Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Centrale Dastorale Conferentie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Centrale Dastorale Conferentie

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

gehouden te Amersfoort, 14 September 1898.

Deze Conferentie werd dit jaar gehouden in het nieuwe, doelmatige kerkgebouw der Geref. Kerk Amersfoort (A) en bezocht door 15 predikanten, 21 kerkeraadsleden en 9 gemeente-leden. Ditmaal moest tot dekking van de kosten een toegangsprijs geheven worden van ƒ 0, 50.

De Voorzitter, Prof. L. Lindeboom, opende de conferentie met het voorlezen van Handel. 20 : 18 vggl. In zijn openingswoord herinnerde de voorzitter, hoe ten vorige jare reeds de vraag besproken was of het niet tijd werd deze conferentie op te heffen, waar in bijna alle provincie's provinciale conferentie's gehouden worden.

Toen was echter besloten dat deze centrale conferentie zou blijven, juist omdat ze eene centrale is. Een woord uit Duitschland [kan ons. Gereformeerden in Nederland bemoedigen, een woord, waarin uitgesproken wordt dat de redding der Evangelische kerk in Duitschland slechts mogelijk is door kerkformatie als door Calvijn is tot stand gebracht. Naar 's voorzitters meening moet er meer verband komen tusschen' de Dienaren des Woords en de gemeente.

Daartoe werken! moge ook deze conferentie mede

De secretaris van het Comité, Ds J. Vonk te Maassluis, deed daarna verslag van de handelingen van het Comité sinds de vorige conferentie. Vele pogingen om referenten te verkrijgen waren tevergeefs. Slechts de broeders DD. A. van Veelo, te Rotterdam en T. Boste Bedum verklaarden zich bereid referaten te houden op deze conferentie. Verder deelde de Secretaris mede dat er een te kort was en daarom een toegangsprijs moest gesteld worden. Hij sprak de hoop uit dat indien deze conferentie ook een tekort naliet, er broeders zouden zijn, die helpen wilden het te dekken.

Na dit verslag, goedgekeurd onder dankbetuiging voor de vele moeiten, die de Secretaris zich getroost voor de conferentie, ontving Ds. van Veelo het woord voor zijn referaat. „De profeten des N. Verbonds." Eene uitdrukking in eene der kerkelijke bladen door den referent gelezen, dat de „H. Schrift het ambt van doctores Ecclesiae niet duidelijk leert" had hem niet bevredigd en tot onderzoek geprikkeld.

Het resultaat van dit onderzoek had Ref. in zijn .referaat samengevat. Hij was tot de slotsom gekomen dat het profetenambt onder het N. Verbond voortleefde in het doctoren-ambt, in de kerken-ordening als een dienst in de gemeente vermeld, maar in de Belijdenis niet genoemd. Het profetenambt onder het N. Verbond was een ander dan onder het Oude. De profeten des N. Verbonds hadden niet tot taak nieuwe Openbaring te geven, maar de reeds van God gegeven openbaring in zich op te nemen, uit te spreken tot stichting der gemeente, gelijk blijkt uit I Cor. 14:3 „die profeteert spreekt den menschen stichting en vermaning en vertroosting." Den profeten des Verbonds waren de geesten der profeten onderworpen (i Cor. 14:32) terwijl dit niet zoo was bij de profeten des O. Verbonds. Opmerkelijk achtte Ref., dat het werk der profeten des N. Verbonds hetzelfde was als dat van de didaskaloi, de leeraars. Ja, zelfs blijkt dat er een overgang geweest is van het werk der profeten des N. Verbonds als extra-ordinair in de ordinaire bediening van de leeraars als in Efeze 4:11, waar naar de door den Apostel bedoelde volgorde de profeten moeten overeenkomen met de leeraars. Ref. acht het opmerkelijk dat in oudere geschriften des N. T. meer van de profetie, in de jongere meer van leeraarsambt wordt gesproken. Nergens leest men in het N. Testament van een aanstelling der profeten, evenmin als van de didaskaloi, de leeraars. Er was erkenning van de gaven die God geschonken had maar geene aanstelling.

Deze didaskaloi werden belast met de opleiding tot den Dienst des Woords, gelijk Johannes in Antiochië en gelijk aan Origenes de wetenschappelijke beoefening van Gods Woord werd toegestaan.

Ook de kerkvaders zien, gelijk b.v. Augustinus, in de profeten des N. V. de doctores, ecclesiae. Evenzoo de Geref. Theologen uit het bloeitijdperk der Geref. Theologie, gelijk de referent met breede citaten aanwees. Tenslotte trok de referent in een vijftal stellingen het gevonden resultaat te samen. In deze stellingen hield referent staande: dat de didaskaloi, de ordinaire successie waren van het profeten-ambt des N. V.: dat deze didaskaloi meestal genomen werden uit de pastores (herders) maar tot bediening van hun ambt bijzondere genadegaven des Heiligen Geestes behoeven en eene van de herders onderscheiden bediening hadden: dat de Gereformeerden in de dagen der Reformatie dit verband van het doctoraat met het profeten-ambt wel hebben gevoeld maar niet helder doorzien; dat de sporen van dit besef nu nog aanwezig zijn, maar helderder moeten worden, en eindelijk dat bij de toepassing er op moet gelet worden, dat het pastoraat een ambt van de plaatselijke kerk is, die echter te beperkt is om een afzonderlijk doctoraat in te stellen; daarom kan geen sprake zijn van kerkelijke benoeming maar slechts van erkenning der gaven, door God aan iemand geschonken voor het doctoraat.

Na de pauze werd eene levendige, opgewekte, ofschoon niet altijd duidelijke discussie gehouden over het belangrijke onderwerp, door den Referent behandeld. Terecht werd opgemerkt dat de titel „de profeten des N. Verbonds" niet had doen vermoeden dat over het kerkelijk doctoraat zou worden gehandeld. Betwist werd het onderscheid der profeten des N. en O. Verbonds; de overeenstemming der profeten met de leeraars in Efeze 4 : 11, de bewering dat de leeraars in het N. Testament niet door de kerk werden aangesteld. Gevraagd werd hoe, waar het doctoraat een deel van het leeraarsambt is en de leeraars door de kerk worden aangesteld, het andere deel van het leeraarsambt niet door kerkelijke benoeming maar door spontane uiting en erkenning van de genadegaven des H. Geestes moest geschieden. Referent beantwoordde deze vragen, hield op alle hoofdpunten het geen hij in zijn referaat ge-, zegd had staande en sprak desgevraagd als zijne overtuiging uit dat de gave der profetie desN. V. niet alleen bij de doctores was blijven voortbestaan maar ook bij eenvoudige gemeenteleden die een diep inzicht in het Woord en de Waarheid Gods hadden ontvangen.

De voorzitter bedankte den Referent zeer voor zijn interessant referaat, dat tot zulk eene levendige discussie had aanleiding gegeven en verzocht hem onder instemming der vergadering zijn referaat in eene der bestaande Theol. tijdschriften algemeen bekend te maken, opdat de bespreking van dit belangrijke onderwerp levendig zou blijven.

Van meer praktischen aard was het onderwerp, dat door den tweeden Referent, Ds. Bos van Bedum, werd behandeld: „de kerkelijke tucht en hare beteekenis voor Kerk en Maatschappij." De referent begon met den tweeden psalm aan te halen als bewijs dat er een woelen is om zich te ontslaan van het gezag van den koning Zions, doch dat de Heere in den hemel zal lachen over deze poging. Zijn Gezalfde is Koning en eenmaal zal alle knie zich voor Hem buigen. Deze zekerheid mag ons echter niet doen stilzitten. Ook in onzen kring is eene loslating op te merken van Gods ordinantieen in leer en leven en daarom wil referent opwekken tot getrouwe en ernstige toepassing van de kerkelijke tucht. Deze tucht wil ref. verstaan, wat de H. Schrift er onder verstaat en niet komen in alle bijzonderheden van latere kerkrechterlijke onderscheiding en toepassing.

De H. S. bindt ons aan tweeërlei: an leer en leven, gelijk blijkt uit Titus 3 : 10 en i Cor. 5 : 13.

Tucht is een middel in Gods hand om te doen blijven bij de ware leer en het rechte leven. Dit hebben de Gereformeerden beter ingezien dan de Lutherschen. Calvijn beter dan Luther, gelijk duidelijk is uit de Geref. kerkenordeningen en Geref. confessie's. Tucht behoort tot den welstand der kerk meer dan tot haar wezen. Er kan tuchtverslapping zijn zonder dat het noodzakelijk is, zoodanige kerk voor eene valsche kerk te houden. Maar gelijk bij de planten de hand van den geoefenden tuinman zeer tot den bloei kan medewerken en eene goede tucht het onderwijs op de school bevordert, zoo dient ook de kerkelijke tucht tot den welstand der kerk. De beteekenis van de tucht voor de kerk acht de Refer, voornamelijk hierin gelegen:

de tucht verscherpt het algemeene bewustzijn van de Waarheid Gods, welke zeer wijd is;

de tucht houdt de wacht bij de grenslijnen dei kerkelijk geformuleerde waarheid;

de tucht werkt eenheid in het leeren en onderwijzen en geeft dus verheldering van het algemeene bewustzijn in de gemeente;

de tucht bevordert eensgezindheid door niets

te sanctioneeren, dat niet voor alle kerken bleek naar Gods Woord te zijn. Wel kan er worsteling zijn om tot verdere ontwikkeling van de leer der waarheid te komen; doch daaraan is de tucht bevorderlijk. Men beginne echter de eenheid vast te houden en te handhaven op den kansel en in de catechisatie. Blijkt het dan duidelijk dat een of ander stuk niet overeenkomstig Gods Woord is, dan herzie men dat stuk, maar men beginne niet met alles op losse schroeven te zetten.

Voor de maatschappij heeft zulk een leertucht beteekenis, om dat door haar een Calvinistisch volkskarakter wordt gevormd, en dit zich weerspiegelt in algemeene gewoonten en de landswetten. Dit toonde Refer, historisch aan, er op wijzend, hoe er verband is tusschen leer en leven en leervrijheid leidt tot levenswillekeur. Waar geen gezag in de leer is, gaat het gezag over het leven weg.

Onze kerken oefenen de tucht, maar ook zoo getrouw mogelijk? De tuc'.it is in bijzondere gevallen zeer moeilijk; er komen zulke wonderlijke gevallen voor, en vandaar zulk eene wonderlijke tuchtoefening. Er is soms tucht in kleine dingen, terwijl men groote dingen niet behandelt. Op de kerkelijke vergaderingen wordt gesproken over den „vroegdoop" het „Amen" bij den doop en verschillende belangrijke stukken en afwijkingen, andere opvattingen van de leer komen zelfs niet ter sprake. Ref. eindigt met krachtig tot getrouwe tuchtoefening op leer en leven op te wekken omdat niet alleen in het nauwkeurig naspeuren van de beginselen het behoud der kerk gelegen is maar ook in het zuiver en rein houden eter kerk.

Uiteraard droeg de bespreking van dit referaat een praktisch karakter. Sommige broeders betwistten den refer, dat de tucht tot den welstand en niet tot het wezen der kerk behoorde, waar eene kerk zonder tucht geen kerk kon zijn, daar reeds bij de eerste openbaring tucht geoefend wordt wie al en wie niet tot die kerk behooren zal. Anderen betuigen hunne instemming met het referaat, er nog een woord van opwekking aan toevoegende, inzonderheid tot de Ouderlingen. Ook werd opgemerkt dat men niet in alle kerken zoo terstond de Christelijke tucht naar de K. O. kon toepassen, omdat er in menige kerk nog zooveel onkunde heerscht omtrent de beteekenis der tucht en allereerst onderwijs noodig is, omtrent den aard en het doel der tucht.

Ten slotte dankte de Voorzitter den Referent en verzocht ook hem zijn referaat door de pers algemeen bekend te maken.

Een broeder drukt zijn leedwezen uit dat er te weinig publiciteit is gegeven aan deze Conferentie. De Secretaris deelde echter mede bericht naar de bladen gezonden te hebben, maar niet in alle is dit bericht opgenomen o. a. niet in de „Standaard".

Aan het eind der vergadering werd mede gedeeld dat Dr. A. G. Honig van Zeist, D. V., het volgend jaar een referaat zou houden over het onderwerp: „Welk is het onderscheid tusschen Christelijke philosophie en Theologie."

Ds. A. M. Donner van Amersfoort over „wat is het kenmerkend onderscheid tusschen eene Gereformeerde en eene Methodistische prediking", en Ds. W. H. Gispen Jr. vanBreukelen over: „hoe kan en moet naar de Schriften het agnosticisme bestreden worden."

En toen werd de conferentie met dankzegging door br. C. J. van Veen, onderling te Utrecht gesloten.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's

Centrale Dastorale Conferentie

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's