Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Deze zal niet dezelfde wezen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Deze zal niet dezelfde wezen”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

AIzoo zegt de Heere HEÏ; RE: oe dien hoed weg, en hef die kroon af. Deze zal dezelfde niet wezen. Ik zal verhoogen dien, die nederig is, en vernederen dien, die hoog is. Ezechiël 21 : 26.

Geen woord zweeft in onze dagen meer op de lippen der denkers en der wijzen dezer eeuw, dan het woord: Evolutie.

Dit tooverwoord van Evolutie nu is niets dan een scherp geveegd zwaard, dat zich tegen de Almachtigheid Gods in het leven der natuuren der historie keert.

Evolutie beduidt dat alles vanzelf gaat. Dat vanzelf zich het één uit het ander ontwikkelt en ontplooit, en dat op niet één punt het tusschenbeide komen van eenige actie Gods kan worden toegelaten.

De 7ivolutie-mz.me, want een manie is het dwepen met dit denkbeeld, ' is niet anders dan de voortzetting van denzefden strijd tegen Gods vrijmachtige Almachtigheid, die in het opzij dringen van het wondcrgeloof begonnen is.

Een wonder kon niet, want alles liep vanzelf en noodzakelijk, naar den eisch ÖAX natuurwet. Wat daartegen heette in te gaan, en die schakel van de werkingen der natuurwetten heette te verbreken, was puur verzinsel en uitdenksel van menschen. Ook bijaldien er een God was, was die God aan de natuurwet onderworpen.

Maar hierbij kon men niet staan blijven. Er is niet alleen een natuunvet, maar er is ook de natuur zelve, die door deze wet beheerscht wordt. Dus baatte het niets, of men Gods werking al bond aan de natuurwet, dan toch bleef nog altoos Gods Almachtigheid vrij in het voortbrengen en in stand houden van die natuur zelve. En dat juist mocht niet. Er mocht op niet één punt meer een spoor van Gods vrije Almachtigheid te ontdekken overblijven, De „voetstappen Gods", ot wat de vaderen noemden: het vestigium Dei, moest spoorloos uit heel de Schepping verdwijnen. Ook de h Schepping zelve, en haar instandhouding moest t vanzelf gaan. Er mocht niet één punt over­ E blijven, waar men zou moeten erkennen: Hier z komt ge zonder God niet uit. Hier moet ge de p vrije werking van Gods Almachtigheid toch e erkennen.

En toen werd Evolutie het tooverwoord, waarmee men God ook uit de Natuur zelve, uit haar oorsprong, uit haar instandhouding, en uit haar ontwikkeüng bande.

De Natuur moest zelve eeniglijk, alle eeuwen door, alleen uit zichzelve leven.

En dan mocht, wie dit verkoos, die Natuur zelve desnoods God noemen, maar dat schaadde dan niet meer, want wat men God noemde, was dan toch daadwerkelijk «/> /-God, maar de in zich zelf genoegzame Natuur.

En, want daar was het in laatste instantie om te doen, die Natuur kwam al meer onder de heerschappij vati ons menschen.

Het beeld dat tot die Evolutie-raxrixQ verlokt, h is de groei van de plant, en de ontluiking van s de bloem, en de rijping van haar vrucht aan u de takken.

In het maagdelijk woud zette heel een reeks van eeuwen de machtige plantengroei haar zelfgenoegzaam leven voort. De eikel viel van den tak. Die eikel werd door het afgevallen blad gedekt. Onder dat deksel begon de eikel te ontkiemen. Uit de eikelkiem schoot eennieuwe eikeboom op. En die eik, groot geworden, bracht nieuwe eikels voort, die op hun beurt een nieuw proces van ontwikkeling tegengingen.

Dat was de evolutie van den eikel, en zoo nu was er evolutie in alle natuur en in alle leven. Wat kwam, school in wat voorafging, en droeg in zich wat komen zou. En ook de drijfkracht, die het een uit het ander deed voortkomen, zat in de zaak zelve.

Toch is het duidelijk, dat dit reeds in het beeld van de plant, onjuist is. Volstrekt niet elke eikel ontkiemt. Verreweg de meeste eikels verdorren. En ook die eikels, die tot ontkieming komen, ontkiemen niet, zonder hèt hcht en de warmte, zonder de lucht en het vocht, dat hun van buiten toekomt.

En antwoordt men hierop dat dan toch licht en lucht, zonnegloed en regen, in de natuur aanwezig zijn, zoo blijft toch het feit, dat hier niet enkel vanzelfheid, maar ook schikking van buiten is, en dat juist daardoor de ééne zaadkorrel wel, de andere niet tot ontkieming komt.

Maar er is meer.

De plantenwereld vertoont niet enkel maagdelijk woud, doch ook een fijner ontwikkeling door 's menschen hand. De bloemenwereld, aan zichzelve overgelaten, is wild, en eerst door 's menschen hand, door 's menschen vinding, en door menschelijke verzorging, worden die prachtbloemen geteeld, die onze verrukking gaande maken. En ook zoo is het met onze prachtige lanen, en onze wandelbosschen, en met alle aangelegd plantsoen.

Reeds bij de plantenwereld springt het alzoo in het oog, dat er te onderscheiden valt tusschen een lagere ontwikkeling, die uit zichzelve voortgaat, en tusschen een/ii^ö^^ï^if ontwikkeling, die niet tot stand komt, tenzij 's menschen hand haar uitlokke en leide.

Zoo blijkt dus, dat zelfs de wilde plantengroei niet in zichzelve genoegzaam is, maar beheerscht wordt door de van buiten komende invloeden van zon en dampkring, en dat, sterker nog, de fijner en hoogere ontwikkeling der veredelde planten uitblijft, tenzij 's menschen hand zich gelden doe.

Wat desniettemin verlokt en verleidt, om die Evolutie-gtAzxHaXt toe te juichen, is het onloochenbare feit, dat ons leven uit tivee factoren opkomt. Er zijn in het leven der natuur, en er zijn in ons menschelijk leven allerlei werkingen, die God organisch leidt, en waarbij metterdaad al wat later uitkomt, reeds in de eerste kiem gegeven was. En daarnaast staan dan allerlei andere werkingen Gods, én in de natuur én in ons menschelijk leven, die een vroegere lijn van ontwikkeling afbreken, en een nieuwe lijn van ontwikkeling beginnen.

Wie nu recht staat, eert en aanbidt zoowel in die eerste als in die tweede soort werkingen het werk zijns Gods, kent noch aan de natuur noch aan zijn eigen leven zelfgenoegzaamheid toe, en belijdt ootmoediglijk, dat het God Almachtig is, die op elk gegeven oogenblik, en op elk punt, al wat bestaat, en al wat zich roert of beweegt, draagt in zijn Almachtigheid en door zijn Almachtigheid beweegt.

„Ik geloof in God den Almachtige" beteekent juist, dat we erkennen, hoe allerwegen en op elk oogenblik, alle kracht en alle macht die zich in de natuur of in ons.eigen wezen openbaart en roert, macht van God is.

Maar in het eerste artikel van ons „Algemeen Christelijk Geloof' volgt op dat: „Ik geloof in God den Almachtige" (wat de^Christelijke belijdenis der Evolutie is) onmiddellijk dat heel andere: Schepper des hemels en der aarde, wat op een werking duidt, die lijnrecht tegen Evolutie overslaat.

Reeds in het eerste artikel van ons „Algemeen Christelijk Geloof" worden deze beide factoren onderscheiden, en van beide wordt God als de werker beleden.

Dit nu geldt ook ons persoonlijk geloofsleven.

Ook in uw persoonlijk gemoedsleven werken twee factoren. Ten eerste allerlei werkingen, die niets zijn dan de ontwikkeling van kiemen die in uw hart schuilen, hetzij dan ten goede, hetzij ten kwade. Maar ten andere werkt er in Gods kind ook een iets, dat niet uit de kiem van zijn hart opkwam, maar er scheppend en herscheppend door God in teweeg werd gebracht, " en er in werd onderhouden.

Dit laatste is de wedergeboorte, met al wat uit de wedergeboorte volgt, en bij haar hoort. Ook de eeuwig presente inwoning van den Heiligen Geest, en de stooten, en prikkels, en leidingen die de Heilige Geest aan ons gemoedsleven meedeelt. Heel het terrein der heilige mystiek. Het voelen van God en van Gods leiding in ons.

Nu is het opmerkelijk, dat de Modernen, die op het gebied der natuur met Evolutie dwepen, toch huns ondanks weer tot de erkentenis komen, dat er in het gemoedsleven nog iets anders is. Nog onlangs werd op een vergadering van Moderne godgeleerden de stelling verdedigd, dat het dwaasheid is enkel van ontwikkeling en verbetering te spreken, dat er ook op zeker punt van ons leven verandering plaats grijpt, iets waardoor we anders worden, dan we voorheen waren.

En dit nu juist is het, wat bij den profeet Ezechiël heet: Deze zal dezelfde niet mezen. Hiermede toch wijst God bij Ezechiël er op, dat er afbreking en vernieuwing van toestanden, en dus ook van den toestand in ons innerlijk bestaan plaats grijpt.

Dat dit woord bij Ezechiël doelt op den ommekeer in Zedekia's en Israels bestaanswijze, doet ier niets af. De stelling is algemeen, die eraan en grondslag ligt, en zegt ons, dat het niet al volutie is, maar dat er ook plaats grijpt een oodanige ommekeer, ingrijpende wijziging en rincipieele verandering, dat men van menschen n toestanden ten slotte zeggen moet: Hij is ezelfde niet meer.

Het bleef hetzelfde, - en de persoon, bleef ezelfde, zoolang er niet anders dan kleine vergangen van toestanden bestonden. Dan was r wel verschil, maar altoos in dezelfde zaak, n in denzelfden persoon.

Edoch, en dit is hier hoofdzaak. God brengt ok zulke veranderingen van toestanden in enschen teweeg, dat er iets anders gekomen s, en ons de belijdenis en de erkentenis voegt: ie zaak, die persoon is niet meer dezelfde. .

Dit geldt van een kind der wereld, dat een ind van God, wordt; want zoo de bekeering cht is en doorwerkt, zegt zelfs de wereld van em: „Er is niets meer met hem aan te vangen, ij is dezelfde niet meer", of, gelijk het dan vaak pottend, en half klagend door de wereld wordt itgedrukt: Hij is de oude niet meer.

Dat nu is de uitwerking niet van Evolutie aar van Herschepping. Het zetten van een ieuw begin, van een nieuw uitgangspunt. Het nbrengen van een nieuwe kracht, het geven an den stoot voor een geheel afwijkende ontikkeling.

En juist daarom is het, dat onze Gereforeerde kerken steeds het absoluut vrijmachige van Gods daad in de wedergeboorte, en s menschen absolute lijdelijkheid daarbij, tegen lle ketterij verdedigd hebben. Steeds poogde e ketterij óók de wedergeboorte te verklaren it evolutie, d. w. z. uit iets dat voorafging. n daartegenover stond de Gereformeerde kerk teeds klaar en onverzettelijk met haar besliste elijdenis: Er gaat niets vooraf. Er is hier een spoor van evolutie. Het is rechtstreeksche aad Gods.

Toch vergist zich wie waant, dat de wonere spreuk: Deze zal dezelfde niet wezen, uitluitend op de algeheele verandering van toetand in den wedergeborene ziet. Veeleer raakt eze waarheid alle kinderen der menschen, en al ze eens uit de profetie in de vervulling vergaan bij een iegelijken mensch.

Want wel leven de onbekeerden in het rusig besef, dat ze altoos dezelfden zullen blijven, n dat, voor zoover ze in een leven aan de verzijde van het graf gelooven, ook na den ood zij als dezelfde personen in de eeuwigheid ullen verkeeren.

Maar ook aan hen zal dat anders blijken, n als zij, met hun sterven, uit de Gemeene ratie uitvallen, en de zonde in hen doorrandt, en de vloek in hen doorgaat tot in et merg van hun wezen, zullen ook zij het rvaren, dat in de plaatse der buitenste duisernis van hen gelden zal:7, e zijn dezelfden iet meer.

Al wat vaak lieflijks aan hen was, en nog aanrok, en hen zelven bevredigde, valt dan weg. l wat er zondigs in hen scJiool, zal dan in hen itpuilen, én gelijk tot Zedekia gezegd werd: Gij, o, onheilig en goddeloos vorst, uw dag s gekomen, weg gaat uw kroon, en gij ellenige, zult dezelfde niét meer wezen, " zoo ook zal het eens hun in de ooren klinken, die God tot in hun sterven hebben weerstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Deze zal niet dezelfde wezen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 april 1899

De Heraut | 4 Pagina's