze wet is.

En die vreeze, die waarachtige vreeze, maakt wijs, zet in het rechte spoor, bewaart voor mistasten, en verrijkt ons met heilig instinct.

Niet, om daarop te zondigen, en om het oorkussen van traagheid onder ons te vleien.

Neen wie God vreest leert, denkt, studeert en onderzoekt wel terdege.

Alleen maar hij doet het anders.

Niet om te zeggen: „Nu weet ik het zelf en heb God niet meer noodig, " maar om te genieten, en zich te verlustigen in de kennisse van Gods creaturen en in wat Hij voor die creaturen besteld en verordend heeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1898

De Heraut | 4 Pagina's