Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

BELANGRIJK NIEUWS.

XVII.

Een maand achtereen had hertog Ulrich te Zurich vertoefd, toen hij meende lang genoeg gebruik gemaakt te hebben van de gastvrijheid der Zurichsche vrienden, en besloot naar zijn kasteel Hohentwiel terug te keeren. Wel zou hij gaarne in plaats van noordwest noordoost zijn getogen, naar zijn stamland Wurtemberg, doch dit was vooralsnog onmogelijk. Hij had er trouwe vrienden en zij schreven hem: „Oostenrijk heerscht hier; het volk verlangt vurig naar uw terugkomst. Doch de keizer is machtig en hij wil het niet. Uw tijd is nog niet gekomen."

Zoo maakte zich dan hertog Ulrich gereed te vertrekken, wijl in deze omstandigheden deZurichers hem toch geen hulp konden bieden, toen hij van de regeering een vriendelijk en dringend verzoek kreeg zijn vertrek nog uit te stellen. Schoon de reden van dit verzoek niet begrijpend, stemde de hertog toe. Weldra werd hem de zaak duidelijk. Gelijk we reeds gezien hebben, dreigde het tusschen Protestanten en Roomschen tot een botsing, een strijd te komen en dan was het den Zurichers veel waard een man tot helper te hebben, die als een der beste legeraanvoerders en wakkerste krijgslieden bekend stond. Hij alleen gold meer dan heel een bende voetknechten.

„Uw Genade zal gewisselijk gereed zijn ons te helpen, " zoo sprak een der regeeringsleden bij een bezoek, „dewijl wij in alle opzichten dezelfde zaak verdedigen. Het huis van Oostenrijk is ook ons vijandig, en de zuivere leer die Uw Genade aanhangt gelijk wij, heeft in de Roomsche kantons haar bitterste vijanden."

„Reeds de gastvrijheid mij hier bewezen, verplicht mij, als een wakker en vroom ridder u bij te staan, wanneer gij in nood komt, " sprak Ulrich. „Toch hoop ik, dat het dan zij in een beteren strijd dan dien om het geloof. Want het komt mij voor, dat die slechts leiden zal tot nieuwe moeite en langdurige verbittering."

De raadsheer zweeg; ook hij vreesde dit, doch sprak 't liever niet uit. Vooreerst echter scheen 't niet noodig, dat de hertog het zwaard trok ter verdediging van de goede zaak. Wel stonden de Evangelische kantons en de Roomsche op gespannen voet met elkander, en scheen de strijd nabij, doch nog te elfder ure werd het oorlogsgevaar afgewend, althans voor het oogenblik. Janowitz, die niets liever gezien had, dan mede ten strijd te trekken, speet dit gducht, zoo zelfs dat hij niet kon nalaten, er zijn vorstelijken meester over te spreken.

„Vriendlief, " was het antwoord, „hoe gaarne ik u ook als een ridder zag optreden, toch moet gij nooit den oorlog en het strijden beschouwen als een spel en vermaak. Ik heb zelf in mijn jeugd zoo verkeerd gedacht, doch heb er nu bitter berouw over. Daarbij echter dient gij te bedenken, dat een strijd over geestelijke dingen, gelijk Dr. Maarten zegt, niet met onze wapenen is te beshssen."

Janowitz wist daar niet op te antwoorden, al bleef het hem spijten, dat hij hier te Zurich werkeloos moest zijn en geen gelegenheid vond zich te onderscheiden. De hertog begreep daar iets van, en stelde den jongeling voor in dienst van zijn broeder George over te gaan, doch dit weigerde Janowitz beslist.

Op zekeren avond was hij uitgegaan om eenige boodschappen te verrichten, toen hij terugkeerend een smederij voorbijkwam. De smid zat op een bank voor zijn deur, omringd door een tien, twaalftal menschen, die allen nieuwsgierig schenen te luisteren. Onze edelknaap was zoo vrij zich bij hen te voegen en toen hij de woorden opving: „Mijn zwager uit Zwabenland, " drong hij wat naar voren en deed zijn best om alles te verstaan.

De smid las voor van een beschreven papier, blijkbaar een brief, en Janowitz hoorde o. a. dit: „Het is hier in ons Zwabenland zeer onrustig geworden. De boeren zijn opgestaan tegen de landheeren en menig slot is er vernield of in brand gestoken, alles is hier in rep en roer. De een zegt, dat de vorsten een leger zullen op de been brengen; de ander dat de boeren veel te sterk zijn, dan dat de vorsten hen kunnen verslaan. De meeste hooge heeren, geestelijke en wereldlijke, zijn tegen de boeren, doch sommige, zooals heer Götz van Berlichingen, staan aan hun zij, en men zegt dat heer van Berlichingen tot opperhoofd van de boeren zal gekozen worden.

Floe het gaan zal, weet ik niet. God zij ons genadig, want het land wordt niet bebouwd en het veld geeft niets. Alles gaat in den krijg en als straks de vorsten komen, zullen de lieden het toch moeten ontgelden. Heel het land, van den Rijn tot aan de Donau, is in onrust en wij weten niet wat de dag van morgen brengen zal. Ook zijn er vreemde geesten die het volk aanporren en in beroering brengen en....

Janowitz had genoeg gehoord, 't Gesprek dat ontstond toen de smid even ophield, wachtte hij niet af, maar haastte zich weg om den hertog 't gehoorde mee te deelen.

AAN VRAGERS.

C. B. In het Oude Testament wordt van geen synagogen gesproken. In het Nieuwe Testament komen zij voor als iets zeer gewoons en welbekends. Ze waren dus toen reeds op vele plaatsen gevestigd en gewis niet vóór enkele jaren pas.

De synagogen zijn dus ontstaan tijdens de verstrooiing der Joden, die ten deele reeds begon nadat het volk van Juda was weggevoerd.

Immers wel keerde een klein deel, nog geen 50, 000, later terug, doch we vinden, dat een gi-oot aantal achter bleef, o. a. in Perzië. Anderen woonden in of trokken naar Egypte. En die verbreiding der Joden over de aarde ging steeds voort in de 4 eeuwen over welke de Bijbel zwijgt, die aan onzes Heeren geboorte vooraf gingen. Dit blijkt het best uit Handelingen 2, waarin we lezen hoe letterlijk uit heel de toen bekende wereld Joden kwamen, om te Jeruzalem Pinksterfeest te vieren.

Deze verstrooide Joden nu hadden vergaderingen, synagogen, die dienden om in den vreemde het oud-vaderlijk geloof te bewaren. Uit het boek der Handelingen zien v/e ook, hoe men alom zulke synagogen vond. In het Joodsche land zelf waren ze, eveneens, en dienden om op de Sabaten enz. de Joden te vereenigen, die slechts enkele malen naar Jeruzalem konden trekken.

Mijns inziens zullen er echter ook reeds vóór de ballingschap zulke vergaderingen geweest zijn, onder leiding der priesters. Tevens zijn die syna • gogen als 't ware de voorbereiding geweest tot vergaderingen, gelijk wij die thans hebben in onze kerken. Ook in de synagoge werd'sHeeren Woord gelezen en verklaard.

VERBETERING.

In het vorig nummer leze men op bl. 4 kol. 2 reg. 38 env.v.: „Ook ontbraken in die kerk tal van plechtigheden enz."

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 augustus 1898

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 augustus 1898

De Heraut | 4 Pagina's