Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE BEZOEKEN.

XIV.

In de eer.ste dagen van Maart desjaars 1520 reed hertog Ulrich op een morgen uit. 't Was een schoone voorjaarsdag; overal begon de natuur reeds de teekenen te vertoonen van de naderende lente, en hoe neerslachtig de hertog ook mocht gestemd zijn, toch verhelderde zijn blik, als hij dien liet gaan, over de reeds groeiende velden en het uitbottend gewas.

Janowitz verzelde zijn heer, die den edelknaap bijna altijd bij zich wenschte te hebben.

De jeugdige vroolijkheid van den jongeling, die vaak allerlei snaaksche invallen had, was voor den eenzamen slotbewoner evenzeer een afleiding als een troost in zijn bedruktheid; 't gemis van eigen kinderen, werd hem door de tegenwoordigheid van zijn aangenomen zoon vergoed. Zoo reden ze dan ook nu weer, in druk gesprek, tusschen de velden door, terwijl de paarden stapvoets gingen, toen ze plotseling achter zich een ruiter hoorden naderen, 't Was een der wachters van het kasteel, die hertog UJrich meldde, dat zijn broeder graaf George, zoo even gekomen was, en hem aanstonds vroeg te spreken.

Begrijpend dat iets buitengewoons zijn broeder tot zulk een spoed noopte, haastte zich de hertog naar het kasteel terug. Graaf George wachtte hem in zijn kabinet.

„Gij brengt mij kwade tijdingen George, " sprak Ulrich, nadat een vluchtige groet was gewisseld, „of vergis ik mij ? " De graaf haalde een kleine rol te voorschijn, en legde die op tafel. Er klonk iets als geld.

„Broeder, " sprak hij, „laat mij dit allereerst in orde brengen. Ik deed wat ik kon, maar ook mijn inkomsten zijn thans zeer beperkt."

„Ik weet het George, " hernam Ulrich, de rol goudstukken wegbergend. „Gij houdt er toch boek van ? Ik doe het ook. Ik hoop het u eens met woeker te vergelden."

„Spreek daar niet van, broeder. Ik wenschte dat ik in alle opzichten u de begeerte uws harten geven kon, maar ... ."

„Maar gij brengt mij heel iets anders, " sprak Ulrich, die in het gelaat zijns broeders reeds •weinig goeds las. „Spreek op, ik ben op alles voorbereid en stel mijn hoop op God."

„Dat is goed broeder, want van de menschen is op 't oogenblik voor ons weinig te verwachten. Ons erfland is door den Zwabischen bond in bezit genomen."

• „Dat weet ik, maar wat zal die er mee doen.

Hij kan het toch kwalijk verdeden onder de „vrienden...."

„Neen juist, en dat hebben ze ook begrepen, en daarom .... daarom heeft de bond het land den keizer aangeboden!"

Hertog Ulrich verbleekte. Hij voelde zijn laatste hoop wegzinken. De keizer was de jeugdige Karel V, die pas zijn hoog ambt had aanvaard, de machtige vorst, die ook over Spanje en de Nederlanden en zooveel meer regeerde. Was die eenmaal heer en meester in Wurtemberg, als vorst des lands, wat menschelijke macht kon dan voor het oude geslacht de kroon herwinnen ?

„En wat heeft de keizer geantwoord? " vroeg de hertog zoo kalm mogelijk.

„Hij heeft de opdracht aanvaard, " sprak George, die zijn spijt niet verhelen kon. „Hij heeft zijn broeder Ferdinand naar Wurtemberg gezonden, en een paar dagen geleden, den gSsten Februari, heeft deze te Stuttgart de huldiging ontvangen, en ons land voor het Oostenrijksche huis in bezit genomen. Alles is verloren."

„Nog niet, George, " sprak Ulrich met vaste stem. „Wat God over ons brengt is gewisselijk tot ons heil. Hij heeft mij vernederd. Hij kan mij ook weer verhoogen. Zijn wil geschiede." A b l

George antwoordde niet. 't Viel hem moeilijk die woorden na te zeggen, gelijk het altijd valt, wanneer des Heeren wegen en daden niet overeenkomen met onze meeningen en wenschen.

De jonge graaf stond op om te vertrekken.

„Verontschuldig mijn haastig afreizen", sprak U H hij tot Ulrich : „maar de bode wacht, die mij G de tijdingen heeft gebracht, welke ik mij haastte zelf u mee te deelen. Hij is door uw vrienden L afgezonden, maar hij heeft weinig tijd; wat zal — ik hun zeggen ? " HS „Wat ik u daar zoo even zei, " sprak Ulrich.

„En voorts dat wij goeden moed hebben te houden, en dat ik hun dank voor hun liefde, en hun bid voor ons huis te blijven waken, in afwachting van beter. Ook dat hun bezoek mij altoos welkom zal wezen."

Terwijl de eene broeder den weg insloeg naar Reichenweiher, zette zich de ander in diepe gedachten voor het venster neder, en oogde hem na. Mismoedig en somber herhaalde hij in zichzelf het droeve nieuws hem gebracht, en berekende de gevolgen. Hij had moeite een traan te weerhouden. Janowitz meldde zich aan, maar de hertog zond zijn metgezel weg, hoe gaarne hij anders ook zijn gezelschap had. In groote onheilen zijn menschen veelal moeilijke en onbekwame troosters.

Een half uur later werd hertog Ulrich gemeld, dat de dorpsgeestelijke, anders gezegd de pastoor, hem te spreken vroeg. Zooals de lezer reeds bemerkt heeft, was er op het slot Hohentwiel ook een kapel. Daarin werd alleen dienst gedaan, als de slotheer zich op het kasteel bevond, en dan wel door den priester uit het naaste dorp.

Er was echter sinds de hertog daar vertoefde, nog geen dienst geweest, wijl de priester door ongesteldheid, het dorp niet had kunnen verlaten, dat minstens een half uur van 't slot lag.

En de hertog had het voor zijn veiligheid beter geacht, niet in het dorp ter kerk te gaan, waar iedereen hem kon zien.

De pastoor trad binnen, groette den hertog eerbiedig, en deelde mee dat hij, nu weer beter zijnde, den heer kwam voorstellen dat nu ook op vaste tijden als gewoonlijk, dienst in het slot zou worden gehouden. De hertog had die vraag al lang verwacht, en zat er geducht mee verlegen, niet wijl hij tegen de zaak was, maar wijl hij vreesde, dat zijn vijanden op een wijs, door den priester of diens vrienden, een of ander loos plan tegen hem zouden trachten uit te voeren. Dat was meer gebeurd, en hertog Ulrich, al begreep hij ook best, dat velen van zijn verblijf hier wisten, trachtte het toch nog zooveel mogelijk verborgen te houden. Geluk­

zooveel mogelijk verborgen te houden. Gelukkig werd hij op onverwachte wijs uit de verlegenheid gered.

Hij had, terwijl de pastoor sprak, dezen nauwlettend aangezien, en niet alleen bespeurd, dat de man zeer bleek en mager was, maar ook dat hij dien priester meer moest gezien hebben.

Maar waar? Hij wist niet beter dan hem dit aanstonds te vragen.

„Ik geloof, genadige heer, " was het antwoord, „dat ook ik u herken. Zijt gij niet de ridder, dien ik vóór eenige maanden aantrof in het veerhuis aan de overzijde van den Rijn? " Nu herinnerde zich de hertog eensklaps alles; 't gesprek toen gevoerd, den heilwensch van den priester en meer.

„Ik was in het veerhuis gegaan om uit te rusten, " sprak de priester, „en voer daarom niet met u mee. Ik was toen reeds ongesteld, doch ben sinds dien tijd zeer afgenomen. Thans, Gode zij dank, gaat het weder beter, en hoop ik met uw verlof, ook hier den dienst te kunnen waarnemen."

„Zeer gaarne, " sprak de hertog, nn geheel gerust gesteld. „Ik ben u nog dankbaar voor de goede woorden die gij tot mij hebt gesproken. Ik denk nu over Luther anders dan vroeger."

„Dat verblijdt mij, " was 't antwoord. „Doch er is iets nog gewichtigers: Luther heeft ons geleerd, welke de ware en eenige weg is ter zaligheid. Niet dat hij dit uit zich zelf heeft, maar hij leert slechts de zuivere leer van onzen Heiland en van de apostelen. En zoo zegt Luther eigenlijk niet anders, dan wat de Heere God hem en ons allen door de mannen Gods m de Heilige Schriften verkondigt. En het komt er op aan, of we dit ter harte nemen. Het is niet iets nieuws, maar juist de oude leer, welker licht door de menschen is verduisterd, maar nu weer helder gaat schijnen."

KINDEREN EN OUDERS.

Zes honderd jaar vóór de geboorte onzes Heeren, leefde te Athene de v/ijsgeer Solon, die aan zijn vaderstad vele en daarbij zeer wijze wetten gaf. Een van deze was, dat elke vader zijn zoon een ambacht moest laten leeren, waardoor de zoon later in zijn eigen onderhoud kon voorzien. Deed de vader dit niet, dan behoefde zulk een zoon, ook later zijn vader niet te onderhouden.

Velen die geen Heidenen zijn zooals Solon, ƒ kunnen hieruit wat leeren. Het is niet goed, als een jongeling op zijn achttiende jaar, al vijf, zes vakken heeft gehad, en reeds bij 't varkensslachten, schoenmaken en op kantoor is geweest. Hij moet één vak goed leeren, en daarvoor moeten de ouders zorgen. Dit gebeurt thans dikwijls niet, en is al een oud gebrek, anders had Solon er geen wet tegen gemaakt.

Maar ook blijkt, dat Solon wist, wat thans vele kinderen vergeten, dat zij geroepen zijn later voor hun ouders te zorgen, als dit noodig is. Als een jongmensch drie gulden verdient, dan moet hij niet een rijksdaalder in zijn zak houden, en de rest thuis geven, maar, zoo 't noodig is alles. De Schrift leert ons, dat de vaders het noodige zullen doen voor de kinderen, maar kan de vader niet meer, dan zijn de kinderen geroepen om voor hem te zorgen. Het is niet kwaad, dat aan vele kinderen eens te herinneren. De heidenen wisten het ƒ reeds, maar 't is daarom volstrekt niet heidensch ƒ alzoo te doen, doch naar des Heeren wil.

CORRESPONDENTIE.

C. B. te W. We hopen te antwoorden in 't volgend nummer.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1898

De Heraut | 4 Pagina's