Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de gemeene Gratie.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

LVII.

Zoo zegt de Heere: ndien mijn verbond niet is van dag en nacht; indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb. Jeremia 33 : 25.

Er is alzoo tweeërlei tempering van de energie der zonde ; de ééne die, waarvoor de breidel aangelegd wordt m de geestenwereld, opdat de demonen niet zoo schrikkelijk woeden; en de andere van dien aard dat de intoomende werking in ons menschen plaats grijpt, en in ons persoonlijk leven de te sterke ontkieming van de inwonende zonde tegenhoudt. Op de eerste tempering slaat de bede: Verlos ons van den Booze, op de tweede: Leid ons niet in verzoeking. En in beide deze temperingen is het Gods Voorzienig bestel, waarin het beleid der „gemeene gratie" zich verwerkelijkt.

Na dit te hebben vastgesteld, moet er nu intusschen ook hier ter plaatse op gewezen worden, dat een soortgelijke dubbele tempering ook wordt toegepast op de gevolgen der zonde in den vloek. Ons bestaan blijft altoos tweezijdig: geestelijk en lichamelijk, in een onzienlijke en in een zichtbare wereld. En deze twee kanten van ons aanzijn hangen altoos saam, staan steeds in verband, en wel in zulk een organisch verband, dat ge naast de werking in het geestelijke steeds het oog hebt te vestigen op soortgelijke werking in het stoffelijke. Voor wat aangaat de tempering waarvoor de schroef, gelijk we ons plastisch waagden uit te drukken, in de geestenwereld wordt omgedraaid, hebben we hierop dan ook aanstonds gewezen. We bespraken toch den invloed der geestenwereld niet alleen op geestelijk, maar ook op stoffelijk gebied. Doch ditzelfde herhaalt zich nu natuurlijk hier, waar we handelen van de tweede soort tempering,

die niet van uit de geestenwereld, maar rechtstreeks in onze menschelijke wereld wordt aangebracht; in wat we met een geneeskundigen term noemden, de secundaire verschijnselen van het ons inwonende verderf Ook die verschijnselen toch doen zich voor niet alleen in de ziel, maar ook in het lichaam, en zoo ook, niet enkel in de onzienlijke, maar ook in de zichtbare natuur. En dit zoo zijnde, spreekt het vanzelf, dat de „gemeene gratie" het ingeslopen kwaad niet alleen tempert en stuit in ons inwendig, maar ook in ons uitwendig leven, en het is met name hierop, dat dusver veel te weinig acht is geslagen, met name wat betreft de leer der middelen voor wat aangaat de afwending van dreigend gevaar of de genezing van reeds ingedrongen ziektestof enz. Toch stonden de geloovigen gedurig practisch voor allerlei hiermede saamhangende vraag­

stukken. Denk slechts aan de genezing uitsluitend door het gebed, aan de al of niet geoorloofdheid van verzekeringen, aan den bliksemafleider, aan de koepokinenting, en zooveel meer. En overmits men nu, door veel te weinig met de gemeene gratie te rekenen, geen helder inzicht had in de beginselen die hier heerschen, poogde men dan zulke diep ingrijpende vraagstukken met onvoldoende argumenten op te lossen, en gaf hierdoor aanleiding tot het opkomen onder de geloovigen van tegenstrijdige overtuigingen, die niet tot oplossing konden komen in het geschil waarin ze partij kozen.

Het is daarom van het hoogste aanbelang, dit onderdeel van de gemeene gratie met

eenige nauwkeurigheid uiteen te zetten, en men zal zien hoe juist hierdoor de weg voor de vereffening van al zulke geschillen ontsloten wordt.

Daartoe nu is het noodig, dat we aanstonds wel onderscheiden tusschen tweeërlei bestel Gods ten deze. God tempert de doorwerking van den vloek in ons lichamelijkuitwendig lichaam op tweeërlei manier. Ten eerste, door rechtstreeks zonder ons te werken, en ten tweede, door daarbij onszelven te gebruiken als „tweede oorzaak, " gelijk onze vaderen dit plachten te noemen; en het is natuurlijk eerst bij die tweede manier van tempering van den vloek, dat het gebruik der middelen aan de orde komt en kan gewaardeerd worden. Goede orde eischt intusschen dat we eerst de rechtstreeksche tempering indenken, en wel, om scherp onze lijn te houden, meer bijzonder die rechtstreeksche tempering van den vloek, die niet uit de geestenwereld op ons inwerkt, maar die gewerkt wordt in de natuur, in het leven,

ïn het lichaam waarin we hier op aarde verkeeren. Eerst daarna bespreken we dan de middellijke tempering van den vloek, waartoe we zelven de middelen hebben aan te wenden, naar God ons dit onderwijst. Wat nu die eerste rechtstreeksche inwerking der gemeene gratie aangaat, zoo komt onze stelling hierop neer, dat er algemeene invloeden zijn, die op de natuur en op ons lichaam werken, en dat deze algemeene invloeden een sterker of lichter graad van vloek tot openbaring laten komen, al naar gelang God deze algemeene invloeden door zijn Voorzienig bestel bestuurt. Ter toelichting van deze stelling beginnen we met te herinneren aan de studie van Dr. R. Brück voor ongeveer dertig jaren uitgekomen, ten betooge, dat de opkomst en het verval der natiën gelijken tred hield met den magnetischen stroom, die zich in den aardbol allengs verplaatste. Het betoog kwam hierop neer, dat natuurkundig viel aan te toonen, hoe de sterkste golving van dezen stroom zich nu eens onder den bodem van Italië, dan van Frankrijk, een ander maal van Engeland, en weer een ander maal van Duitschland of Rusland voortbewoog. Ging men nu na op welke tijdstippen der historie dit achtereenvolgens onder den bodem dier verschillende landen plaats greep, dan achtte de geleerde schrijver te kunnen waarmaken, dat het golven van den sterksten magnetischen stroom steeds saamviel met de hoogste bloeiperiode van zulk een volk, en dat zoodra deze golving in sterkte afnam, hiermee in gelijken tred de achteruitgang en het verval van zulk een volk intrad. De titel van dit uitgebreide en hoogst interessante werk luidde: L'Hnmanité, son développement et sa duréeT).

Natuurlijk achten wij onszelven ten eenemale onbevoegd om te beslissen of de opmerkingen van dezen schrijver over het verloop van den magnetischen stroom juist waren, al houde men wel in het oog,

dat de schrijver geen theoloog, maar een natuurkundige, en dus man van het vak was. Treffend intusschen was vooral zijn opmerking, dat deze sterkste golving van den magnetischen stroom thans onder Berlijn ging, en dat alzoo Duitschland thans het land was, dat zijn hoogste periode van bloei te wachten had; een verklaring die als voor meer dan een dertig jaar afgelegd (vóór 1870) metterdaad verrast en door de uitkomst volkomen bevestigd is. Ook liet zich de redeneering van dezen geleerde in zoover zeer wel hooren, dat men verstaan kan,

hoe de magnetische werking een aldoordringende is, en hoe de sterkere of zwakkere intensiteit van den magnetischen stroom van invloed kan zijn op sterkere of zwakkere uiting van ons menschelijk leven, zoowel op geestelijk als lichamelijk gebied. Verder intusschen verdiepen we ons hierin niet. Ons doel toch is bereikt, zoo men uit deze geleerde studie slechts het algemeene denkbeeld opneemt, hoe er metterdaad algemeene invloeden kunnen werken, die beide op stoffelijk en geestelijk gebied, geheel onafhankelijk van onzen wil of van ons toedoen, een lager of hooger toestand in het leven ten gevolge kunnen hebben, of ook de mate van geluk in het menschelijk leven kunnen doen klimmen, of kunnen doen dalen. Wij zelven weten uit onze eigen historie, hoe hier te lande in de i6de, en in het begin van de 17de eeuw een tijd van hoogen bloei is doorleefd, waarin ons volk niet alleen geestelijk hoog stond,

maar ook in het uitwendig leven schier wonderen tot stand bracht; en wie nu nog op de oude schilderijen de koppen en forsche gestalten van de mannen uit die dagen aanziet, voelt terstond hoe ze ook lichamelijk veel krachtiger waren, niettegenstaande de hygiëne toen _, nog veel minder te beduiden had dan thans. Ziet men nu in, hoe zulk een toestand als onze vaderen destijds doorleefden, een zeer aanmerkelijke tempering van den vloek inhield, en zelfs een gelukstaat van zeldzame afmetingen in het leven riep, dan zal men verstaan, hoe in die periode de invloed van de „gemeene gratie" in ons land zeer sterk doorwerkte, en hoe,

in de latere periode die „gemeene gratie" weer zwakker werd.

Zulke algemeene invloeden nu werken in de natuur en in het leven van het lichaam op allerlei manier, en het is juist in die algemeene invloeden dat ge de rechtstreeksche inwerking van de gemeene gratie óók op ons uitwendig leven te zoeken hebt. Onlangs wees een hoogleeraar te Leiden er op, hoe vermoedelijk zelfs invloeden van buiten onze aarde daarbij op onzen aardbol kunnen inwerken. Hij ging zelfs zoover van

_^i) Ten grondslag ligt het eerste werk : R. BRüCK, Èlectricité ou magnetisme dn globe terrestre, 2 vol. Bruxelles 1851. DelevingneetCallenvaert. Hetwerk in den tekst genoemd bestaat evenzoo uit twee dikke deelen. Beide werken zijn geresumeerd in een oppervlakkig en weinig nauwkeurig overzicht getiteld : Manifeste dn magnetisme du globe et de rhumanité. Bruxelles i866. op zijn ongeloovig standpunt het ontstaan van het leven op dezen aardbol uit zulke buitentellurische invloeden te willen verklaren. Een droom die hem natuurlijk gegund blijft, maar waarin dan toch dit element van waarheid schuilt, dat het pure dwaasheid is, te wanen, dat er uit het firmament geen invloed van wat aard ook op onzen aardbol zou uitgaan. Van de zon weet ieder dit, omdat hij het zelf voelt. Ook van de maan is dit duidelijk, zoo duidelijk zelfs, dat het bijgeloof zich van deze invloeden der maan heeft meester gemaakt. Doch al geraakte men hiermede op een dwaalspoor, vast staat niettemin, dat de maan volstrekt niet alleen op „hoog water"

invloed oefent, maar ook wel terdege invloed oefent op sommige dispositiën in ons lichamelijk leven. En wat gewaagds is er dan in om aan te nemen, dat soortgelijke invloeden ook van het overige firmament op onzen aardbol kunnen uitgaan, niet alleen van de zonnen en sterren, die er aan schitteren, maar ook van de fijne, nog ongekende etherische stoffen, die het dusgenaamde luchtruim vervullen mogen.'

Voorzoover nu deze invloeden of inwerkingen metterdaad bestaan, dragen ze natuurlijk alle een algemeen karakter, en kunnen ze uit haar aard tegelijk de lucht om ons heen, en het leven zoo van de natuur als van ons eigen bloed, kortom van heel ons lichaam aandoen. Van de invloeden van den dampkring kan tot op zekere hoogte hetzelfde gezegd. En voegt men hierbij nu de invloeden van de krachten, die op alle wijs, in den aardbol zelven werken, gelijk boven reeds op den magnetischen stroom gewezen werd, dan wordt het volkomen duidelijk, hoe Gode in zijn schepping allerlei middelen ten dienste staan, waardoor Hij zonder uns toedoen en geheel buiten onzen wil om, algemeene werkingen kan te voorschijn roepen, die ons

bestaan op deze aarde tot een hoogeren staat verheffen of tot een lageren staat doen dalen; oftewel in Bijbeltaal omgezet, hoe in alle deze krachten God de Heere zóó kan werken, dat ze ons den vloek, d. i. de verdervende macht, meer of minder gevoelen doen. Wat de Schrift' „de hel" noemt,

zal eveneens eenmaal door zulke algemeene invloeden verwezenlijkt worden, gelijk ook anderszijds het rijk der heerlijk­

heid eens, dank zij de werking van zulke algemeene kosmische invloeden, zal opkomen. Maar in afwachting hiervan heeft God de beschikking over deze algemeene kosmische, atmosferische en tellurische invloeden in zijn hand, en naarmate Hij deze invloeden zus of zoo werken laat, breekt de vloek sterker door en schept een jammerlijken toestand, oftewel wordt ingebonden, en maakt daardoor een betrekkelijken gelukstaat in ons menschelijk leven, en een betrekkelijke gezondheid voor het leven mogelijk.

Doch behalve deze algemeene invloeden, waardoor de „gemeene gratie" sterker of minder sterk de helling van het leven naar den vloek tegenhoudt, valt hier ook te rekenen met de onderscheiden bedeelingen Gods.

De toestand van deze aarde is niet over al haar deelen gelijk, eer is het onderscheid tusschen streek en streek zeer sterk, zoo sterk zelfs, dat er brokken en stukken van onze aarde zijn, waar het leven voor den mensch in den dood ondergaat en geen existentie mogelijk is. Uit de overwintering op Nova-Zembla meldt onze eigen historie ons dit, en wat pogingen ook in den jongsten tijd zijn aangewend, om aan de Noord-of Zuidpool door te dringen,

steeds bleek, met wat schier onoverkomelijke moeielijkheden men daarbij te worstelen had. En ook al gaf het menschelijk heroïsme dusver deze pogingen niet op,

toch dacht noch denkt iemand er aan, om in deze poolstreken zich een terrein van menschelijke existentie te scheppen. In die streken heerscht nu reeds de dood. De dood in geheel de natuur. Door niets dan door zijn koude heeft God Almachtig hier den vloek tot op het uiterste laten doorwerken, als om ons te doen verstaan hoe groot zijn gemeene gratie is, die ons in onze gelukkiger streken, voor het volle doorwerken van dezen vloek vrijwaart. Toch breekt zelfs in die streken altoos nog iets van het licht door,

en kan een enkel ijsdier en een enkele ijsvogel er nog het bestaan rekken. Maar denkt ge. u, dat ook die korte en zwakke lichtuitstraling wegviel, dan zou de dood er volkomen zijn, en tevens de zwartste nacht en de uiterste duisternis er voor altoos zijn ingetreden. Bedenkt ge nu, dat zoo God den vuurhaard in zijn zon bluschte, metterdaad die toestand de algemeene toestand op onze aarde zou zijn, dan klimt met onweerstaanbaren drang de toon der dankbaarheid uit uw ziel naar boven, dat Gods gemeene gratie het verbond van dag en nacht in stand houdt, en dat dientengevolge een nog zoo draaglijk, en veelszins zoo gelukkig leven voor ons op andere deelen van dezen aardbol mogelijk is.

De woestijn geeft ons soortgelijken indruk. Wij kennen in óns land de wildernis niet,

en kunnen ons hoogstens in sommige vale streken van de Veluwe eenig denkbeeld vormen van een dorre, kale landstreek, waar het eindelooze zand allen groei en alle ontwikkeling tegenhoudt. Vergelijking van Veluwe en Betuwe herinnert ons zelfs in den naam aan twee zeer onderscheiden bedeelingen van landstreek, die van zoo onmetelijk gevolg zijn voor heel de existentie van den mensch die er in woont. Maar veel sterker nog wordt die indruk als ge uit de Schrift de gedurige verwijzing naar de beteekenis van de woestijn en de wildernis opneemt, en u indenkt in die onafzienbare streken op dezen aardbol,

waar, zij het ook op heel andere wijze dan in de poolstreek, toch soortgelijk beeld van den dood rondwaart; hier veeleer door overmacht dan door gemis aan zonnegloed. En voegt ge hier nu bij, hoe de Schrift ons gedurig op de almachtipheid Gods wijst,

als machtig om de wildernis in vruchtbaar land te herscheppen en de woestijn te doen bloeien als een roos, doch ook omgekeerd om „het vruchtbaar land in zouten grond en de watertochten tot een dorstig land om te zetten", dan doorziet ge terstond, hoe we welterdege ook met deze zeer onderscheiden bedeehngen in de verschillende streken van onzen aardbol te rekenen hebben,

als een der middelen, waardoor God de werking van den vloek feller doet uitgaan of tempert in gemeene gratie. Met name die volken, die in gematigde luchtstreek en op vruchtbaren bodem mogen leven, kunnen dan ook niet genoeg de gemeene gratie roemen, die naar Goddelijk bestel en Goddelijke inwerking hun levenssnoer in zoo liefelijke plaatsen heeft doen vallen. Op de

vraag, waarom het ééne volk hierin zooveel meer begunstigd is dan het andere, geeft noch de historie noch zelfs het Woord uitsluitsel. Ook hier kunnen we niet anders rusten dan in de uitverkiezing Gods. Het was zijn welbehagen het alzoo te verordenen, gelijk Paulus dit te Athene op den Areo­

pagus zoo klaar geleerd heeft, en dit welbehagen is en blijft vrij machtig. „Hij heeft uit éénen bloede het gansche menschelijk geslacht gemaakt, om op den geheelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de bepalingen hunner woning'' (Hand. 17 : 26).

Als de Eskimo zijn somber bestaan te midden van koude en ontbering en allerlei gevaren voortsleept, en daartegenover in de West-Europeesche landen zoo rijke genieting van levensgeluk ons gegund wordt,

is hiervoor geen andere verklaring dan het vrijmachtig bestel des Heeren. Hij doet alzoo en Hij antwoordt niet van zijn daden. Hij blijft onze „pottenbakker", en wij zijn als leem in zijn hand. Maar hiervan afgezien is het dan toch duidelijk, hoe ook deze onderscheidene bedeelingen ons ten duidelijkste een meer of minder krachtige werking van de gemeene gratie doen uitkomen, om de koude van den vloek door meer warmte van leven, en zijn verderf door hooger gelukstaat te temperen.

In de derde plaats komt nu, naast deze algemeene invloeden, en behalve deze onderscheidene bedeelingen, nog een derde soort inwerking in aanmerking, die samenhangt met allerlei bijzondere natuurverschijnselen. Denk slechts aan aardbevingen, aan vulkanische uitbarstingen, aan de schrikkelijke verwoesting van dusgenaamde vloedgolven en overstroomingen, ook niet het minst aan die pestilentiën, waarop de Schrift zoo telkens terugkomt, en die voor het uitwendig leven van zoo sombere beteekenis zijn. Over den hongersnood spreken we minder sterk, omdat een snellere communicatie dien zoo merkbaar getemperd heeft, al mag niet vergeten dat nog pas het vorig jaar onder Engelands hoogheid in Indië, duizenden en duizenden van honger gestorven zijn, en dat zelfs in Italië nog onlangs bange ellende uit gebrek aan voedsel geleden is. Doch al erkennen we, dat de hongersnood niet meer dat booze karakter draagt, dat hij eertijds bezat, toch is het duidelijk, dat misgewas of rijke oogst steeds óf veel ellende óf veel verrijking des levens ten gevolge heeft, en dat ook misgewas of rijke oogst afhankelijk is van invloeden die veelszins, buiten ons toedoen, alleen door Gods bestel beschikt worden. Zoo nu blijven ook de pestilentiën in haar opkomen nog steeds een mysterie. Zoolang woedde hier pest en zwarte dood en pokziekte. Toen kwam de cholera. Nu deze week, vertoonde zich weer de schijnbaar zoo onschuldige, maar in haar gevolgen vaak zoo doodelijke injluenza zonder dat het raadsel valt op te lossen,

wat achtereenvolgens deze onderscheidene pestilentiën doet opkomen en weer verdwij­ nen. Doch zooveel staat vast, dat ook hierbij wel natuurlijke verschijnselen in het spel zijn, maar natuurlijke elementen, die dan toch door God bestuurd en besteld worden, en die naar zijn Voorzienigen raad het verderf en den vloek de ééne maal sterk doen doorbreken, en dan weer temperen door gemeene gratie. Zonder de gemeene gratie zouden zulke pestilentiën rusteloos woeden, en dat ze nu slechts tijdelijk verschrikken, en dan weer voor eenigen tijd ons met rust laten, is omdat God ze dan intoomt en breidelt.

Ten slotte voegen we aan deze drieërlei soort werkingen nog een vierde toe, die nu ons eigen lichamelijk bestaan raakt. Gemeenlijk leeft men in de voorstelling alsof een gezond gestel en gaaf lichaam ons natuurlijk bezit en recht ware, en alsof slechts nu en dan zeker invallend kwaad dezen normalen toestand kwam verstoren. Die voorstelling is intusschen volkomen onjuist. Wezenlijke gezondheid wordt niet dan bij uitzondering, en niet dan voor korten tijd genoten, en ook afgezien van bepaalde krankheden, kunt ge een ieder in uw omgeving telkens hooren klagen over wat men dan noemt allerlei „erupties",

en onpleizierige gewaarwordingen, en onwelheden, en pijnlijke aandoeningen in het hoofd, in den mond of in andere leden des lichaams, die ons de volle genieting des levens rooven. En al is het, dat niet weinigen soms een gelukkige jeugd doorleven, mazelen en soortgelijke onaangenaamheden zijn vroeg of laat bijna ieders deel. En nadert men den ouden dag, dan komt die oude dag bijna zonder uitzondering met gebreken, tot het lichaam gesloopt wordt en we nederdalen in het graf In dit alles nu is een zeer persoonlijke bedeeling, die tot zeer onderscheiden levenslot leidt, en geheel afgezien nog van invallende krankheden, is wat men noemt het hebben van een „sterk en krachtig gestel", of ook van een zwakke constitutie, met of zonder de zaden van erfelijke ziekten,

een geheel op zichzelf staande bedeeling van Gods Voorzienig bestel, die voor onze levensexistentie van zoo ver reikenden beteekenis is. Komt nu alle zwakte, alle krankheid, ook alle erfelijke krankheid uit den vloek, d. i. uit de ellende die als gevolg der zonde over deze aarde gekomen is, dan is alle betrekkelijke gezondheid, alle kracht van gestel en constitutie, alle bloeiend vermogen in het lichaam, niets anders dan een vrucht van die gemeene gratie, waardoor het God belieft de verdervende krachten af te weren en te stuiten. Zelfs kan men zeggen dat wanstaltigheid en leelijkheid van voorkomen de natuurlijke vrucht van de ellende is, zoodat we ons de figuren en gelaatstrekken in de plaatse des verderfs niet anders dan afstootend schril en onooglijk kunnen voorstellen. Is het dan ook, dat een volk,

een geslacht, een gezin, een persoon fierder,

beter en schooner voorkomen in gestalte en gelaat vertoont, zoo is ook dit niet anders dan vrucht van de „gemeene gratie"'

en blijft God ook hier vrijmachtig om deze vrucht den ééne rijk en den andere soberlijk te verleenen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Van de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1898

De Heraut | 4 Pagina's