Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het is gesheid”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het is gesheid”

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAAR.]

En Hij sprak tot mij: et is geschied !V ben de 'Alpha en de Oméga, het begin en het einde. Ik zal den dorstigen geven uit de fontein van het water des levens voor niet. Openb. 21:6.

Eens zal aller dingen einde bereikt, zal het alles uit zijn, om Christus plechtiglijk in het Laatste oordeel heel de Historie der menschheid te doen besluiten; en dan wachten aan hen, die dien jongsten dag beleven en doorleven zullen, gewaarwordingen en ontzettingen, waaronder ge bijna zeggen zoudt, dat elk menschelijk hart moest bezwijken. En toch, naar dat aangrijpend einde schuiven we niet alleen ongemerkt toe, maar op den avond van het oudejaar trekken er nu reeds voorweeën door onze ziel van wat op dien dag der dagen den mensch verbijsteren zal. Minder nog met het oog op de toekomst, dan terugziende op wat achter ons ligt, grijpt ons soms nu reeds, bij het ondergaan van een geheel jaar levens, iets van datzelfde pijnlijke gevoel aan, dat dan berouw en ontzetting in het hart der geheele menschheid zal doen opkomen, bij het aanhooren van wat Gods Heraut dan zal uitroepen: Het is geschied.

En Hij sprak tot mij, zoo lezen we in op één na het laatste hoofdstuk der Eleilige Schrift, en Hij sprak tot mij: „Het is geschied. Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde. Ik zal den dorstigen geven uit de fontein van het water des levens voor niet. Die overwint zal alles beërven."

Geheel iets anders dan het „Volbracht" van Golgotha. Dat „Volbracht" doelde op het Middelaarswerk der Verzoening en Voldoening. „Volbracht" was toen al wat Gods eeuwige Wet van den gevallen zondaar, en in zijn plaats van den Middelaar eischte, opdat de gerechtigheid Gods onbevlekt en ongeschonden zou blijven.

Toen dat voldaan en tot den einde toe doorworsteld was, riep Jezus in zijn sterven uit; Het is volbracht. Maar hier weer-, klinkt een geheel andere toon. Aan den avond van dien jongsten dag zal het zijn: Het is geschied. Het einde aller dingen is bereikt. Wat verleden is is verleden. De tijd der genade is ten einde gespoed. Gelijk nu de beslissing staat, zoo blijft de beslissing. Gelijk het in Gods heiligen raad voorgekend was, zoo is het uit zijn besluit voortgekomen. Nu is het keerpunt, waarop de tijd voor altoos uitvloeit in de eeuwigheid. Al wat stond te komen, al wat de historie van alle menschelijk leven, van elk menschenkind, en van heel de menschheid zou uitmaken, het is er nu geweest, het is voorbij, het wordt onherroepelijk afgesneden. Het is geschied.

Dat we nu recht hebben dien plechtigen uitroep : Het is geschied, in betrekkelijken zin ook op wat daarachter ligt toe te passen, blijkt uit Openb. 16 : 17, waar we vier hoofdstukken vroeger, onder het optreden van een engel, geheel dezelfde uitdrukking beluisteren: n de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht, en er kwam een groote stem uit den tempel des hemels, zeggende: et is zeschied.

Wat dan geschied zal zijn, geschiedt niet opeens, maar in den loop van jaren en eeuwen, en in dien loop der jaren en der eeuwen zijn tijdperken, ingedeeld door rustpunten. Ru.sJ: pi.'nten in uw persoonlijk leven, als er groote beslissingen in uw persoonlijk bestaan plaats grijpen en ge uit den éénen toestand in den anderen overgaat, uit uw jeugd in uw volwassen leven, uit uw ouderlijk huis in de wereld, uit uw besef van zonde in uw bewustzijn van genade, en zooveel meer.

Maar zoo nu zijn er ook rustpunten, en daardoor tijdperken, die niet alleen uw leven, maar het leven van heel de menschheid indee-' len, en één dier rustpunten is de overgang van jaar in jaar.

Niet een denkbeeldige indeeling, maar een indeeling door God reeds in het Paradijs voor ons geslacht verordend, toen Hij de zon voor ons tot een teeken aan den hemel zette, den stand van zon en wereld wisselend maakte, en het punt waarop zon en wereld weer in denzelfden stand komen te staan, voor ons tot een rustpunt stelde in ons menschelijk leven.

De overgang van het oude in het nieuwe jaar komt van God, komt van zijn Goddelijk firmament, en het is de stand van onze aarde tot die zon boven ons, die ons uit het jaar in het jaar doet overgaan.

Zoo deelt God zelf ons menschelijk leven in. Hij zelf heeft gewild, dat we op oudejaar een oogenblik zouden stilstaan op onzen vveg, om op wat achter ons ligt terug te zien. En nu, bij dat terugzien dringt ook ons „die groote stem uit den tempel des hemels" in de ziel, zeggende: Het is geschied. Ook dat jaar zinkt weer in het verleden weg. Wat er in doorleefd is, is niet meer te herroepen; daaraan valt niet meer te veranderen. Het is geschied, en blijft, zooals het is, een stuk van uw léven, een stuk van uw levensgeschiedenis uitmaken.

Het is geschied, al wat God van eeuwigheid bij zichzelf had voorgenomen, in dat afgeloopen jaar te volbrengen. Zijn Raad bestond ook nu, en Hij heeft al zijn welbehagen gedaan.

Er waren er bij duizenden en tienduizenden, die Hij bij zichzelven had voorgenomen, in dit afgeloopen jaar door den dood uit het leven weg te nemen, en die allen ze zijn krank geworden ten doode toe, of door ramp om het leven gekomen, en het graf ontving hun stoffelijk overschot. Er waren er bij tienduizenden en meer, van wie Hij bij zichzelven had voorgenomen, hen in dit nu verleden jaar, het levenslicht te doen aanschouwen, en die allen ze zijn in zonde ontvangen, ze zijn gedragen onder het hart, ze zijn uit een vrouw geboren, en hun geboorte heeft het moederhart verblijd.

Er waren er duizenden en tienduizenden, van wie Hij in zijn welbehagen had besloten, dat ze dit jaar uit den dood in het leven zouden overgaan, en als verlost van zonde bij het Kruis van hun Heiland in eeuwigen dank zouden nederknielen, en die allen ze zijn toegebracht, ze zijn als de verloren zoon tot hun Vader teruggekeerd, en niet tot huurlingen zijn ze gemaakt, maar als kinderen Gods aangenomen.

En zoo ging het met heel het bestier en bestel onzes Gods, Voor den een was de beker bereid met vreugdewijn, voor den ander met den alsem der droefenissen, voor den een had God den lach om de lippen, voor den ander den traan in het oog bepaald, voor den een lag krankheid en tegenspoed gereed, voor den and-t^r weelde eti, ve.rheugenis'der zieie, en dat alles is den kinderen der menschen, dat alles is ook u en uw huis overkomen, niet bijgeval, noch naar gij het verkozen hadt, maar naar zijn eeuwigen Raad.

Ook dit jaar was een stuk onzer menschelijke historie, en ook van dit jaar had God bij zichzelven voorgenomen, hoever de ontwikkeling der gebeurtenissen de volken verder zou brengen of doen terugzinken, en juist dat deel der historie wat voor dat jaar bepaald was, het is in die dagen en die weken en in die maanden gekomen, en heel de wereld en alle volk in die wereld staat, nu dit jaar wegvalt, juist op dat punt van den weg, waar we naar Gods verborgen Raad staan moeten.

Ook in de worsteling tusschen het Koninkrijk der hemelen en het koninkrijk der wereld, loopt naar vaste lijn de historie steeds door, en ook hier geldt het, dat al wat God ook dit jaar bij zichzelven had voorgenomen, dat zijn Koninkrijk eenerzijds verder door zou dringen, en anderzijds door afval, ongeloof en twijfel terug zou gaan, feitelijk in de gebeurtenissen van al die dagen, weken en maanden, is verwezenlijkt.

Voor de wereld, voor ons volk, voor de kerk van Christus, voor uw huis, en voor uw persoonlijk leven, geldt van alles wat in Gods Raad bepaald was, dat liet ook alzoo is geschied.

En daarin ligt de ruste van ons hart.

Het is geen maalstroom, waarin we om worden geslingerd, het is geen rukwind, die ons als herfstbladeren dansen en spelen doet, ons leven, ons aanzijn, is in Gods hand, en die hand onzes Gods geeft aan alles stuur, richting, leiding, en onder dit bestel onzes Gods heeft alles beteekenis, voor wie zijn God verlaat ten verderve, maar ook voor wie God liefheeft de zalige zekerheid, dat alle dingen hem ten goede zullen medewerken.

Doch hierbij blijft het niet.

Er was in het jaar dat verliep, niet alleen het doen en het werken onzes Gods, maar ook het doen en het werken van zijn menschenkind, in zijn werk.

Tot op den bodem doorgronden kan niemand dat geheimenis, en zelfs de schranderste onder de kinderen der menschen staat sprakeloos voor dat wonder mysterie, hoe het zijn kan, dat Gods wil in alle ding doorgaat, en dat toch de mensch verantwoordelijk voor zijn God staat.

Maar begrepen of onbegrepen, het feit, de zaak, en de zekerheid van die zaak blijft. We hebben die zekerheid bezegeld in onze gebeden, als we God om vergiffenis voor onze zonden aanriepen. God zelfheeft ze ons bezegeld in de inspraak onzer consciëntie. En zelfs onder menschen aarzelen we geen oogenblik, om jong en oud, om man en vrouw, om heer en knecht, om een iegelijk voor zijn woord en werk aansprakelijk en verantwoordelijk te stellen. Zelfs mag gezegd, dat zelden zwaarder dan juist - op den avond van het oude jaar die ernstige verantwoordelijkheid ons op het hart weegt.

En daarom, als we ook nu die stemme uit den Hooge beluisteren: Het is gescined, denkt niemand onzer alleen aan wat God voor en over ons beschikt, maar dringt die stem rechtstreeks tot onze con.sciëntie door, dat die plechtige uilroep: Het is geschied evenzoo .slaat op ons eigen verleden en op wat wij in dat verleden gezien, gepeinsd, gedacht, gezegd, gewrocht, of ook ongewrocht gelaten hebben.

En hierin ligt het pijnlijke, het beklemmende. Niet dat we gemeenlijk zoo ontevreden met onszelven zijn. Eer omgekeerd is te groote zelftevredenheid onze gemeene zonde. En daartoe vervallen we meest, niet uit onoprechtheid, maar omdat onze maatstaf van een goed en heilig leven zoo zondig laag staat. Een lakensch kleed bij schemerlicht bezien, zal vrij van stof schijnen, en dat het toch bij volle middagzon uitgestald, wolken van stof vertoont, waarmee het overzaaid is. En zoo nu is het met het kleed onzer ziel. We zien er het stof niet op, omdat we in schemerlicht wandelen. Maar als in oogenblikken, als het voller dag is, bij meerder ernst en klaarder licht van Gods heiligheid tot ons doordringt, ontdekt ons zielsoog wel terdege gansche plekken van bezoedeling, die we anders niet opmerkten.

Het is geschied, en onherroepelijk geschied, wat wij in den stroom van dat jaar als ons woord, als onze daad, als onze levensuiting indruppelden, maar vanzelf rijst daarbij de vraag: Wat had moeten geschieden, en hoe had het rtioeten geschieden, en wat had bij dat alles de innerlijke aandrift van ons hart moeten zijn.' Zoo dalen we vanzelf af tot die diepte waar de innerlijke roersels van ons zielsleven zich in beweging zetten, en we gevoelen dat Elij die hart en nieren proeft, ons daarbij belet onszelven te vleien en te bedriegen.

Het oude jaar vraagt in zijn ernst om waarheid in het binnenste, om waarheid voor God.

En ais dan Gods heilige engelen reeds hun aanschijn met vleugelen dekten, wie onzer dekt dan niet in schuld en zelfverwijt zijn aangezicht bij de afrekening van zijn ziel met dat jaar, dat voor altoos van ons ging.''

Ge zoudt het willen overdoen dat jaar, om, nu ge het van achteren beziet, het zoo heel anders in te richten, zoo heel anders door te brengen, zoo heel anders te doorleven, en bovenal om onder dat alles zoo heel anders te verkeeren met uw hart.

Maar nu, juist dat is afgesneden. Het is niet meer een blank jaar, dat ge hebt in te vullen. Het is een jaar dat verHep en afliep. Het is al geschied. En zooals het geschied is, blijft het u aangeschreven. Zelfs de pijnlijkste zonde, die ge u zelfverwijt, kunt ge er niet meer uitlichten. Als één keten ligt het alles saamgesnoerd, en niet één schakel kan er worden uitgenomen. Zóó ivasnwlty& rx, zóó is het geschied, en zóó ligt het ter uwer verantwoording, nu in uw consciëntie, en eens in het Laatste oordeel als de boeken geopend worden voor den Troon onzes Gods.

Voor de kinderen der wereld werkt dit, al naar hun karakter is, zélimisleidijig of 7, €iiverharding.

Zelf misleiding bij die oppervlakkigen en blijmoedigen, die zich, bij die aanklacht van het verleden, altoos weer inbeelden, dat het van nu voortaan anders en beter zal gaan. Om de sclmld van het verleden bekreunen „groote kinderen" zich in het minst niet. God is immers goed en God zal wel vergeven. En hun eenige vraag is maar, om voor het jaar dat ze nu tegengaan, met hun verleden te breken, den weg der braven in te slaan, en op dien weg te volharden. En al is zulk-een „groot kind" nu een man van zeventig jaar, en al heeft hij minstens vijftig malen zich ditzelfde diets gemaakt, om vijftig malen bedrogen uit te komen, toch stilt hij de onrust van zijn hart ook nu weer met dezelfde zelfmisleiding. Tot dusver was het spelen met zijn leven, maar nu zal de ernst komen, en een ieder zien, dat hij een ander mensch werd.

Doch natuurlijk, minder oppervlakkige karakters zijn voor zulk een volgehouden zelfmisleiding onbekwaam. Op dezen z.MO'aé. van het oude jaar herdenken ze hun vroegere oudejaarsavonden, en staan verbijsterd voor de droeve uitkomst. Telkens die aanklacht over het jaar dat verliep, en even telkens het besluit van teederen ernst, om een betere toekomst tegen te gaan, en toch, ze bleven de oude knechten, en met eiken nieuwen oudejaarsavond, stonden ze weer voor dezelfde zelfaanklacht. Wat zullen ze zich dan nog langer vleien met hope op heiliger leven! De uitkomst toont het immers, dat hun natuur, dat Imn aard, dat hun karakter nu eenmaal zóó en niet anders is. En zoo geven ze de worsteling, die toch tot niets leidt, op, en nemen een onheiligen vrede met hun onheilig bestaan. Het wordt zelfverharding.

Alleen wie op oudejaarsavond zijn lieere en zijn Heiland belijden mag, ziet een uitweg. „Het is geschied, " o, gewisselijk, „geschied, " ook wat het nu eindigend jaar hem het aangezicht met schaamte doet bedekken, maar hij staat tegenover dat pijnlijk verleden niet alleen. Jezus is bij hem. Jezus is met hem, en het is die Heiland, die met den glans van het Goddelijk mededoogen op het gelaat, over dit lang en bang verleden het met zijn eigen bloed besprenkelde kleed zijner volbrachte gerechtigheid spreidt. Als ge Gods kind moogt zijn, en met gebroken hart en verslagen geest bij het Kruis van Golgotha nederknielt, snijdt Jezus dat verleden van u af, neemt het voor altoos van u over, en in het stil geloof ontwaart ge een zalige aandoening, als ware er nooit zonde in uw verleden geweest, zoo rein en zoo heilig als ge u in Christus voor uw God gevoelt. Immers dat en dat alleen is het rechtvaardigmakend geloof, zoo voor uw God' te staan, als hadt ge nooit zonde gedaan, ja, als hadt ge het al volbracht, wat Christus in uw plaats voldaan heeft.

Zoo komt er vreugdeolie voor treurigheid en het gewaad des lofs voor een benauwden geest, en dank, eeuwige dank vloeit uit naar den God van alle ontferminge, die met zulk een alles doordringende genade uw hart vervult en verkwikt. Een oudejaarsavond zonder Christus is zoo angstig of zelfmisleidend, maar met Jezus, met het geloof in uw Heiland zoo rijk in heiligen vrede. Want dat spreekt vanzelf, dat overdragen in het geloof van al wat geschied is, op uw Jezus, is geen daad van uitwendige aansluiting aan den Middelaar, geen daad van een oogenblik als om even naar Jezus uit te gaan, en dan u weer van hem terug te trekken. Het geloof, dat hier schittert, werkt óf niet, óf het werkt alleen in mystieke ziels-en levensgemeenschap met hem, die van nu voortaan de Opperste Herder en Leidsman van uw ziel is geworden. Nu één met hem in het geloof, dat u rechtvaardig voor God stelt, sluit dus vanzelf in, dat ge ook de toekomst in

gemeenschap met dienzelfden Heiland tegengaat, en dat de zorge, hoe op betere paden, hoe tot betering en heihging en verdieping des levens te komen, van uw angstig hart op dienzelfden Heiland overgaat. Zoo lost beide, met het oog op het verleden, en met het oog op de toekomst, alle vraag en alle angstige zorge, zich op in de ééne, machtige levensvraag, of ge Jezus eigen sij(, en alzoo den eenigen troost beide in leven en sterven, zijt deelachtig geworden. Er kan daarom nog wel kommer en beklemdheid over uw verlegenheden in dit aardsche leven zijn. Sommiger deel in dit aardsche leven is zoo hard en zoo pijnlijk. Maar toch ook daaronder bezwijkt het hart niet, en als we onder den indruk van Jezus' machtig woord, weer op de leliën des velds hebben gezien, die groeien en bloeien, en op de vogelen des hemels, die noch zaaien noch maaien, dan glijdt de ziel ongemerkt in dat^ heilige spoor over, om ook op den oudejaarsavond, eerst en eeniglijk het Koninkrijk onzes Gods te bedoelen, wetende dat al wat ons waarlijk van noode is, ons dan vanzelf in den schoot wordt geworpen. We staan dan niet meer ouder, maar boven de wereld, één als we nu weten met Hem, die eenmaal in den jongsten dag dat: Het is geschied voor het laatst zal uitroepen, en nadat alle dingen der wereld geschied zijn, ook voor ons zijn eeuwig zalig Koninkrijk zal ontsluiten.

En nu, het is niet meer in breeden kring, dat op den avond van oudejaar deze Christelijke vertroosting de harten verkwikt. De getrouwen zijn weinigen geworden, en zelfs in veel Christelijke families is het echte zout des Evangelies smakeloos geworden. Laat daarom zij, die door Gods v/ondere genade nog bij die Bron van eeuwige vertroosting mochten stand houden, met te klaarder besef, met te inniger gevoel, met v te teederder dank deze liefde Gods in de t gemeenschap met Immanuël genieten, o, schenke Hij, in wiens hand ons aller leven blijft, hun en hun huisgezin ook op dezen oudejaarsavond den voorsmaak van die ruste, die er overblijft voor liet volk van God!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Het is gesheid”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's