Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

LXVIII.

Zie, Ik zal de aarde verderven, Maak u een ark. Gen. 6:13, 14.

De gewone en meest gangbare voorstelling, als ware het lijden dat God ons toezendt, een kwaad, waaronder we machteloos en werkeloos te bezwijken hadden, hebben we dan nu, uitsluitend op Schriftuurlijke gronden, weerlegd. De ellende moest en moet komen, omdat de zonde haar vanzelf baart, maar juist deswege is de ellende, zoowel als de zonde, in Gods schepping een vreemde macht, die vijandig tegen Gods oorspronkelijke wereldgedachte overslaat, en die Hij deswege, evenals de zonde, bestrijdt, en die Hem ten vijand is. Heulen met de ellende, is daarom evenzeer af te keuren als heulen met de zonde. Beide staan tegen Gods bestel over, en beide moeten door wie God liefheeft bestreden worden; een bestrijding die dan haar edelst en verheffendst karakter onder Bienschen aanneemt, als het ons gegeven wordt, in den drang der erbarmende liefde, de ellende, het kwaad des lijdens, te bestrijden in anderen. Dan wordt het deernis, mededoogen, ontferming, maar onder al deze vormen is en blijft het bestrijding van het lijden, een poging om aan het lijden zijn heerschappij te betwisten, om lijden af te weren, te verzachten, te stuiten in zijn volle uitwerking. Houd daarom aan het verband tusschen sonde en ellende steeds onveranderlijk vast. Naar Gods verborgen raad is de zo7tde, zoowel als de ellende, een straf voor de zonde, en wie is er onder de Godgetrouwen die niet zelf in eigen leven en in eigen zielsworsteling de straf, die in de zonde zelve ligt, pijnlijk in zijn consciëntie gevoeld heeft.'' Zult ge nu daarom voor de zonde bezwijken, en de zonde als een onvermijdelijk, niet af te weren kwaad over uw ziel laten komen.' Gij zult het «2> A Voor zoover ge waarachtiglijk vroom zijt, zult ge tegen de zonde, die als straf voor vroegere zonde aan u wil, waken, bidden, strijden. Maar zoo is het dan ook uw roeping van Gods wege, om te waken, te bidden, en te strijden tegen de ellende, tegen de ellende die uzelven wil overmannen, en tegen de ellende die anderen terneêrwerpt; en zulks niettegenstaande ge weet en belijdt, dat deze ellende en dat kwaad des lijdens wel terdege uit den vloek vloeit en u als straf voor de zonde navolgt.

Is dit nu wel ingeprent, dan moet er, ter ordelijke onderscheiding op gewezen, dat deze strijd tegen de ellende van den Heere onzen God op tweeërlei wijze uitgaat. Hij stuit namelijk de ellende óf rechtstreeks zelf, óf door middel van den mensch. Gemeene gratie is altoos stuiten. Eenerzijds een stuiten van de werking der zonde, dat ze niet zoo schriklijk in uw hart uitbreke, en anderzijds stuiten van de werking der ellende, dat ze u niet zoo schriklijk overmanne. De zonde wordt gestuit, om een rechtschapen burgerleven mogelijk te maken ; de ellende wordt gestuit, om een menschelijke samenleving niet geheel af te snijden. Zie maar, hoe in dagen van pest en hongersnood eertijds feitelijk alle menschelijke samenleving wegviel. Die stuiting nu is altoos genade. Het is altoos de ontfermende God van wien ze u toekomt, en hetzij God zelf stuit of stuit door u, nooit komt aan u, maar altoos alleen aan Hem de dank en de eere er voor toe. Maar het verschil springt dan toch in het oog. Als God een orkaan stuit juist op het oogenblik dat uw scheepke zou verzwolgen zijn, werkt Hij deze reddende macht zelf, buiten menschelijk toedoen; en daarentegen als ge bij schipbreuk door een voorbij komend schip opgenomen wordt, is en blijft het wel de Heere uw God, aan wien ge uw behoud dankt, maar dan werkte God die behoudenis toch door menschen.

Dit verschil moet alzoo in het oog gehouden, omdat we alleen in het laatste geval tot zelf handelen als menschen geroepen worden. De aarde is, wat haar klimaat betreft, in drie groote deelen in te deelen. Er is de ijskoude luchtstreek, waar de ellende van de vorst alle menschelijk leven zoogoed als afsnijdt. Er is de heete luchtstreek bij den middelgordel, waar de ellende der hitte en van het insect alle krachtig menschelijk leven onmogelijk maakt. Maar er is ook, ten noorden en ten zuiden, tusschen dien middelgordel en de ijsstreek, een breede streek met gematigde temperatuur ; en het is in die streek, dat alle menschelijk leven getierd heeft, en alle menschelijke ontwikkeling is tot stand gekomen. Aan dit verschil nu doet de mensch niets toe of af. De Eskimo staat machteloos tegenover de koude, die alles bevriezen doet; de neger bij den meridiaan bezwijkt machteloos onder de verzengende hitte, en dat wij in gematigde luchtstreek tieren en t arbeiden kunnen en frisch van geest blijven, komt ons toe door een genade, die geheel vrijmachtig ons ten goede komt. Maar bij deze genade liet God het niet. Hij wilde in zijn gemeene gratie, dat ook de mensch zelf actief zou optreden. En gelijk Hij wil, dat de zonde in ons hart niet alleen door Hemzelven zal belet worden, zoo schriklijk uit te breken, maar dat wij ook zei ven haar door geestelijke middelen tegenstaan en bestrijden zullen, zoo ook wil Hij, dat wij menschen sterken tegenstand tegen de ellende zullen doen, en Hij zelf is het, die ons daarvoor de middelen aanwijst en ze ter onzer beschikking stelt. Het duidelijkst komt dit uit bij de ellende van den Zondvloed. Die Zondvloed was ellende, de schriklijkste uiting van ellende, die dusver ooit op aarde geleden is, en wier mate van jammer eerst in de vreeslijkheid na den oordeelsdag zal geëvenaard worden en zal worden overtroffen. Die Zondvloed was een oordeel, dat zelfs het bijzonder karakter van een rechtstreeksch oordeel droeg. En zoo ook was die Zondvloed een straf, want die vloed was van Gods wege beschikt tot verdelging van de goddeloozen. Dit nu stelt de vraag: Was Noach omdat hij God vreesde, uit dien hoofde vanzelf van die ellende des vloeds vrijgesteld.? Zoo vat men het vaak op, maar geheel verkeerdelijk. Vooreerst toch zijn in dien Zondvloed meê vergaan en omgekomen alle kleine kinderkens, die persoonlijk nog niet tot een keuze voor of tegen God hadden kunnen komen. Niemand mag dus zeggen, dat allen die in den ­ Zondvloed omkwamen, omkwamen om hun persoonlijke verharding tegen den Almachtige. In de tweede plaats is niet alleen Noach gered, maar ook zijn vrouw, en Sem, Cham en Japhet met hunne vrouwen. Zal men nu zeggen, dat Cham gered is om zijn persoonlijke godvreezendheid ? Immers neen. Maar wat bovendien alles afdoet, de voorstelling alsof de gemeene cj'.iide de vromen verschoont en alleen de goddeloozen treft, wordt principieel dooi ^-le : -> -a"', ^t weersproken, en door alle ervaring gelogenstraft. Ten deele lijden juist wie God vreezen meer en banger. De Knecht Gods is de Man van smarte. Alles weerspreekt alzoo de voorstelling alsof de redding van Noach uit den vloed in hoofdzaak belooning van zijn godsvrucht bedoelde. Die redding had veel hooger en rijker bedoeling. Ze bedoelde de voortplanting van het menschelijk geslacht, de behoudenis van Gods kerke, en de redding van de eere Gods in het doorzetten van zijn wereldplan. Op zichzelf zou er niets vreemds in zijn geweest, zoo Noachs gezin meê in den vloed ware omgekomen. Geheel datzelfde toch is telkens en telkens geschied, als over steden en landen vreeselij ke oordeelen uitgingen, en wie God vreesde toch meê omkwam.

Doch wat zien we nu.' De Zondvloed komt. God zendt en beschikt dien vloed, en van Hem gaat het bestel uit, waardoor de uitwerking van dien vloed zoo doodend en moordend zal zijn. Moet nu Noach zich lijdelijk en machteloos aan dien komenden vloed onderwerpen.' Is met slappe handen verdrinken, en zijn gezin zien verdrinken, de plicht die hem van Gods wege gesteld wordt.' En dan antwoordt de Schrift: Neen, en nogmaals neen. Integendeel, Noach moet zich tegen dien vloed te weer stellen; hij moet zich en de zijnen tegen de vreeslij ke uitwerking van dien vloed verdedigen; en hij moet, voor wat hem aangaat, de ellende, waarmede die vloed hem bedreigt, door een heroieken voorzorgsmaatregel bestrijden. Dit verzint hij niet zelf. Het is niet, dat hij, op lijfsbehoud bedacht, zelf aan het bouwen van een schip gaat. Zie, men mocht in het hart van Azië, waar Noach woonde, veerponten en riviervaartuigen bezitten, maar van een zeeschip wist toen nog niemand. Dat was toen nog niet uitgevonden, eenvoudig wijl niemand nog de zee bevaren had. En toch wat Noach behoeven zal, om zich tegen dien vreeselij ken vloed te verdedigen, is niet maar een gewoon zeescheepken, maar een kolossaal, zeewaardig kasteel, dat aan den geweldigen vloed weerstand zal kunnen bieden. Hoe komt nu Noach op de gedachte om zulk een zeekasteel te bouwen, en van waar komt hem de vinding, om het zóó te bouwen, dat het den vloed overleven zal.' En op die vraag luidt het antwoord der Heilige Schrift, dat God zelf Noach dit bevolen, dit onderwezen, en hem dit mogelijk gemaakt heeft. Aldus toch sprak de Heere tot Noach: „Zie, Ik zal de aarde verderven, maak n een ark."

Reeds die naam „ark" heeft hier beteekenis. Wij zouden van een schip gesproken hebben; maar indien destijds al kleine rivierschepen bekend mogen geweest zijn, in geen geval zeeschepen van grooter kaliber. Er moest dus een woord worden gekozen uit het gewone leven, dat de bestemming van het groote gevaarte zou aangeven. Nu beteekent „ark" niets dan een groote kist, gelijk er ook in den Tabernakel een arke of kist was, waar de tafelen der Wet in lagen. Een ark is alzoo een afgesloten, vertilbare bergplaats, en dat juist moest dit groote, kolossale Noachitische schip zijn. Het was niet bestemd om van de ééne plaats naar de andere te komen, maar uitsluitend om gedurende de weken van den vloed Noachs gezin met alle levende have te bergen, te bergen in een besloten en overdekte ruimte, en zóó te bergen, dat straks de groote kist weer kon geopend worden, en alles er uit kon gaan. Nu is tegenwoordig de scheepsbouwkunst tot zeer hooge ontwikkeling gekomen, en allicht reeds zoover, dat het vraagstuk, hoe zulk een kolossaal gevaarte te bouwen oplosbaar zou blijken. Maar zelfs dan zou de raad zijn in te winnen van de kundigste scheepsbouwmeesters, en zou niemand er aan denken, zoo iets op te dragen aan iemand die geheel buiten het vak stond. Tijdens den Zondvloed daarentegen bestond heel het vak nog niet, en stond dus ook Noach er geheel buiten. En toch is het hem mogelijk, om de ontzaglijke reuzentaak van den bouw van de arke zóó te volbrengen, dat de ark de verdervende kracht van den vloed heeft kunnen weerstaan, en dat straks alle levende have er weer levend uitging.

Dit nu was alleen mogelijk doordien God tot in bijzonderheden aan Noach de vereischte onderrichting gaf Wat wist Noach van het soort hout dat hij nemen moest.' Wat van de afmetingen van lengte, breedte en diepte, om een gereed schip zeewaardig te doen zijn.' Wat wist hij van de middelen die noodig waren, om het gevaarte waterdicht te maken.' Wat van de dekken die in het schip waren aan te brengen, om den last geleidelijk te verdeelen.' Toch heeft de arke in alle deze opzichten aan de eischen voldaan. Doch hoe.' Niet doordien Noach probeerde, nu eens zus, dan weer zoo, maar doordien God hem alles aangaf. Hij moest Gopherhout nemen. De lengte moest 300, de breedte 50, de diepte 30 el zijn. Er moesten drie dekken in worden aangelegd. En het geheel moest van buiten en van binnen door bepekking waterdicht worden gemaakt. Aldus de Goddelijke inrichting, aldus de hoofdtrckken van het plan, allicht nog nader uitgebreid in aanwijzingen, die voor ons niet zijn opgeteekend. En aldus heeft God zelf Noach gebezigd, om door zijn geloofskracht en zijn doorzicht het middel, het instrument in het leven te roepen, waaraan de toekomst van heel de menschheid, de toekomst van Gods kerk, en de eere van Gods Naam en scheppingswerk hing.

Meer nog, God heeft bij menigte mannen die in den • Zondvloed zouden ondergaan, willig gemaakt, om Noach in dien arbeid te helpen. De constructie van zulk een zeegevaarte riep om honderden van handen. Niets is toch dwazer dan zich voor te stellen, dat Noach, Sem, Cham en Japheth, met hun vieren, dat groote gevaarte gebouwd zouden hebben. Vraag maar eens op een scheepswerf wat vier man doen kunnen.' En dan wordt op een scheepswerf het hout nog gereed en gaaf geleverd. Maar hier moesten de balken en planken nog eerst gereed gemaakt, en daartoe de boomen in het woud geveld worden. Zelfs nu nog, met onze weelde van stoomwerktuigen, zou vier man voor een kof of smak zoogoed als niets zijn. En wat zou dan deze vier man voor zulk een reusachtig vaartuig geweest zijn, in dagen toen 's menschen hand nog alles zelf moest doen, en ternauwernood het eerste gereedschap was uitgevonden. Men teekent dat op IBijbelplaatjes wel zoo af, dat vader Noach met zijn dfie zoons aan het timmeren is, maar de deskundige, of zelfs wie even nadenkt weet wel beter. Noach moet geholpen zijn, op groote schaal zelfs, en zoo blijft het opmerkelijke feit, dat God de harten der ongeloovigen en der G w b A v h G m v f t r z z w i a z h z ( r g g t t m m h goddeloozen willig heeft gemaakt, om het groote vaartuig, dat de toekomst van wereld en kerk zou dragen, onder Noachs leiding en naar het bestek, dat God zelf aangaf, te voltooien.

Noach heeft de arke toebereid door zijn eloof; doch dit geloof richtte zich niet enkel op de werkelijkheid van het naderend oordeel en op de zekerheid dat de vloed komen zou; maar wel terdege ook op de Goddelijke, lastgeving. Er werden twee dingen nog niet gezien. Het ééne was de Zondvloed, het andere was de ark, en beide greep Noach door het geloof. Hij zag den vloed met al zijn verschrikking voor zijn geloofsoog opkomen, maar hij zag ook voor zijn geloofsoog de voltooide ark, en door dat geloof aan de arke der behoudenis is de ark er gekomen. Gods woord, en dat woord alleen, was hem voor beide ten pand, zoowel voor den vloed, dat die komende, als voor de ark dat die te bouwen was, en beide malen stond Noach door dat geloof in het Goddelijk woord op vasten bodem. Het was met Noach bij het bouwen van de ark, gelijk met Mozes bij het bouwen van den tabernakel. God gaf in het geloof het gezicht er op, en zoo zijn én ark én tabernakel er gekomen. Ook had de bouw van de ark niet op een geheimzinnige wijze, op een afgesloten erf plaats. Ieder kon zien wat Noach ondcr.iam, doorzette en voleindde. Zelfs sprak in dat voor aller oog bouwen een getuigenis, een roepstem tot behoudenis, een stem des vermanens om desgelijks te doen. Maar niemand volgde Noachs voorbeeld. Sommigen hadden althans kunnen denken: , , Laat ons zekerheidshalve ook zulk een reddingschip nabouwen, komt de vloed niet, dan schaadt het niet." Maar neen, ze lieten de handen slap hangen, en de groote gedachte om voorzorg.s-en veiligheidsmaatregelen tegen den naderenden vloed te nemen, kwam niet op bij de goddeloozen, maar ging van God zelven uit, en vond ingang alleen bij hem die geloofde.

Het hier geleverd bewijs draagt alzoo een volstrekt karakter. God brengt den vloed, en brengt dien vloed als oordeel en straf, en die straf zal ontzettend zijn. Maar diezelfde God, die dezen vreeslij ken vloed over de wereld brengt, sttdt tegelijkertijd door zijn bestel de vernielende werking van dien vloed. Aan zichzelf overgelaten zou die vloed alles verdorven hebben, de wereld, de menschheid, de kerke Gods. En nu roept diezelfde God die dit oordeel des vloeds doet opkomen, aan dien vloed een tot hiertoe en niet verder toe. Over alles zal die vloed triomfeeren. Niets zal bestaan voor zijn verwoesting. Alleen één blok hout, een houten romp zal er zijn, waartegen die vloed niets al vermogen; ja, meer nog, de vloed zelf al die arke moeten optillen, dragen en eer veilig op den Ararat neerzetten, en n die aldus door den vloed zelf gedragen rke zal behoudenis voor heel de toekomst ijn. De apostel Petrus zelf wijst hierop, als ij zegt, dat Noach en de zijnen behouden ijn, niet door de ark, maar door het water i Petr. 3 : 20). De ark zelf zou niet geed hebben, indien het water de ark niet elicht en opgeheven en op zijn golven ewiegeld had. En dit nu, dat ark en waer saam de verderving van den vloed stuien, en redding van menschheid en kerk ogelijk maken, is niet uit den mensch aar uit God geweest. In den mensch zat et zoo weinig, dat ge niet van één enkel

mensch leest, die zich heimelijk in de ark verstopte, of aan Noach verlof vroeg, om mee te varen. Ze lieten er Noach met de zijnen alleen ingaan, en niet onwaarschijnlijk, lachten ze hem nog op den koop toe uit.

Het is God, die hier aan de ellende een perk stelt. Zoover zal de vloed in zijn vernielen mogen gaan, maar verder niet. Op den houten wand van de ark zal de macht van den vloed afstuiten, en achter dien houten wand zal de toekomst der wereld veilig zijn. En dit doel nu bereikt de Heere, niet door den vloed in te binden, maar door een kunstmiddel, dat Hij niet zelf daarstelt, maar vervaardigen laat door den mensch. God kan zelf rechtstreeks handelen, zoo b.v. wanneer Hij de Schelfzee klieft tot op haar bodem, dat Israël veilig doortrekt. Maar God kan ook middellijk werken tei behoudenis. Zijn gemeene gratie kan ook den mensch ais instrument gebruiken, om den mensch te redden, en het is op dit laatste, dat feitelijk alle ontwikkeling van kunst en wetenschap, van landbouw en nijverheid, van uitvinding en organisatie onder menschen is aangelegd. Daarom was het eisch om in het ééne voorbeeld van Noach het feit zelf, dat God verderf stuit door den mensch als instrument te gebruiken, en dat Hij den mensch hierbij op voorzorgsmaatregelen bedacht leert zijn. Schriftuurlijk boven alle bedenking te plaatsen. Van de arke gaat één machtig roepen van God aan heel ons geslacht uit: Stel u te weer, en zulks eer het te laat is, te weer, tegen de machten des verderfs die zullen woeden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1899

De Heraut | 4 Pagina's