Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Pastor Kolfhaus.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pastor Kolfhaus.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wezen we een vorig maal op Prof. Dr. W. Hastie, ten bewijze dat in Schotland de Gereformeerde Belijdenis en de Gereformeerde Theologie weer opleeft, zij het ons thans vergund voor Duitschland te wijzen op een lezing van Pastor Kolfhaus, te Radervornwald, bij Dusseldorf, getiteld: Calvins Bedeutung filr misere Zeit.

Pastor Kolfhaus is dezelfde, die de „ Vcrflauiving der grenzen" in het Hoogduitsch cverzette, en met Prof. Muller te Erlangen, wiens „Symbolik" we indertijd aankondigden, sinds lang de noodzakelijkheid inzag, om tegenover de Luthersche Theologie de Gereformeerde Theologie ook in Duitschland wcêr tot haaf' recht te doen komen. Met name maakte hij zich verdienstelijk door in de Reformirte Kirchenzeitnng inlichting aan de lezers te geven over hetgeen in Gereformeerde kringen van Nederland voorvalt. En wel werd hij in ditzelfde blad keer op keer door Ds. Kromsigt weersproken, maar juist hierdoor ontvingen de lezers van dit blad de voorstellingen van beide zijden, wat waarborg bood tegen te eenzijdig of te partijdig oordeel.

Maar met het stuk dat thans van zijn hand verscheen, ging Pastor Kolfhaus een stap verder. Hij treedt thans met eigen studie op, en reeds de titel van dit stuk zegt, dat hij geestverwant is.

Op zichzelf toch is een studie over Calvijn in Duitschland niets nieuws noch vreemds. Calvijn is thans in de geleerde wereld als onderwerp van studie zelfs aan de orde. Over Luther is men vrijwel uitgepraat, maar Calvijn was vergeten. De Straatsburger heeren hadden toen den moed de groote nieuwe uitgave van zijn werken te beginnen. Daarop volgde het onderzoek van allerlei archieven voor zijn biographic, die thans op groote schaal in P'rankrijk op touw is gezet. En inmiddels gaat er geen jaar voorbij, dat niet én in Frankrijk én in Duitschland nieuwe studiën over Calvijn het licht zien.

En evenmin kan men zeggen, dat de Gereformeerde Theologie in Duitschland met minachtend stilzwijgen voorbij is gegaan. 'Wie de studiën ten deze van Schweizer, Ebrard, Heppe, Schneckenburger e. a. raadpleegt, ontwaart veeleer, dat het geleerde Duitschland en Zwitserland degen arbeid aan de kennis der Gereformeerde Theologie besteed heeft.

Ook ten onzent, men mag het nimmer vergeten, heeft wijlen Prof. Scholten, door zijn Leer der Hervormde Kerk, wel terdege het weêropleven der Gereformeerde Theologie hier te lande — Prof. 'Van der 'Vlugt te Leiden herinnerde er nog onlangs aan — helpen voorbereiden.

Maar bij al deze, zelf ? z/V^ Gereformeerde Theologen, was hier schier uitsluitend historisch onderzoek bij in het spel, en voorts de poging om de oorspronkelijke beginselen der Gereformeerde Theologie philosophisch te converteeren.

Schleiermacher had hiertoe den stoot gegeven, en de meesten, die hun studie op dit onderwerp richtten, dankten hun initiatief aan de wondere bezieling van zijn geest.

Doch natuurlijk op die wijs zocht men in de Gereformeerde Theologie niet ineer de waarheid voor het heden, doch enkel het historisch-belangrijke uit een voorbijgegaan tijdperk van menschelijke ontwikkeling, terwijl van opwaking der Gereformeerde Theologie alleen daar sprake kan zijn, waar men zelf met eigen levensovertuiging voor de vi^aarheid der Gereformeerde grondbeginselen instaat.

En dat dit laatste nu ook bij, Pastor Kolfhaus het geval is, blijkt reeds aanstonds uit den titel van zijn rede: De betcekenis van Calvijn voor onzen tijd.

Ook Kolfhaus onderzocht Calvijn om voor eigen hart en tot sterking en vertroosting der gemeente, bij Calvijns grooten geest stuur en richting van denken en leven te zoeken.

Natuurlijk is zijn rede van gansch andere strekking dan de oratie van Prof. Hastie. Prof. Hastie trad als hoogleeraar op. Pastor Kolfhaus als redenaar op het feest der Reformatie te Barmen. De eerste sprak tot het geleerde publiek, hij tot de breede schare. Ze vatten beiden dus de zaak van geheel andere zijde aan.

Maar dat desniettemin beiden zich in dezelfde richting bewegen toont aanstonds de saamvattende, kloeke greep, waarmee Pastor Kolfhaus op Calvijns eenheid van levensopvatting wees.

Zu einer einhcitlichen Lebensgestaltung ruft uns die Persönlichkeit Calvins zurück. Gottesdienstliches und privates Leben fallen bei zahllosen Christen auseinander; von dem Christentum unserer Tage empfangen wir selten den Eindruck der Harmonie und unerschöpflicher, mannlicher Kraft. Man streitet z. B. durchaus nicht dagegen, dasz Laub und Gras, Regen und Dürre, fruchtbare und unfruchtbare Jahre, Gesundheit tmd Krankheit. Reichtum und Armut und alles nicht von Ungefahr, sondern aus Gottes vaterlicher Hand uns zukomme; man weisz erbaulich zu reden von Gottes Trcue; allein wenn es sich handelt um Bewahrung seines Vertrauens, wie sieht man oft auf Menschen, wie unglücklich ist man, wenn andere Adamskinder einen einmal schief ansehen! In der Gesellschaft Gleichgesinnter redet mehr wie einer von Gotteskindschaft und Bekehrung, der im Geschaftsvcrkehr oder im sonstigen bürgerlichen Ixben vor nichts so grosze Furcht hegt, als dasz sein Christentum ruchbar würde. Selten sind die Manner und Frauen, deren Leben beherrscht wird von einer klaren, ihr ganzes Wesen umspannenden Ueberzeugöng, die beseelt sind von einer Triebkraft, die in keiner Lage des Lebens ihre Kraft versagt. In christlichen Kreisen - empfangen wir auf die Frage: welches ist unseres Lebens Aufgabe und Ziel ? sehr haufig die Antwort: wir sollen Seelen für den Herrn gewinnen Eine herrliche, kraftige Triebfeder fürwahr! Allein sie faszt nicht das ganze Leben, sie versagt in gar zu vielen Fallen, wir erfahren gar zu oft, da, ^z unser Wille, Seelen für den Herrn zu gewinnen, sich nicht deckt

mit Gottes Rat über uns, sich nicht durchsctzt. Aber das ist eine einheitliche, sich in allen Fallen bewiihrende Christenlosiing: ich bin gerufen meinen Herrn und König zu ehren durch unbediniTtcn Gehorsam! Die beiden Losungen scblieszen einander nicht aus, sic fordern sich oegenseitig, aber tiefer, der Schrift gemaszer als die Losung; wie gewinnc ich Seelen für den Herrn? — is' die andere: ich bin ervvahlt zur Verherriichung meines Heilandes. Mit der Lebenslosung im Herzen jubeln wir vor Freude, so oft Gott uns braucht zum Heil des Nachsten; mit ihr danken wir aber auch dem Vater, dasz er unser Thun und Wollen zu Schanden macht und das Geheimnis der Seligkeit vor den Weisen und Klugen verborgen hat Gerade Calvin, durch den Tausende zur Erkenntnis Christi ge führt worden sind, ist nicht stehen geblieben bei der Erwagung: wie gewinne ich Seelen für den Herrn? Er schaute auf seinen Gott und kannte keine Aufgabe auszer der sein ganzes Leben umspannenden und heischenden Aufgabe: wie diene ich der Ehre seines Namens? was sact mir sein Wille? O ware diese Losung uns allen deutlich in die Seele geschrieben, dann würden Enttiluschung und Widerstand uns nicht so leicht ermüden, und unser Christenleben würde ein harmonischeres, kraftvolleres Geprage tragen ').

Eenheid van levensopvatting leidt er vanzelf toe, wat hoofdzaak is hoofdzaak te laten blijven, en die hoofdzaak alleen te zoeken in de waarheid en de eere Gods.

Wer aber Genüge nimmt mit einer Erregung des Gefiihls und das klare, biblische Denken vernachlassigt, geriit leicht auf den sehr ge wöhnlichen Abweg, Nebendinge zur Hauptsache zu machen, willkürliche riuszerliche Bestimmungen zu Kennzéichen des Gnadenstandes zu stempeln. Hier verlangt einer von Ihnen, dasz Sie sich Ihren geistlichen Geburtsschein von ihm beglaubigen lassen; dort werden Sie in Ihrem Christenstand darnach beurteil t, wie Sie über Kindertaufe u. s. w. denken; ein Dritter erkennt es als das Zeichen eines besonders ernsten Glaubens, dasz Sie Ihre Gebete stets knieend verrichten; ein Vierter hegt Zweifel an Ihrera Gnadcnstand, weil Sie^ nicht mit ihm in die Versammlungen des groszen Evangelisten So und So laufen; ein Fünfter glaubt an die Aufrichtigkeit Ihrer Bekehrung, weil Sie Ihre Abende vcrleben in diesem oder jenem christlichen Verein. Sie werden diese Aufzahlung sicherlich nach Ihrer Erfahrung vervollstandigen können. Es ist eben ganz folgerichtig, dasz der Geist, der des gespannten, gründlichen Aufmerkens entwöhnt wird, festfahrt in Aeuszerlichkeiten und Nebendingen. Der geistige Horizont verengt sich, man miszt den Nachsten mit dem beschrilnkten Masz der eignen Person. Wir würden in dieser Beziehung weniger zu klagen haben, hatten die Glilubigen unserer Zeit gelernt von dem Beispiel Calvins. Denken Sie nicht, dasz ihm Aeuszerlichkeiten gleichgültig gewesen waren, die peinlichste Ordnungsliebe verbindet er mit einer bewundernswerten Treue im Kleinen und Kleinsten. Aber er hütet sich davor, andere nach sisch selber zu messen. Sie wissen, wie sehr ihm die kirchliche Zucht seiner Gemeinde am Herzen lag, er erblickte in der von kirchlichen Organen geübten Zucht mit Recht ein für das Wohlsein der Gemeinde notwendiges Mittel, er vergleicht sie wohl mit den Nerven des Leibes und hat die hartesten Kiimpfe bestanden, um seiner Ueberzeugung in Genf zura Siege zu verhelfen. Dennoch fiel es ihm nicht ein, an dem Eifer und der Aufrichtigkeit solcher zu zvveifeln, welche sein Ideal nicht teilten. Weder in Zurich noch in Bern, viel weniger in Wittenberg fanden seine Bestrebungen Anklang, die Berner Reform i.toren Musculus, Haller, Zurkinden verhielten sich gegen sie sogar bestimmt ablehnend, und doch stand er mit ihnen sowie mit Bullinger in Zurich und Melanchthon in Wittenberg in innigster, durch einen regen Briefwechse! unterhaltenen Verbindung. Wo Calvin nicht die Ehre seines Gottes bedroht sah, beharrte er nicht eigensinnig auf einer Meinung; dasz andere anders handelten und dacbten als er, war fiir ihn nie eine Ursache zu Misztrauen und Aburteilen, nur wo Gottes heiligo Wahrheit verletzt wurde, erhob er sich zu unbeugsamem Widerstand. So war es in Geiif nicht Sitte, sogen. Privatkom munionen zu halten, wahrend er selbst, wie aus einem Brief an Olevian i. J. 1563 hervorgeht, das Recht der Krankenkommunion verteidigte, „allein ich will, schreibt er, aus diesem Grunde nicht streiten". Alles Kleinliche und Engherzige ist ihm von Herzen verhaszt. Was ihn an den lutherischen Gegnern, einem Westphal, Ilacius Heszhusius cmpört, ist weiniger ihre von der seiben abweichende Lehre als ihr Verlangen, dasz jeder rechte Christ auf ihre Worte schwören müsse. So lange ihm nicht durch bestimmte Beweise dargethan wurde, dasz einer aus der Zahl seiner Bekannten unlauteren Zwecken diene oder mutwillig der Wahrheit widerspreche, verwarf er ihn nicht, mochte er auch sonst nicht immer sein Thun und Lassen bilhgcn. „Wenn zwischen uns nur Uebereinstimmung bleibt über die Hauptsache unserer Lehre. schreibt er 1560 an Bullinger, dann darf der eme dem anderen in den übrigen Dingen das Urteil wohl freilassen" 2).

En, om niet meer te citeeren, juist zulk een geestelijke stand bezielt ons met hoogen moed, om van al dit „lieve" in menschen af te zien, en ceniglijk op de liefde Gods ons vertrouwen te stellen.

Auf Calvin darf sich Jeder berufeu, der Gott iirchtet und sich vor den Menschen nicht uucken mas; , weil er allen Ernstes glaubt, dasz nicht nur die Armen und Abhangigen aus Erde geschaffen sind, sondern auch die Groszen und Vornehmen in der Welt. Wer mit der heiligen ^clirift dabei verharrt, dasz dem Hernn die i'> tire gebühre und dasz wir uns wundern mussen uber die Macht der Gnade, wenn Er durch einen von uns etwas ausrichtet an den Menschen, der weisz sich beim Andenken an Calvin m guter Gesellschaft und laszt sich gerne «nen Sonderling schelten, weil er kein Gefallen nat an der heute beliebten Weise, nach der man zwar auch redet von Gottes Gnade, dabei T\ ^°o'^^ ^°" ^^'' f'römmigkeit und dem ^^™" Glauben der Menschen, dasz man nicht recht begreift, was dem lieben Gott da eigent-"Cft noch zu thun übrig bleibt. Sie wisunH n' '"''^ ^^^"^ V^< iétïi bei Jubilaen na an Grabern oft einzuschatzen sind, und wie nautig die Zahl der über die Wahrheit gehangten ^cmeier un Verhaltnis steht zu der Zahl der yraen ober der Höhe der Lebensstellung, zu jf Gott den zu Feiernden oder zu Begraben-T '., «^"ipprgehoben hatte. Lassen Sie uns bei .•«ipe nicht jammern über die in der Welt ^innciie Menschenanbetung, kehren wir lieber TT-. ' "ns selbst und seien wir auch in dieser "'nsicht echte Kinder der Reformation, dasz wir mit Calvin glauben: Gott allein ist grosz, und alle Menschen sind klein. Ich erinnerte schon daran, wie er mit mannlichem Freimut auch den Sünden eines Königs von Navarra entgcgentrat, er verstand nie die Kunst, das Wort „schlecht" zu übersetzen mit „nicht ganz gut". Ohne je die Gesetze des feinsten Anstandes zu vergessen, nennt er die Sünde mit Namen und stellt sie in das Licht des Wortes Gottes. Aber auch dort, wo er nichts zu tadeln und zu erinnern hat, wo er den Heldenmut des Glauben s und die Lauterkeit des Wandels bei seinen Freunden anerkennen musz, auch dort also, WO er loben darf, halt er sein Lob iunerhalb der Grenzen biblischer Nüchternhcit. Auch in den treuesten Bekennern sieht er nur schwache Gefasze, die einzig von Gnade leben. An den Admiral Caspar de Coligny, den edelsten und sitllich reinsten unter den evangellschen Groszen Frankreichs jener Zeit, schrieb er im Mai 1561: „Ich bitte Sie, nicht müde zu werden in der F'ürtfühiung eines Werkes so heilig und gut und würdig, dasz man dreiszig Leben daran wendete, wenn man sie hatte. Ich begreife zum Teil die Schwierigkeiten und Hindernisse, die Sie aufhalten könnten, aber Sie wissen, dasz Sie niemals in Ihrer Erwartung getauscht werden, wenn Sie sich stützen auf den, der Sie an die Arbeit gesetzt hat. Freilich, um mit beherztem Mute Ihm bestandig zu dienen, mussen Sie hoch über die Welt hinüberschauen." Das ist die rechte Stellung, die wir einnehmen sollen auch zu den Genossen und Brüdern des Glaubens: indem wir sie höher achten als uns selbst, reden wir nicht von ihren Erfolgen, sondern von dem Gott, der sie zum Werk beruft, sie stützt und sie bewahrt vor dem Fall. Herzerquickend war es mir, von dem alten Pastor Engels in Nümbrecht zu lesen, dasz er an seinem Jubelitum sich die F"estpredigt gehalten habe über den Text; „Herr gehe von mir hinaus, denn ich bin ein sündiger Mensch". Das ist calvinisch, das ist aus Christi Sinn, so betrachten Calvinisten sich selbst und ihre Mitpilgrime, es ist ihnen nie selbstver stilndlich, dasz sie oder andere bei Gott in Gnaden sind ).

Meer mogen we niet afschrijven. Maar reeds deze enkele citaten toonen niet alleen wat degelijk kenner van Calvijn Kolfhaus is, doch ook in dien korten vorm zullen ze meer dan één onzer lezers doen zien, hoe ook in onze Gereformeerde kerken nog o zooveel rondsluipt, dat uitgebannen moet worden, zullen we niet het recht verbeuren, om op Calvijn te wijzen als op een getuige voor de waarheid door God besteld, om nog na drie eeuwen ons met hooger, de wereld overwinnenden geest te bezielen.

1) De persoon van Calvijn roept ons terug naar meerdere éénheid in levensopvatting. Bij taüooze Christenen zijn het godsdienstig en het persoonlijk leven van elkander gescheiden. Van het Christendom onzer dagen ontvangen wij slechts zelden den indi'uk van heilige harmonie en onuitputtelijke, manlijke kracht. Men zal wel is waar niet betwisten dat loof en gras, regen en droogi e, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede en alle dingen niet bij gevalle, maar van Gods vaderlijke hand ons toekomen, en men weet op stichtelijke wijze te spreken over Gods trouw — maar als het er op aankomt zijn vertrouwen door daden te bewijzen, hoe dikwijls ziet men dan op menschen, en hoe ongelukkig is men, indien men door andere Adamskinderen eens even boos wordt aangekeken! In het gezelschap van medebelijders spreekt meer dan één over het kindschap Gods en over bekeering, terwijl diezelfde persoon in andere kringen voor niets zoo bang is, als dat zijn Christelijk geloof bekend zal worden. Al zeldzamer worden de mannen en vrouwen, wier leven beheerscht wordt door een besliste, hun gansche existentie omvattende overtuiging, en die bezield worden door een drijfkracht, die voor alle omstandigheden des levens van beteekenis is. Zeer dikwijls ontvangen wij in Christelijke kringen op de vraag: »Wat is het hoogste doel onzes levens? " het antwoord: «Wij moeien zielen winnen voor den Heere." Een heerlijke, krachtige drijfveer voorvva? r! Alleen zij omvat niet het gansche leven, en maar al te dikwijls ondervinden wij dat onze wil, om zielen voor den Heere te winnen, niet overeenkomt met den Raad Gods over ons. Wie daarentegen zegt: )> Ik ben geroepen mijnen Heere en Koning door onvoorwaardelijke gehoorzaamheid te eeren, " kent een levensdoel, waaraan al zijn gedachten, woorden en werken dienstbaar kunnen gemaakt worden! Deze beide doeleinden sluiten elkander evenwel niet uit, zij hebben elkander noodig en vullen elkander aan. Maar de leuze: «Ik ben verkoren tot verheerlijking mijns Heilands" is veel dieper en bovenal veel meer Schriftuurlijk dan die andere: «Hoe win ik zielen voor den Heere? " In het eerste geval juichen wij van vreugde, zoo vaak God ons gebruikt tot heil onzes naasten, maar tevens danken wij onzen Vader, dat Hij ons willen en werken te schande maakt en het geheim der zaligheid voor de wijzen en verstandigen verborgen heeft. Zelfs Calvijn, door wieii duizenden lot het geloof in Christus gebracht zijn, is niet blijven staan bij de vraag: Hoe win ik zielen voor den Heere? Hij zag op tot zijnen Goden kende geen hoogere roeping dan die, welke zijn gansche leven omvatte en opeischte: Hoe dien ik de eere zijns naams ? Wat gebiedt mij zijn heilige wil? o, Ware deze heerlijke leuze ons allen diep in de ziele gegrift, dan zouden teleurstelling en bestrijding ons niet zoo licht ontmoedigen en ons Christelijk leven het stempel dragen van hoogere kracht en harmonie.

2) Wie zich tevreden stelt met een opwekking van het gevoel, en het heldere Schriftuurlijke denken verwaarloost, geraakt licht op den gewonen dwaalweg, om het ondergeschikte tot hoofdzaak te maken, en wdlekeurige uitwendige bepalingen tot kenmerken van den staat der genade te stempelen. Hier verlangt iemand van u, dat gij uw geestelijke geboorteacte door hem als echt zult doen erkennen ; daar wordt uw staat beoordeeld naar uw meening over den kinderdoop; een derde ziet in het knielen bij het gebed het teeken van een bijzonder ernstig geloof; een vierde twijfelt aan uwen staat, omdat gij niet met hem Ds. zus of zoo naloopt; een vijfde gelo 'ft aan de echtheid uwer bekeering, omdat gij uw avonden doorbrengt in deze of gene Christelijke vereeniging. Gij zult deze opsomming zeker wel uit eigen ervaring kunnen voortzetten. Het is slechts een natuurlijk verloop, dat de geest, die het inspannende, ernstige nadenken ontwend is, opgaat in uitwendigheden en bijzaken. De geestelijke gezichtseinder vernauwt zich, men meet den naaste af naar de beperkte maat van eigen persoonlijkheid. Wij zouden in dit opzicht minder te klagen hebben, indien de geloovigen onzer dagen hadden willen leeren van Calvijns voorbeeld. Gelooft evenwel niet, dat het uitwendige onverschillig was aan hem, die aan den grootsten zin vooj orde een bewonderenswaardige trouw in het kleine paarde. Maar hij wacht er zich voor, anderen naar zich zei ven af te meten. Gij weet hoezeer de kerkelijke tucht zijner gemeente hem ter harte ging; hij zag in de tucht, door de kerkelijke organen uitgeoefend, terecht een noodzakelijk middel voor het welzijn der gemeente; hij .vergelijkt de tucht met de zenuwen des lichaams en heeft den hardsten strijd moeten doormaken om zijne overtuiging in Geneve te doen zegevieren. Maar toch is het nooit in hem opgekomen aan den ijver en de oprechtheid te twijfelen van hen, die zijn ideaal niet deelden. Noch in Zurich, noch in Bern en nog minder in Wittenberg vond zijn pogen weerklank; de Berner hervormers Musculus, Haller, Zurkinden, stelden er zich beslist tegenover, en toch stond hij met hen, zoowel als met Bullinger in Zurich en met Melanchthon in Wittenberg, in de beste relatie, die door een voortdurende correspondentie onderhouden werd.

Als Calvijn niet de eere zijns Gods bedreigd zag, dan stond hij niet eigenzinnig op zijn meening; dat anderen anders dachten en handelden dan hij, was hem nooit een oorzaak tot wantrouwen en veroordeelen; slechts waar Gods heilige waarheid aangerand werd, verhief hij zich tot onbuigzamen tegenstand. Zoo was het in Geneve niet de gewoonte, het Avondmaal aan het sterfhuis te bedienen, terwijl hij zelf, gelijk uit een brief aan Ülivianus in 1563 blijkt, het recht der Avondmaalsbediening aan het sterfhuis verdedigde; «alleen wil ik, " zoo schrijft hij, «om deze reden niet twisten." Al wat kleinzielig en bekrompen is haat hij van harte. Wat hem dan ook inzijn Luthersche tegenstanders, als Westphal, Flacius, Heszhusius ergert, is niet zoozeer hun verschil in belijdenis als wel hun eisch dat ieder oprecht Christen hun opvatting bezweren moest. Zoolang hem niet met de stukken bewezen was, dat een zijner vrienden onzuivere doeleinden najaagde of moedwillig de waarheid tegensprak, vervvierp hij hem niet, al kon hij overigens ook niet altijd zijn doen en laten billijken. »Als wij het maar eens blijven over de hoofdzaak onzer belijdenis, " schrijft hij in 1560 aan Bullinger, «dan mag de een den ander in de overige punten wel vrij laten."

3) Op Calvijn mag zich een ieder beroepen, die God vreest en niet voor menschen bukt, omdat hij in allen ernst gelooft, dat niet alleen de armen en af hankelijken uit stof geschapen zijn, maar ook de groeten en voornamen in deze wereld. Wie met de Heilige Schrift staande houdt, dat God alle eere toekomt en dat wij ons verwonderen moeten over de macht zijner genade, indien Hij door een van ons iets aan den mensch werkt — die gevoelt zich, bij het gedenken van Calvijn in goed gezelschap. Hij laat zich gaarne uitschelden voor een zonderling, omdat hij geen behagen schept in de gewoonte onzer dagen, waarbij men wel is waar ook spreekt van Gods genade, maar daarbij zooveel over de vroomheid en het sterke geloof des menschen, dat men zich afvraagt, wat God er eigenlijk nog bij te doen heeft. Gij weet zelve, hoeveel waarde er gewoonlijk is te hechten aan redevoeringen bij feesten of begrafenissen, en hoe vaak het aantal sluiers, waarmede de waarheid bedekt wordt, in verhouding staat tot het aantal ridderorden of tot de hoogte der levenspositie, waartoe God den jubilaris of den overledene opgeheven had. Laten wij toch vooral niet jammeren over de menschenvergoding, zooals die in de wereld in zwang is, maar keeren wij liever tot onszelven in en laten wij ook in dit opzicht echte kinderen der Reformatie zijn, dat wij' met Calvijn gelooven: God alleen is groot en alle menschen zijn klein. Ik wees er reeds op, hoe hij met onversaagden moed de zonde van den koning van Navarre tegentrad; hij heeft nooit de kunst verstaan het woord «slecht" te omschrijven als «niet geheel goed». Zonder ooit de wettender welvoeglijkheid uit het oog te verliezen, noemt hij de zonde bij haren naam en stelt haar in het licht van Gods heilig Woord. Maar ook daar, waar hij niets te bestraffen ot te herinneren heeft, waarbij den heldenmoed des geloofs en de zuiverheid van den levenswandel bij zijne vrienden erkennen moet, ook daar dus, waar hij prijzen kan, houdt hij zijn lof altijd binnen de grenzen der Schriftuurlijke nuchterheid. Ook in de trouwste belijders ziet hij slechts zwakke vaten, die alleen van genadeleven. Aan den admiraal Caspar de Coligny, den edelsten en zedelijk reinsten onder de Christelijke aristocratie van Frankrijk uit dien tijd, schrijft hij in Mei 1561: »Ik verzoek u niet moede te worden in het voortarbeiden aan een werk, zoo heilig, zoo goed en waardig, dat men er dertig levens aan wijden zou, indien men ze had. Ik versta ten deele de moeielijkheden en hindernissen die u kunnen ophouden, maar gij weet, dat gij nooit in uwe verwachting zult bedrogen worden, zoo gij steunt op Hem, die u aan den arbeid gezet heeft. Waarlijk, om met onwankelbaren moed Hem volstandig te dienen, moet gij hoog over de wereld heenzien." Dat is de stelling, die wij innemen moeten ook jegens de broederen in het geloof: terwijl wij ze uitnemender achten dan ons zelf, roemen wij niet van hunne daden, maar van den God, die hen tot den arbeid roept, hen ondersteunt en voor struikelen bewaart. Het heeft mij het hart verkwikt te lezen, dat de oude Pastor Engels te Nümbrecht op zijn jubileum een feestrede gehouden heeft over den tekst: «Heere! ga uit van mij, want ik ben een zondig mensch". Dat is Calvinistisch, dat is uit den geest van Christus, zoo beschouwen de Calvinisten zichzelven en hunne medepelgrims, en zij kunnen het nooit begrijpen, hoe het mogelijk is, dat zij of anderen ooit door God in genade zijn aangenomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Pastor Kolfhaus.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1899

De Heraut | 4 Pagina's