Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Op Lenlon.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op Lenlon.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Toen de Portugeezen in 1505 Ceylon's kuststreek bezetten, was het Brahmanisme reeds onder de Tamielen en het Boeddhisme onder de Singaleezen gevestigd. Doch zij lieten deze openbaringen van het heidendom niet ongestoord. Honderd-zeven-en-twintig jaren, dus al dien tijd, dat zij de kusten van Ceylon in hunne macht hadden (in het binnenland gelukte het hun niet dieper in te dringen) hebben zij niets onbeproefd gelaten het Christendom, zooals Rome's kerk dat bracht, uit te breiden, en wel eerst onder de Boeddhisten en jaren later onder de Tamielen.

Nadat zij het fort Colombo, in 't gebied der Singaleezen, gebouwd hadden, werd dit tegelijk de hoofdzetel van een bisdom Colombo onder zijnen eersten bisschop Don Juan de Monterio. Eerstin 1544 kwam echter Franciscus Xaverius onder de Tamielen en arbeidde daar onder de kaste der visschcrs aan de golf van Manar met zoo goeden uitslag, dat velen zich bij Rome's kerk voegden-, die, trots de vervolgingen van den Radscha van Jafna en die der Nederlanders, steeds bij die kerk gebleven zijn. Xaverius doopte er 600—700. Later werd het rijk van den Radscha van Jafna door de Portugeezen veroverd en ook daar de Roomsch Christelijke kerk geplant.

In het zuiden ging de verbreiding des Christendoms niet zoo voorspoedig. De vijandschap was daar grooter, vooral van de vorsten, zoodat in het begin slechts onder de kanonnen van, Colombo, Galle, Caltura, Malvana en Negombo de priesters van Rome hunne bekeerlingen konden verzamelen. Later lieten de vorsten van Kondy en van Cotta zich ook doopen en hun voorbeeld werd gevolgd door vele edelen, daartoe omgekocht door het Portugeesche

goud. „Duizenden Heten zich doopen, bijna zonder eenig onderricht genoten te hebben, zonder eenigen schijn van bekeering, niet gedwongen, ternauwernood er toe uitgenoodigd, en dat alles op een geloof, dat als geheel nieuw en vreemd voor hen geene beteekenis had."

In 1636 riep de koning van Kondy de Hollanders, die reeds te Palikat op de kust van Coromandel en op verscheidene eilanden van den Oost-Indischen Archipel gevestigd en bloeiende koloniën gesticht hadden, tegen de trouwelooze Portugeezen te hulp.

In plaats van de gemaakte veroveringen aan den koning te geven, behielden de Hollanders ze, ja, ze breidden ze uit en dreven de Portugeezen uit het eiland, zelve als hun erfgenamen optredende. Nauwelijks hadden zij vasten voet op Ceylon gekregen, of de Gereformeerde kerk werd op het eiland geplant en reeds den 6en Oct. 1642 begon

de eerste predikant daar zijnen arbeid. Hunne pogingen echter om de Roomsche kerk te reformeeren, gelukten niet ten volle, daar velen, zoowel van de achtergebleven Portugeezen, als van de Singaleezen en Tamielen, aan Rome's leer vasthielden.

De kerkgebouwen der Roomschen in de geheele provincie Jafna evenwel werden voor den Gereformeerden godsdienst

in bezit genomen en daaraan een school verbonden. In 1663 waren op Ceylon reeds meer dan 12.000 kinderen gedoopt, 18.000 gingen ter school en het aantal Christenen, zoo mannen als vrouwen, beliep omstreeks 65.000. In 1688 echter berekende men, dat er in Jafna 180.000 tot de Christelijke kerk waren overgegaan. Een der uitnemendste predikers op Ceylon is geweest Filippus Baldaens. In zijne beschrijving van Malabar en Coromandel, derzelver aangrenzende rijken en het machtige eiland Ceylon, deelt hij 't volgende omtrent zich zelven en zijnen arbeid op laatstgenoemd eiland mede: „Nadat ik in het 2 ie jaar mijns ouderdoms anno 1654 na wettige beroeping binnen Amsterdam tot den heiligen dienst en uitbreiding van de eere Gods en het koninkrijk van Jezus Christus in de afgelegen gewesten gezonden werd, beeldde ik mij in (gelijk ook niet ten onrechte), dat een zware last op mijn hoofd en schouders gelegd was, te meer, opdat ik de bediening, die ik van den Heere ontvangen had, mocht vervullen. Ik bedacht bij mij zelf, dat ik mijne bediening naar mijne zwakheid nooit kon volgens den eisch vervullen — want wie is daartoe bekwaam — tenzij ik in die landen, die ik moest doorwandelen, de heidensche heiligdommen of heiloosheden zooveel doenlijk was, intrad, hier van tijd tot tijd mijn werk makende; en immers durf ik mij dat verzekeren, dat ik na lange onderzoeking van den beginne mijner vreemdelingschap in die gewesten, niet alleen in 't portaal van huiine Pagoden, maar al diep in hun geheimen getreden ben, ja, heb ook zelfs een der geleerdste Brahminen een geruimen tijd bij mij woonachtig gehad en de authentieke en origineele schriften hunner godsdiensten en afbeeldingen der afgoden tot mijn gebruik gekregen, gaarne willende zien dat anderen, naar den voet van Ds. Abrahamus Bogenus en wij verder mochten geraken, om met nuttigheid onder de heidenen te verkeeren, waartoe vooreerst de sleutel der kennisse der talen noodig is, om de dwaling en de dwalenden met hun eigen wapenen te dooden en te keer te gaan." Behalve zijn ijver, om de afgodsdiensten te leeren kennen, alsmede de taal des volks, waaronder hij verkeerde, dreef hem zijn verlangen om vele zielen met den Heere Jezus bekend te maken, tot trouwen arbeid. Hij zag dan ook met blijdschap dat de meesten zich bij de Christelijke kerk voegden, die wel in staat waren over de tien geboden en verscheidene leerstukken verstandig te spreken, ofschoon zij den heidenschen zuurdeesem niet geheel uitzuiverden.

Ten einde eenen zachten dwang uit te oefenen op de inboorlingen, opdat zij zich te eerder tot de Christelijke kerk zouden voegen, werd door de regeering bepaald, dat niemand hunner Hodliar of ambtenaar kon worden, tenzij hij gedoopt was. 't Gevolg hiervan was, dat de hoogere klassen der inwoners, vooral degenen wien het om een regeeringsambt te doen was, niet aarzelden zich te laten doopen; ook een groote menigte van hen, die onder de Portugeesche heerschappij tot Rome's kerk hadden behoord.

Aan het einde der 17e eeuw waren er op Ceylon reeds 300.000 gedoopte inboorlingen, en dat aantal werd jaarlijks grooter. Op 't geheele eiland Ceylon waren 240 parochiën, elk met eene Gereformeerde school. Daar waren 12 tot 15 predikanten arbeidende onder de heidenen.

Intusschen breidde zich tevens ook weer het Roomsch-Katholicisme sterk uit, trots de bestrijding, die zij ondervond. Dit was in dien tijd het geval ook met het Boeddhisme. De meeste schade aan de uitbreiding van het zuivere Woord Gods berokkende het weelderig leven der Europeanen. Baron Imhof, die van 1736—1740 gouverneur van Ceylon was, vroeg om de uitzending van zendelingpredikanten, overtuigd dat men met meerdere geestelijke kracht moest optreden tegen alle vijanden.

DE GAAY FORTMAN.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's

Op Lenlon.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's