Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

INGEZONDEN STUKKEN.

Bekijk het origineel

INGEZONDEN STUKKEN.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie).

Ds. Aalders verzoekt ons opname van deze beide brieven.

Aan den WelEerw. heer

Ds. DOEVENDANS,

predikant bij de Herv. Gem. alhier.

WelEerw. Heer!

Door den kerkeraad der Geref. kerk alhier werd in zijne vergadering van 25 dezer behandeld een protest tegen uw optreden in het huisgezin van C. t. H., dat zich geregeld inde Geref. kerk onder de bediening des Woords begeeft, waar UEerw. herhaaldelijk heeft verklaard, dat de Doleantie uit den duivel is.

Dat UEerw. ijvert voor de Herv. kerk, daar kunnen wij zeker niets tegen hebben, doch wel is het ons een oorzaak van smart, dat U met dergelijke krenkende, onchristelijke en in elk opzicht den broederband scheurende smaadtaal propaganda tracht te maken, die zelfs niet op het terrein van het burgerlijk leven, laat staan onder belijders van den Christus mag gebezigd worden.

Wij veronderstellen alsnog, dat UEerw. zich door verkeerde opgewondenheid deze woorden heeft laten ontvallen en daarom bereid zult zijn dit ridderlijk voor den kerkeraad der Geref. kerk te erkennen.

Mocht UEerw. evenwel in dit uw beweren blijven volharden, dan noodigen wij u dringend uit zulks in eene openbare vergadering hier ter stede voor een iegelijk toegankelijk uit Gods Woord te willen bewijzen, en ons bij monde van den WelEerw. heer Ds. Aalders de gelegenheid te geven het juiste standpunt der Geref. kerk te verdedigen, opdat wij ons kunnen rechtvaardigen van den smaad, die op zoo immoreele wijze door UEerw. openlijk in het huisbezoek wordt rondgestrooid. Tijd en plaats laten we aan UEerw. dan over, uitgenomen op den dag des Heeren, 30 Juli en 10 Aug. a. s.

Eerlijk en openlijk verklaren wij, dat wij, indien UEerw. ons kunt overtuigen uit Gods Woord, ons onmiddellijk zullen gewonnen geven en ons weer bij de Herv. Kerk voegen; terwijl wij dan zeker in het tegenovergestelde geval hetzelfde van UEerw. zullen mogen verwachten.

Mocht u echter goeddunken, wat wij hopen, dat geenszins het geval zal zijn, hierop het stilzwijgen te bewaren, zoo zullen wij de vrijheid nemen, indien wij binnen acht dagen geen bericht van u ontvangen, deze zaak in de couranten aan de uitspraak van het publiek te onderwerpen.

Met beleefde groete onder 's Heeren zegen toebidding van Hoogachtend namens den kerkeraad der Ger. Kerk, (w. g.) G. J. D. AALDERS, Praeses.

J. GEERLOFS, Scriba.

Hierop ontvingen wij het volgende antwoord: ELBURG, I Augustus 1898.

WelEerwaarde en Eerwaarde Heeren! In antwoord op uw schrijven van 26 Juli j.l. diene het volgende: Wat ik bij mijn huisbezoek in het huisgezin van C. t. H. gezegd heb, blijf ik in alle deelen volhouden, omdat ik toen niet „in verkeerde opgewondenheid", maar in volle kalrrite des gemoeds heb gesproken, met volle verzekerdheid ook voor mijn geweten, dat, wat ik zei, waarheid is. Doch hierover straks nader.

Eerst wensch ik naar aanleiding van uw brief enkele dingen op te merken. Gij schrijft: „Dat UEerw. ijvert voor de Herv. Kerk, daar kunnen wij zeker niets tegen hebben." iWel, dat verwondert mij ten hoogste. Van uw kant beschouwd, moet immers elk ijveren voor de Hervormde Kerk, voor „die Baalskerk", voor „dat Synodaal gedrocht", een groote zonde zijn tegen den Heere God, onverschillig wie dat doet. Zorgt dus maar, dat Dr. Kuyper het niet ter oore komt, want anders wordt gij — en terecht — gevoelig op uw vingers getikt.

Gij schrijft verder: „Doch wèl is het ons een oorzaak van smart, dat u met dergelijke krenkende, onchristelijke, en in elk opzicht den broederband scheurende smaadtaal propaganda tracht te maken, die zelfs niet op het terrein van het burgerlijke leven, laat staan onder belijders van den Christus mag gebezigd worden."

Dat is kras gezegd, zeer kras. Veel krasser nog, dan welke uitdrukking van mij ook, daar ik het alleen had over de zaak als zaak, en ik vele Doleerenden als kinderen Gods blijf achten, terwijl gij hier een aanklacht indient tegen mijn persoon. Doch dit daargelaten. De groote vraag is: Zijn uwe woorden waarl

De woorden „krenkend" en „onchristelijk" laat ik onbesproken. Dat hangt van uw persoonlijk gevoelen af. Maar: „In elk opzicht den broederband scheurend"!!!? Kom, kom, dat weet gij wel beter. Gij weet wel, dat die broederband door mij niet behoeft verscheurd te worden. Gij weet virel, dat die broederband door u al lang verscheurd is. Gij weet heel goed, dat de Hervormden voor de Doleerenden alleen nog maar „broeders" zijn, wanneer het om de Hervormde centen te doen is, of om een Doleerend of Roomsch plaatsje in Tweede Kamer of Provinciale Staten. Dus: Spreek me nooit meer van „smaadtaal, die den broederband scheurt."

En dan dat „propaganda-maken"!! Waarlijk, hoe hebt ge den moed, dat neer te schrijven!? Ik kan gerust niet nalaten, hier te denken aan een spreekwoord, dat spreekt van een waard en zijn gasten. Want: heb ik propaganda gemaakt ? Was ik niet in een huisgezin, waarvan de man geregeld des morgens in de Hervormde kerk komt? Was ik niet bij een vrouw, wier naam nog altijd in ons lidmatenboek staat? Was ik dus niet bij twee leden van mijne kerk? Was ik dus niet geheel op eigen terrein ? Is dat dan propaganda-maken? Hoe durft ge toch zóó iets schrijven! ?

Maar nog wat. Als ik dan in uw oog zulke verkeerde woorden gebruikt heb, en als dan, volgens u, de broederband tusschen Hervormden en Doleerenden nog bestaat, is het dan broederlijk van u gehandeld, de zaak op deze wijze aan te pakken ? Is het dan broederlijk, vraag ik u, mij te dreigen, „wanneer ik binnen acht dagen niet antwoord, deze zaak in de couranten aan de uitspraak van het publiek te onderwerpen? " Was het dan niet minder „krenkend", minder „onchristelijk" en meer broederlijk geweest, waimeer uw voorzitter en uw scriba, met wie ik reeds aangenaam had kennis gemaakt, mij hadden bezocht, en per­ soonlijk met mij deze zaak hadden besproken? Ik geloof, dat ieder weldenkend en fijngevoelend mensch het daarin met mij van harte eens is.

Doch nu het cardinale punt. Gij doet mij het voorstel, wanneer ik in datgene, wat door mij in het huisgezin van C. t. H. gezegd is, blijf volharden, dit dan „in een openbare vergadering hier ter stede, voor een iegelijk toegankelijk, uit Gods Woord te bewijzen, " en dan daarover met Ds. Aalders in debat te treden.

Dit is het juist, mijne heeren, waarover ik mij in uw brief het meest verwonder.' Hoe heb ik het nu ? Moet u dat waarlijk nog bewezen worden? Zijt gij dan allen van gisteren? Is het niet reeds door bevoegde mannen van onze kerk honderdmaal bewezen? Hebt gij dan altijd alleen Doleerende artikels en brochures gelezen ?

Kent gij dan de woorden niet, die Prof. Kleyn, Dr. Hoedemaker, Dr. Bronsveld, Ds. Nierstrasz, en zoo vele anderen meer, ten dezen opzichte hebben nitgesproken en neergeschreven? Ik raad u ernstig aan, eens wat centen op te sparen, en u de geschriften van bovengenoemde mannen eens aan te schaffen, die minstens een even dik geheel vormen als „De Amsterdamsche Kerkstrijd". Dan hebt gij bewijs genoeg, en dan zult gij u schamen, dat gij trots dat alles mij nog dit voorstel hebt gedaan. Neen, mijne heeren, aan u behoef ik dat bewijs niet te geven.

En wat ik aan mijn eigen gemeenteleden bewijzen wil, dat staat mij vrij. Aan mijn eigen gemeenteleden zal ik bewijs leveren, zoo vaak als het mij lust, en mijne gemeente het hooren wil.

En eindelijk: Uw Kerk verheft er zich op, dat, waar in „Het Hervormd Genootschap" Koning Jezus gehoond wordt, bij u, „Gereformeerden", dat Koningschap van Jezus wordt gehandhaafd. Hoe moest dan ook een Kerkeraad van die Kerk zich niet beijveren, naar al de geboden van dien Jezus te leven! En als u dan smaadheid wordt aangedaan, naar uw gevoelen, moest gij dan niet in toepassing brengen het woord des Heeren: „Die u op de eene wang slaat, keer hem ook de andere toe", of dit: „Mij komt de wraak toe. Ik zal het vergelden"? En toont uw strijdlust niet genoegzaam, dat nog niet in u woont de geest van Hem, Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde; maar gaf het over aan Dien, Die rechtvaardiglijk oordeelt"? Moet een Hervormd predikant u nog op deze dingen wij zen ? Ja, ik moet dit, maar ik doe het met diepe

Doch ik verheug er mij van harte in, dat, waar zoovelen onze Kerk schandelijk hebben verlaten, onze getrouwe God haar nog niet verlaten heeft, maar nog met Zijnen Heiligen Geest in onze Kerk wil blijven wonen en werken.

Waarlijk, mijne Ifeeren, dat heb ik ook reeds hier in Elburg ondervonden.

En aan dien almachtigen God, aan dien drieeenigen God des Verbonds, zij en blijve verder onze Nederlandsche Hervormde Kerk gewisselijk toevertrouwd.

Ik eindig met verschuldigde achting en liefde voor uwe personen: Uw dr. in Chr.

(w. g.) T. DOE-VENDANS Wz.

P.S. Met het oog op de burgerlijke beleefdheid, die wij elkander verschuldigd zijn, heb ik uw schrijven beantwoord, maar ik geet u thans de verzekering, dat alle brieven, over deze zaak door u aan mij mogelijk verder gezonden, ongelezen zullen worden teruggezonden of vernietigd, en ik in geen geval persoonlijk meer over deze quaestie de pen opneem. Daarvoor is mijn tijd te kostbaar, en er is mij ook te veel aan gelegen, dat vijanden van God en Zijnen Christus zich zouden verheugen in de verdeeldheid

(w. g.) T. D. Wz. Aan den Eerwaarden Kerkeraad der Ned. Ger. gemeente alhier.

Ware het nu niet, dat een geheel stilzwijgen den schijn op ons wierp als waren wij daardoor schaakmat gezet, wij zouden schouderophalend de zaak laten rusten.

Thans evenwel voelen wij ons gedrongen, onder betuiging onzer ware zielsbedroefdheid over zoodanig eene handelwijze, deze correspondentie in de Christelijke pers aan het oordeel van een ieder te onderwerpen en vragen slechts of zulk een antwoord getuigt van waardigheid en kracht.

Onder beleefde dankzegging voor de verleende plaatsruimte, verblijven wij met verschuldigde hoogachting.

Namens de7i raad der Geref. Kerk van Elburg,

Kerk van Elburg, Ds. G. J. D. AALDERS, Praeses.

J. GEERLOFS, Scriba.

Elburg, 2 Aug. 1898.

[Hier behoeft niets bij. De stukken spreken voor zichzelf. Ieder ziet, aan welke zij de ernst en de kracht was. RED.]

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 augustus 1898

De Heraut | 4 Pagina's

INGEZONDEN STUKKEN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 augustus 1898

De Heraut | 4 Pagina's