Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zending.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In 1795 gaf de in Engeland ontwaakte zendingsliefde velen mannen van verschillende confessiën in het hart, een nieuw zendelinggenootschap op te richten, dat Independenten, Presbyterianen, Methodisten en Episcopalen zou omvatten, wier lust het moest wezen om de heidenen met den Christus bekend te maken. Van dit genootschap, dat de „London Missionary Society (Londensche zendelinggenootschap) heette, kwam in 1798 ook in ons land een roepstem om zendelingen, bereid om naar Zuid-Afrika (Hottentotten en Kafifers) te gaan. Dr. J. Th. van der Kemp, uit Rotterdam, gaf aan die oproeping gehoor en begaf zich naar Londen. Vandaar weergekeerd naar zijne vaderstad, voorzien van een adres van het L. Z. G. aan de Nederlandsche vrienden der zending, riep hij in overleg met Ds. Verster, ten huize van laatstgenoemde een en twintig mannen bijeen, met wie hij het Nederlandsche Zendelinggenootschap stichtte op den ipen Dec. 1799 onder het devies Coll. i:20 „Vrede door het bloed des kruizes." Doel van dit genootschap was, om, buiten de kerk, die h. i. machteloos was, om „het ware en werkdadige Christendom in de harten der heidenen te planten." Uit alle keiken mochten zij met de stichters meewerken, die lust en liefde tot samenwerking op het gebied der zending gevoelden, mits zij instemming betuigden met de 12 geloofsartikelen, 't Eerste Nederlandsche Zendinggenootschap plaatste zich dus op een breeden Christelijken grondslag, ten einde mannen van verschillende geloofsovertuiging te kunnen vereenigen. Dit gaf echter spoedig aanleiding tot oneenigheid. Mannen van Gereformeerde belijdenis als de hoogleeraren Bonnet en Rooyaards toch weigerden in het Hoofdbestuur zitting te nemen naast hunnen ambtgenoot Jodocus Heringa. Desniettemin voer het nieuwe Zendelinggenootschap de haven uit, om naar de landen der heidenen te gaan. Van 1795—1813 evenwel voer zij achter het groo­ tere Londensche Zendelinggenootschap en als in zijn gevolg aan en ging de tocht naar de Kaapkolonie.

Misschien vraagt hier iemand, waarom de steven niet eerst gericht werd naar onze eigene koloniën, die sinds 1798 niet meer aan de Oost-Indische Compagnie behoorden, maar overgegaan waren aan de Bataafsche republiek. Deze waren helaas op dat oogenblik voor een groot en voornaam deel in de handen der Engelschen. Vooreerst moest dus deze streek der wereld worden gemeden door den Hollander. Daarom trokken de eerste HoUandsche zendelingen Van der Kemp en Kicherer met hunne Engelsche broeders naar de Boschjesmannen en Kafifers, straks gevolgd door een 9tal andere predikers des Evangelies. Later koos het Nederl. Zendelinggenootschap met dat van Londen nog een ander arbeidsveld op Ceylon uit. Ehrhardt en Palm waren daar werkzaam, zelfs nadat het genootschap zich van dat eiland had teruggetrokken.

In dit Nederlandsch-Engelsche tijdperk heeft het Nederl. Zendelinggenootschap 13 zendelingen en één zendelingzuster (de vrouw van Palm) uitgezonden en gedeeltelijk onderhouden. Na 1813, toen wij ons onafhankelijk volksbestaan en onze meeste koloniën herkregen hadden, trad het genootschap zonder steun van Engeland op. Toen begon het tijdperk van zaaien, dat van 1813 tot 1848 duurde. Niet minder dan 21 zendelingen zijn in dien tijd in de pastorie van Berkel (bij Rotterdam) door Ds. S. Kam opgeleid voor den dienst des Evangelies op verschillende eilanden van den Indischen Archipel, inzonderheid op de Molukken.

Slechts enkelen dezer kunnen wij noemen. In de eerste plaats Jozef Kam, broeder van bovengenoemden predikant. Hij vertrok in 1812 naar Indië en kwam in 1815 op het eiland Ambon, dat hij als predikant (welke titel hem verleend was) met buitengewonen ijver diende. Waar de O. I. Compagnie den draad der zending op Ambon had laten vallen, nam hij hem weer op. Doch eerst wilde hij de kerk, die er in de laatste jaren zoo ontzettend verwaarloosd was, uit haren diep ellendigen toestand ophelpen. Hij begon met de honderden kinderen, die ongedoopt waren, te doopen, waarmee hij maanden lang bezig was, daar hij eiken Zondag 30 kinderen het sacrament des doops toediende. Voorts beoogde hij eene groote reformatie in leer en leven, maar hiervan kwam, trots al den ijver van Kam, niet veel tot stand. Zijn arbeidsveld was te groot; veel kostbare tijd ging te loor met zendingsreizen in de Molukken. En als het N. Zendelinggenootschap zendelingen zond, z. a. Vonck, Bar, Staung, Verhaag en andere, bleven die niet op Ambon, maar gingen naar Ceram en andere eilanden. De zendeling Gueriche wilde dit gebrek aan leeraars wegnemen door liet vormen van inlanders tot oefenaren, doch zijn vroegtijdige dood verijdelde zijn plan, datevenwel door den zendeling Roshoth in 1835 is uitgevoerd. In 1864 ging dit Seminarie over in handen der Indische regeering, die het omzette in een godsdienstlooze kweekschool voor onderwijzers, terwijl het Zendinggenootschap al zijnen arbeid overgaf aan de Protestantsche kerk, die zich echter weinig om de heidenen bekommert.

Niet minder treurig dan op Ambon was het op Ceram gesteld, toen Kam er in 1822 een drietal zendelingen plaatste. Beter had het hier echter onder de leiding dezer mannen kunnen worden, indien zij niet spoedig het eiland verlaten hadden. Eindelijk kwam de bekende Jelle Eeltjes Jellesma op Ceram, wien het gelukte de Alfoeren aan zich te hechten en op zijn stichting Damey (vrede) a^n orde en regel te wennen. Honderd veertig hunner hadden zich bij hem aangesloten en vereerden hem als een vader, toen ook Jellesma zijn arbeidsveld moest verlaten en Ds. van Rhijn op zijn inspectiereis in Indië volgen (1847). Hierdoor kreeg de zending aldaar een grooten knak en ging het vertrouwen der inlanders in haar voor een goed deel verloren. Zoowel hier als op Boeroe, op de Delias, dus op den ganschen archipel der Molukken werden zij, die reeds Christenen zijn, kariglijk verzorgd door een enkelen predikant (die vaak modern is) of door hulppredikers. Over de heidenen dier streken is er weinig erbarming. Wel vindt men nu en dan eene geestelijke opwekking onder hen z. a. op Boeroe, waar het Utrechtsche Zendinggenootschap arbeidt, en elders, waarbij heidenen Christenen worden, maar sterk blijft, zelfs bij den overgang, de invloed van het heidendom, terwijl bovendien het Mohammedanisme al zijne krachten inspant, om de leer van zijnen valschen profeet in de Molukken te verbreiden.

Voorspoediger is de Evangelieverkondiging op Sumatra met zijne eigenaardige en onderling zeer verschillende bevolking. Onder de Battaas waagde zich het eerst de Engelsche Baptist Burton, die zich te Siboga vestigde. Doch de vijandschap, die men daar koesterde tegen de Engelschen, dwong hem heen te gaan. Na hem kwamen twee Amerikanen, Munson en Lyman, die door de Battaas werden vermoord en opgegeten. Toen dacht het Nederl. Zendelinggenootschap er aan, Gutzlafifderwaarts te zenden, doch zij gaf dit denkbeeld op en liet het terrein over aan anderen. Dezen kwamen er na 1848, namelijk de zendeling van Asselt, een Hollander, door eene Vrouwenvereeniging te Amsterdam uitgezonden naar het zendingsterrein. Kort daarna ging hij in gouvernementsdienst over, onder voorwaarde, dat hij tegelijk als zendeling mocht werkzaam zijn. Weer later werd hij zendeling der Rhijnsche Zendingvereeniging. Na van Asselt kwamen predikers, door de Ermeloosche zendinggemeente uitgezonden en eindelijk zendboden van de Rhijnsche Zendingvereeniging(een Duitsch genootschap, te Barmen gevestigd, die in ons land een afdeeling heeft, die de zending onder de Battaas bekostigt). De Ermeloosche zendelingen, later door deVereeniging voor in-en uitwendige zending te Batavia overgenomen en nu door het Java-Comité onderhouden, prediken het Evangelie in Anghola. Thans arbeidden daar de broeders Dammerboer en van Hasselt, die een zwaren strijd hebben tegen het veldwinnend Mohammedanisme. Aan het Tobameer zijn de Rhijnsche zendelingen arbeidende met rijke vrucht. „Hier zijn bijna geen heidenen meer", schreef onlangs een der zendelingen, daar arbeidende, en de Islam oefent er geen invloed uit. Een der meest bekende van deze missionairen is Nommensen.

Verlaten wij nu Sumatra, na nog even gewaagd te hebben van den zendeling Domsoft te Padang, van den onlangs oyerleden Evangelieprediker Wijnveldt onder de dwangarbeiders te Sawah-Loento (Padangsche bovenlanden) en eindelijk van de missie op Nias (eiland westelijk van Sumatra), van het Rhijnsche Zendelinggenootschap uitgaande, dan komen wij op Java, den hoofdzetel van het Nederlandsche gezag in den Archipel. Hier is de zendingsarbeid na 1795 niet uitgegaan van het Nederl. Zendinggenootschap. Wel had het tot dat werk alhier uitgezonden Kam, Bruchner en Pupper, maar toen dezen predikanten waren geworden, sloten de vrienden der zending zich aan het werk der Engelsche missionairen aan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's

De Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's