Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zending.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Toen duizenden bij duizenden, zoowel rijken en machtigen als armen en geringen, in de 12e eeuw uit Europa naar Azië ter heirvaart togen tegen de Mohammedanen, om het heilige land te veroveren en Jeruzalem tot een Christelijk rijk te maken, trokken Franciscaner monniken naar Syrië, om als zendelingen onder de volgelingen van den valschen profeet van Mekka te arbeiden. Kort daarop togen andere missionairen, zoowel Franciscanen als Dominicanen, naar de Mongolen, Tartarije, China en Indië en trachtten er vasten voet te krijgen voor de Christelijke kerk.

Nog ijveriger arbeidden later, in de i6e eeuw, dejezuïten, om de grenzen van Christus' koninkrijk uit te zetten in de landen der Heidenen en Mohammedanen in Azië. Zij konden dit te gemakkelijker doen, daar de Europeesche rijken Spanje en Portugal in genoemd wereldrijk tal van veroveringen hadden gemaakt en verscheidene landstreken onder hunne heerschappij gebracht. De bekendste dezer missionaren is Franciscus Xaverius, die van 1541—1552 de kusten van Coromandel en Malabar, de Molukken en Japan bezocht en er honderduizenden vooral uit de Pariaas gedoopt heeft.

Doch het Evangelie, dat deze mannen met groote zelfopoffering aan de Heidenen en Mohammedanen van Azië brachten, was niet meer het reine en zuivere, dat Paulus eens gebracht had. Het was ontreinigd, tot onkenbaar wordens toe, door de dwalingen van het Pausdom. Geen bijbel werd ook dengenen, die in de duisternis van dien afgodsdienst zaten, gebracht. Bij zulk een Evangelie zouden de volkeren nimmer den waren weg der zaligheid hebben kunnen vinden, al werd het hun gebracht met een trouw en ijver, die een missioneerende leeraar der Gereformeerde kerk uit de 17e eeuw (Ph. Baldarus) deden verklaren: „Tot den heiligen dienst en de uitbreiding van de eere Gods en het koninkrijk van Jezus Christus in de afgelegen gewesten (werd ik bijzonder geprikkeld door) de voorbeelden van de Roomsche dienaren, die ik gaarne in hun ijver (door Gods genade) altijd in hun dwaling nimmer meer wil volgen."

Groot was dus de genade, die de Heere in de i6e eeuw aan zijn kerk bewees, toen Hij haar, zij het ook slechts voor een deel, tot reformatie bracht en bekend maakte met de volle waarheid van Gods heilig Woord. Wel is waar ging dit deel der kerk — de Luthersche, de Gereformeerde enz., kerken straks genoemd — niet dadelijk over tot het uitzenden van missionairen naar de landen der heidenen en Mohammedanen, doch daar was reden voor. Niet alleen dat de aandacht van de kerken der reformatie bijna geheel werd ingenomen door de uitzuivering van de Christelijke leer naar Gods Woord en de bestrijding van Rome, maar ook misten zij voor 't oogenblik elke aanraking met heidensche volkeren. De staten, die zich in die dagen de groote overzeesche landen toegeëigend hadden, Spanje en Portugal, waren Roomsch en duldden geen prediker des zuiveren Evangelies in het door hen veroverd territoir. Eerst, nadat de Nederlanden, Engeland en Denemarken zich ook koloniën hadden verworven in Azië en elders, werd de weg gebaand voor de Protestantsche zending.

„Men mag niet vergeten", zegt Dr. Gundert, „dat de Hollandsche Gereformeerden de eerste Protestanten geweest zijn, die in hunne overzeesche bezittingen de zending hebben gedreven. En Dr. Warnich getuigt: „De Nederlanders, die sedert het einde van de i6e eeuw de Portugeezen uit het grootste gedeelte hunner Oost-Indische bezittingen verdreven hadden en van lieverlee op de Molukken, Ceylon, Formosa, Java, Sumatra vaste koloniën stichtten, ontwikkelden een voortdurenden ijver ten opzichte der bekeering van de inlanders, zoowel der heidenen als van hen die uiterlijk tot de Roomsche kerk waren overgegaan. Had de O.-I. compagnie, in 1602 opgericht, het uitdrukkelijk als een van hare bedoelingen bekend gemaakt; om in de landen, die zij aan zich onderwerpen zou, de Gereformeerde religie voortteplanten, wij kunnen er gerust bijvoegen, dat zij over het algemeen getrouw is geweest in de uitvoering van dit gedeelte van haar programma. Deze oude Hollandsche zending is, wat hare bronnen aangaat, nog te weinig onderzocht, om vooral over haar begin een bepaald oordeel te kunnen vellen. Dat zij verkeerd is beoordeeld en waarschijnlijk uit reinere beweegredenen is voortgesproten dan vaak is voorgesteld, durven wij gerust beweren. Dat zij langzamerhand ontaardde en verkeerde middelen te baat nam is niet te ontkennen — maar dat het den Nederlanders ernst was met de bekeering der volken onder hun gezag gebracht, evenmin.

Toen de Oost-Indische Compagnie van de hooge Overheid dezer landen octrooi kreeg voor hare vestiging van haren handel in Oost Indië, noemde deze onder alle gewichtige redenen, waardoor zij bewogen werd tot het verkenen van dat octrooi ook de voortplanting der Christelijke religie. Hierdoor was de Compagnie verplicht niet alleen de Europeesche gemeenten, die hier en daar ontstonden in haar gebied, van predikanten, schoolmeesters en ziekentroosters te voorzien, maar ook de zending onder de niet-Christenen ter harte te nemen. Die zorg strekte zich uit tot Java, de Molukken, Celebes, Ternate en bijgelegen eilanden, Ceylon, Voor-Indië, Formosa enz.

Om dezen zendingsarbeid goed te kunnen vervullen, waren in de eerste plaats noodig mannen tot die taak geschikt. Meermalen is dit door de Compagnie gevoeld. Vooreerst in 1622, toen te Leiden onder de leiding van Prof. Antonius Wallaeus een Seminarium Indicum (Indisch Seminarie) verrees, dat in de 10 jaren van zijn bestaan 12 uitnemende predikanten voor Indië gaf. Later stichtte de Compagnie Semenaries in haar gebied, om er inlanders te vormen tot missioneerende dienaren des Woords, schoolmeesters en ziekentroosters; het eerste in 1690 tejaffonapatnam op de kust van Malabar, het tweede in 1696 te Colombo op het eiland Ceylon en het derde te Batavia in 1742. Weinig hebben deze stichtingen, evenals de opleiding van inlanders hier te lande, aan de verwachtingen, die men er van gehad had, beantwoord. Van het laatstgenoemde Seminarie gold het in 1758, dat het moest gesloten worden „om de zware kosten van het onderhoud en het weinige nut."

Niet dat het ontbrak aan degenen, die uit het heidendom tot de Christelijke kerk overgingen. Op Ambon, Ceylon, Java, Formosa telde men vaak de gedoopten bij duizenden. Maar als de dwang der Compagnie ontbrak, vielen de meesten dezer weer terug in het heidendom. Niet allen echter, zooals de nog bestaande inlandsche Christengemeenten in Oost-Indië ons bewijzen. Waarschijnlijk is dat te danken aan den Bijbel, die den inlanders in de landstaten geheel of gedeeltelijk in handen werd gegeven.

Onder de uitnemende missioneerende dienaren des Woords, vooral uit de 17e eeuw, noemen wij met name Philippus Baldaeus, die de Heidenen niet bezwaarde met „groote leerstukken, lange vragen en diepe geheimnissen", maar Paulus volgde, door eerst het beginsel van de leer van Christus te brengen, om daarna tot de volmaaktheid voort te gaan. Candidius, die op Formosa het Evangelie predikte, Junius en de algemeen bekende Hambrock.

Waren alle missionairen als dezen geweest, rijker zou de oogst geweest zijn; maar helaas velen waren wolven in schaapskleederen.

In het midden der i8e eeuw, de eeuw van opkomenden twijfel en heerschend ongeloof, de eeuw van staatkundige woelingen f in ons vaderland, kroonde de ijver der compagnie voor de voortplanting der Christelijke kerk onder de Heidenen in haar gebied, terwijl zij halstarriovasthield aan haar verkregen monopolie, dat er buiten haar om geen missioneerende leeraren naar Indië mochten gezonden worden. Ware er nu maar in ons vaderland bij de gemeente Christi genoeg zendingsij ver geweest, daar zou nog kans geweest zijn op ontwaking der compagnie. Doch die zendingsijver was zeer gering en bleek slechts uit de beantwoording van een prijsvraag over de beste wijze, waarop het Evangelie in Indië kon worden verbreid, uitgeschreven door het 'in 1770 opgerichte genootschap : „De propaganda fide".'

De kerk van Nederland scheen dus op 't einde der i8e eeuw hare roeping, om het Evangelie den heidenen te brengen, geheel vergeten te zijn; zij deed niets meer voor de zending. Wat zij echter niet deed, werd van 1797 af gedaan door vereenigingen, opgericht door mannen van alleriei kerkelijke belijdenis, die voor de zending liefde hadden behouden of kregen. In bovengenoemd jaar werd het Nederlandsche zendelinggenootschap geboren ten huize van Ds. Verster te Rotterdam.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's

De Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1898

De Heraut | 2 Pagina's