Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ineengroeiïng.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ineengroeiïng.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 17 Maart 1899.

III.

De tweeërlei overtuiging, die in zake de opleiding, met elkander worstelt, heeft op zichzelf niets met de booze A of B te maken. De wederzijdsche positie had ook omgekeerd kunnen zijn.

Veeleer dient erkend, dat deze tweeërlei overtuiging opkwam, en steeds weer zal opkomen, uit de verschillende grondbeschouwing omtrent de roeping van den herborene en van de kerk. In de dagen onzer vaderen heeft men voor hetzelfde probleem gestaan. De drie ambten die in de Belijdenis, en de vier ambten, die in de Kerkenorde genoemd worden, Art. 2 en 18, verraden nu nog het duidelijke spoor van dezelfde tegenstelling. En als Voetius tot de conclusie komt, dat de Academische Senaat doctoreert, en de Curatoren hoogleeraren aanstellen, maar dat ze dit in de Theologische faculteit niet anders mogen doen dan „onder beding van raad eh toestemming der kerken, " herinnert ook deze conclusie aan dezelfde worsteling der gedachte.

Toch zijn we, vergeleken bij de dagen van Voetius, een aanmerkelijke schrede de oplossing van dit geding nader gekomen, doordien de begrippen van Vv^etenschap en Kerk sinds veel klaarder zijn toegelicht. Zelfs mag gezegd, dat we f hans de tegenstelling tusschen Wetenschap en Kerk daarom te boven zijn, omdat de tegen­ stelling tusschen Geloof en Wetenschap zelve bleek geen stand te houden.

Er kan dan ook niet genoeg de nadruk op worden gelegd, dat feitelijk in zake het voorstel-Bavinck niet de Kerk tegenover de Wetenschap, noch de Wetenschap tegenover de Kerk staat.

Dit zou wel zoo zijn, indien eenerzijds op wetenschappelijke, en anderzijds op nietviretenschappelijke opleiding van de aanstaande Dienaren des Vv^oords werd aangedrongen, m. a. w. indien de oude strijd tusschen de logische en de mystieke ontwikkeling nogmaals ware opgekomen, en aldus Menno Simons en Vv^esley redividns tegenover Calvijn en Voetius stpnden.

Doch dit is niet het geval. Zijdelings moge óók de cude tegenstelling tusschen de logische en de mystieke ontwikkeling nu en dan haar invloed hebben doen gelden, en in een of ander artikel, onbewust, de gedachte geleid hebben, maar op officieel terrein is die tegenstelling niet onder ons aan de orde gekomen.

Zelfs de tegenstelling tusschen de scholastieke en-eenvoudig-Bijbelsche methode van opleiding, ook al schemerde ze .soms een enkele maal door, is sinds 1892 officieel niet gemoveerd.

Beiderzijds werd erkend, dat we op de aloude Gereformeerde lijn moeten blijven, en dat onze predikanten, - — de singulier-begaafden nu uitgezonderd •— een wetenschappelijke opleiding moesten genisten, en bij het examen der kerken hiervan moeten doen blijken.

Historisch was er zeer zeker verschil in graad op dit punt.

De actie van 1834 ging bijna geheel van de leden der gemeente uit, en zag slechts zeer enkele predikanten haar zijde kiezen. Dientengevolge was haar theologische kracht aanvankelijk zwakker dan men zou gewenscht hebben. Maar omgekeerd moet erkend, dat men van die zijde zich nimmer op eenige Synode tegen versterking van het wetenschappelijk gehalte der opleiding heeft uitgelaten. Er moge een per defectum zijn geweest, ook encyclopaedisch moge er aanvankelijk onhelderheid hebben geheerscht, maar verzet tegen deger wetenschappelijke opleiding kwam nimmer officieel aan het woord. Integendeel, men verheugde zich over elke nieuwe theologische kracht che in den dienst der Gereformeerde beginselen optrad. En al is met name tegen schrijver dezes soms scherp, niet altoos billijk gepolemiseerd, toch richtte zich deze polemiek nimmer tegen zijn eisch, dat de theologie der Gereformeerden Vv'eêr ook op wetenschappelijk terrein bloeien moest, zou het ons welgaan.

Hoogstens kan men zeggen, dat de voorstanders van de „Kerkelijke school", als de keuze stond: Iets minder streng weten.schappelijk, maar kerkelijk, - óf streng wetenschappelijk maar niet-kerkelijk, voor het eerste dreigden te kiezen.

En al evenmin loopt het geschil over de vraag, of het onderwijs, de opleiding ook aan een Kerkelijke school wel wetenschappelijk kon zijn. Het karakter toch van het onderwijs hangt af van de gaven die de onderwijzers bezitten en van de methode die ze volgen. Voetius aan een Kerkelijke school zou uitstekend wetenschappelijk onderwijs hebben geven, Lubbertus bleef aan de Franeker-Universiteit een brekebeen.

Het geschil ligt dan ook geheel anders, niet tusschen Kerk en Wetenschap, maar tusschen de kerk als organisme, en de kerk als instituut; de groote tegenstelling waarop schrijver dezes reeds in 1870, nu bijna dertig jaren geleden, bij zijn intrede te Amsterdam, bij vernieuwing de aandacht vestigde.

Is het kerkelijk instituut, gelijk dit in zijn ambten uitkomt, «/de kerk.' Oftewel is het kerkelijk instituut slechts ééne van de vele openbaringen van het lichaam der kerk, en liggen daar onder en daar achter en daar om nog allerlei andere openbaringen van het hchaam dierzelfde kerk, om te zaam de volle uitstraling van haar rijk organisch leven te vormen 1

Rome ontkent dit. Voor Rome is organisme en instituut der kerk identiek. Iets wat het sterkst daarin uitkomt, dat Rome wel den ketterdoop erkent, maar dan ook over die gedoopte ketters bisschoppen aanstelt, en ze aldus aan de jurisdictie der bisschoppen onderwerpt. Feitelijk moge dit een bloot nominale jurisdictie blijven, maar het stelsel'wordt gehandhaafd, en de aartsbisschop van Utrecht b.v. bezit kerkelijke jurisdictie over Dr. Bronsveld.

Hiermede nu brak het Calvinisme, door zijn belijdenis van het onderscheid tusschen de zichtbare en de onzichtbare levensuiting der kerk. Een onderscheiding die tweeerlei inhield. Ten eerste, dat niet al wie in het instituut was, daarom ook tot het Lichaam van Christus behoorde. Maar ook ten andere, dat het leven der kerk van Christus niet tot de institutaire uiting beperkt was.

Toch is deze nieuwe zienswijze niet aanstonds consequent en logisch uitgewerkt. De Overheid kwam al spoedig met haar autoriteit en haar geld tusschenbeide, en dit stuitte de doorwerking der beginselen.

Eerst sinds het laatst der vorige eeuw, toen tegelijkertijd de staatsband sprong, en de philosophic organisch opleefde, hervatte de doorwerking van dat beginsel haar vrijen loop.

Maar zonder vrees voor tegenspraak mag dan ook gezegd, dat thans zoogoed als alle toongevende mannen in onze Nederlandsche Gereformeerde kerken voor het verschil tusschen het organisme en het instituut der kerk wederom helder het oog geopend hebben.

Men ziet weer in, dat er van het Lichaam van Christus eenerzijds een ambtelijke openbaring is, en dat de sfeer waarin deze werkt, het perk van het instituut afteekent. Maar ook evenzoo dat er, (5? /zV«? dit ambtelijk optreden, een geheel andere openbaring van het Christelijk beginsel op kerkelijk, maatschappelijk, staatkundig, wetenschappelijk en aesthetisch terrein is, die het organisch leven der kerk tot uiting brengt. Het weer oog krijgen voor het vergeten leerstuk der Algemeene genade, of der Gem"eene gratie, werkte hierbij krachtig mede. En met wie we hierover ook nog geschil mochten hebben, stellig niet met Dr. Bavinck, die niet minder krachtig dan de Heraut steeds tegen deze opsluiting van het Lichaam van Christus in liet kerkelijk instituut geijverd en gewaarschuwd heeft.

Dit geldt ook van de wetenschap.

Het mag onder ons als uitgemaakt v> 'orden beschouwd, dat onzerzijds, evenals reeds vroeger door Calvijn, geroepen wordt om een Christelijke philosophic, en dat we den eisch niet mogen loslaten, dat alle wetenschappen, en zoo ook de wetenschap haar .beoefening moet vinden naar de beginselen van Gods Woord; nader naar de beginselen van Gods Woord, gelijk die op gezuiverde wijze, door de Gereformeerden beleden worden.

Tot dusver meencn we dan ook te moeten zeggen, dat allen onder ons eender denken, en hetzelfde bedoelen.

Doch nu komt er een verschil \^an ziensv/ijze op.

Men stelt namelijk de vraag, of toch de theologie uit haar aard niet van het 'ambt en dus van de kerk als instituut, behoort uit te gaan. En wie hierop/a zegt, ontkent natuurlijk de organische eenheid van de theologie met de wetenschap. Dit belet daarom niet dat hij de eene of andere weten.schappelijke methode óók op de theologie toepast. Maar de theologie en de wetenschap komen dan toch als twee zelfstandige verschijningen naast, en ten deele tegenover elkander te staan; de Christelijke theologie uitgaande van de kerk als instituut, en de Christelijke Vvctenschap uitgaande van de kerk als organisme.

Men formuleert dit dan gemeenlijk zoo, dat de theologie van de institutaire kerk moet uitgaan, en niet kan uitgaan van een particuliere vereeniging noch van particuliere personen. Intusschen zeer ten onrechte. Wie aldus de kerk met haar ambten tegenover een particuliere vereeniging van particuliere personen stelt, wil daarrngê het doel bereiken, dat de hoogheid van hét ambt zijn gevoelen dekke, en die particuliere personen in hun schamelheid verlegen in den hoek komen te staan. Zoo echter vervalscht men den term van het geschil.

Het verschil toch tusschen alle uiting van de kerk als instituut eenerzijds en van de kerk als organisme anderzijds, is juist, dat alle institutaire uiting van het ambt komt, en alle organische levensuiting van particuliere personen. Zoo is het met het huisgezin, zoo is het in de maatschappij, zoo is het in de kunst, zoo is het met de wetenschap.

Binnen den kring der institutaire kerk is de tegenstelhng tusschen het ambtelijke en hetgeen van particulieren uitgaat, op haar plaats. Dienst des Woords niet van particuliere personen, maar door het ambt. Doopen niet door een vroedvrouw, maar door het ambt. Enz.

Maar men vervalscht de discussie, zoo men diezelfde tegenstelling toepast op de kerk als organisme. Op dat terrein toch is juist het ambtelijke uitgesloten, en is het particulier initiatief regel, norma en eisch. Bilderdijk en Da Costa onze zangers, niet ambtelijk, maar particulier. Groen van Prinsterer onze leidsman, niet ambtelijk, maar particulier. En zoo stemt men dan ook toe, dat de medische, de juridische, de phiiologische en de natuurkundige wetenschap, niet van het am.bt moeten uitgaan maar van een particuliere vereeniging.

Er mag alzoo nimmer op dit „van particulieren uitgaande" een smaad worden geworpen. „Van particuheren uitgaande" toch is hier juist de eenige aard van het organische leven. Ook een huisgezin ontstaat niet ambtelijk, maar is een „particuliere vereeniging". Óp het terrein van de institutaire kerk, heeft het particuliere voor het ambtelijke te wijken. Op dat der organische kerk daarentegen moet het ambt geheel terugtreden, en heeft alleen het particulier initiatief zeggenschap en roeping en eere.

Maar wel mag men de vraag stellen, gelijk we die boven formuleerden, of de theologie tot de wetenschap, en dan tot het organisch leven der kerk behoort, oftewel dat de theologie onder het ambt valt.

Toegegeven toch al, dat ook zekere gemengde verhouding hier denkbaar ware, toch valt over-de geoorloofdheid van deze vermenging dan eerst te oordeelen, als men eerst helder de eigenlijke positie der theologie inziet.

Gaat ze van het ambt uit, dan natuurlijk behoort ze tot de institutaire kerk, en hebben particuheren er af te blijven. Plvenmin als men een vereeniging zou mogen oprichten voor Sacramentsbediening, evenmin mag dan een vereeniging worden opgericht, om theologie te kweeken en te onderwijzen. Dan sluit het beginsel dit uit. Dan eischt het ambt de theologie op. En dan heeft alleen de kerk als instituut de roeping en den plicht, om de theologie te doen bloeien. En waren er dan toch woelzieke waaghalzen, die particulier gingeti doen wat der institutaire kerke was, dan zou de kerk zulke personen door de tucht tot rede moeten brengen, en als ze halsstarrig bleken, als verbrekers van de ordinantiën Gods buiten zijn Koninkrijk moeten sluiten.

Ambtelijk of met-ambtelijk, alzoo staat de tegenstelling, maar dan ook met al de gevolgen die hier consequent en logisch uit voortvloeien.

Wie zegt: ambtelijk, moet alle niet-ambtelijke theologie veroordeelen en afsnijden.

Dit echter hebben onze kerken «z> /gedaan.

Ook al hebben ze de zaak nog niet consequent tot beslissing gebracht, toch staat vast dat ze de niet-ambtelijke theologie a!s

van goeden rechte erkend, en op allerlei wijze geëerd hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Ineengroeiïng.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's