Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onze Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Eeredienst.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

LV.

Er is nog een andere theorie, waarmede e afschafifing van het „op de knieën biden" bepleit is, de dusgenaamd mystieke.

Er werd dan opgemerkt dat het voor od niet op den vorm, maar op het wezen ankomt; dat knielen nooit anders dan een orm kan zijn, overmits onze knieën als oodanig toch niets met ons gebed uittaande hebben; en dat, in zooverre het nielen ootmoed en nederigen zin moet itdrukken, het niet de vraag is of we uitendig een ootmoedige houding aannemen, aar veeleer of ons hart binnen in ons ootoedig en nederig voor God gestemd is.

Er konden er twee zijn, die baden. De én die zijn knieën boog en onder het biden voor God in zijn hoogheid woelde. De nder een man die staande bad, maar zijn ogen voor God nauwlijks durfde opslaan. n nu vroeg men, of die staande ootmoed toch niet verre in geestelijke waardij uitaat boven die geknielde hoovaardij.

Aldus redeneerende kwam men dan tot e gemakkelijke conclusie, dat alleen de temming van het hart meerekende, dat de ouding van het lichaam onverschillig was, en dat het, dit zoo zijnde, nog het veiligst as te blijven zitten zooals men zat, want at beide én dat knielen én dat opstaan weinig anders dan een vertoon voor het oog der menschen is, voor God, den Heilige, die alleen het hart aanziet, zonder beteekenis of waardij.

Tegenover dat eenzijdig mysticisme werd de strijd dan meest gevoerd met de Heilige Schrift. Indien het knielen voor de majesteit des Heeren HEEREN, welbezien op niet anders dan op zondig en afleidend vertoon uitloopt, waarom wordt dan datzelfde knielen ons in de Heilige Schrift aanbevolen door stellige uitspraken, door het voorbeeld van de getuigen des Heeren, en zelfs door het nedervallen op zijn aangezicht van Jezus in Gethsemane?

Die stellige uitspraken bestonden. Dat viel niet tegen te spreken.

Of zegt niet God zelf bij Jesaia (45 : 23): Ik heb gezworen bij Mij zelven, er is een woord der gerechtigheid uit mijnen mond gegaan, en het zal niet wederkeeren: at Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren." En ook, is dat woord door , den heiligen apostel Paulus in Rom. 14:11 niet opzettelijk herhaald ?

Is niet even stelüg de uitspraak in Phil. 2 : 10: Opdat in den naam van Jezus zich zoude buigen alle knie dergenen die in den hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn." En moet er niet op gelet worden, dat hier beide malen gesproken wordt van alle, niet van enkele, zoodat het „nederbuigen van de knie" tot een vasten, algemeen geldenden regel wordt gesteld ?

Ja, is niet schier nog sterker de oproeping tot knielen in Psalm 95 : 6, waar we lezen: Komt, laat ons aanbidden en nederbukken, laat ons knielen voor den Heere, die ons gemaakt heeft." Hier toch wordt niet alleen profetisch verklaard, dat het zal geschieden, maar hier is het een getuige des Heeren, die zijn medegeloovigen oproept en vermaant, om op de knieën voor God neder te vallen.

En wat de voorbeeldeii der getuigen des Heeren aangaat, zoo staat het feit van het biddend nederknielen vermeld van Daniël (6:11), van Ezra (9:5), van Petrus (Luk. 5 : 8), van Paulus (Èf. 3 : 14), van Stephanus (Hand. 7 : 60), en gelijk we reeds opmerkten van onzen Heiland zelven in Gethsemane.

Dit breede getuigenis der Heilige Schrift konden de mystieken dan ook niet ontkennen, en om aan de klem van dit getuigenis te ontkomen wisten ze geen anderen uitweg dan in de verklaring, dat dit „knielen" geestelijk moest worden verstaan.

Er was, zoo beweerden ze, tweeërlei knielen, gelijk er tweeërlei treuren en tweeërlei lachen was.

De één treurde door tranen bij beken te weenen en rouwgewaad aan te trekken, zonder dat er wezenlijke droefheid in de ziel was, de ander kon niet weenen, en maakte geen misbaar, doch treurde stil en eenzaam in de verborgenheid der ziel.

Zoo ook was het met de luidruchtige en uitbundige vreugdebetuiging van den één vergeleken bij het stille lachen der ziel van vreugde voor haar God in den ander.

En zoo nu ook moest men hier wel onderscheiden tusschen het uitwendige knielen met de knieën, en het geestelijk, inwendig knielen in de ziel. Dit laatste nu was stellig eisch, dit laatste was in Jesaia 45 : 23, in Psalm 95 : 6 en in PhiHpp. 2 : 10 bedoeld. En moest al worden toegegeven, dat in de dagen des Ouden Verbonds, en zoo ook in de dagen der apostelen nog aan zekere Oostersche uitwendigheid werd gehecht, voor ons in het geestelijk koninkrijk was dat weggevallen. Wij, als vrijgemaakte kinderen, scheurden het hart en niet de - kleederen, en zoo hadden we te buigen niet de knieën onzer beenen, maar de knieën onzer ziel.

Zulk spreken maakte natuurlijk indruk. Van alle vorm wordt misbruik gemaakt. Er is niet één vorm die altoos vol van inhoud is. Alle ledige of half-ledige vorm leidt tot schijnvertoon. En steeds zal het noodig blijven, dat tegenover dit gebrekkige dat van eiken vorm onafscheidelijk is, nadruk worde gelegd op de waardeloosheid van den vorm op zich zelf en op den eisch des Heeren, dat de uiting van geestelijk leven niet uit ons kleed of uit ons lichaam, maar uit onze ziel opkome. Wie den Vader aanbidden wil, moet Hem aanbidden in eest en waarheid.

Maar omdat u betuigd wordt, dat het beter is niet te eten dan vergiftigde spijzen tot u te nemen, volgt daaruit, dat niet-eten u ten regel moet zijn? En zoo ook, omdat werktuiglijk rouwen, weenen, lachen, knie-

len, bidden in zijn waardeloosheid wordt ten toon gesteld, volgt daaruit dat het dan maar beter is niet te rouwen, niet te weenen, niet te lachen, niet te bidden, en zoo ook om niette knielen?

om niette knielen? Gelijk men weet heeft dit dooreenwarren van misbruik en gebruik metterdaad tot deze onhoudbare conclusie geleid.

Ook des avonds bij het naar bed gaan, was dat knielen bloot vormwerk, dus, zoo oordeelde men, was het beter in bed te bidden. In bed deed men het dan eerst zittende, maar ook dit zitten was een vorm, dus ging men het liggende doen. En toen men merkte dat zulk liggend bidden deed inslapen eer men aan zijn Amen toe was, leidde men hieruit af, dat het bidden zelf evenzoo een vorm werd, en liet men niet alleen het knielen, maar ook het bidden na.

Zoo zijn er werkelijk vrome menschen geweest, die uit overtuiging lange tijden het bidden zelf nalieten. Ze konden niet bidden gelijk het behoort, als God den Geest der genade en der gebeden niet schonk. Het dan toch te willen forceeren was ijdel menschenwerk. Welbezien zonde. En zoo werd ten slotte niet-hidden bewijs van heiligen en vromen zin.

Men ging dan aan tafel zitten en vroeg: Is er iemand die van God een gebed ontving ? En zoo niemand antwoordde, ging men eten zonder bidden.

En toch, hoe stuitend dit klinke, die zóó deden waren de consequente mystieken. Zij zett'en den zetregel, dat de vorm niets is, het wezen alles, tot den einde toe door, om ten slotte alleen nog overtroffen te worden door hen, die aldus redeneerden: Bidden is een zielsgenieting en dus egoïsme. Wie zich wezenlijk voor God verloochenen wil, houde dus ook met zijn bidden op.

Maar natuurlijk, in de kerkelijke practijk is men steeds van die uitersten verre gebleven. In onze kerken bleef men bidden, bleef men de oogen sluiten, bleef men de handen vouwen, en bleef men meerendeels onder het gebed opstaan, en feitelijk ging het mystieke protest alleen tegen het knielen uit.

Doch dan is het natuurlijk tegelijk van zijn kracht beroofd. Wie al die overige vormen aanhoudt, verliest het recht om tegen dezen éénen vorm, die evenzoo in de Heilige Schrift ons aanbevolen is, te protesteeren.

En onze conclusie kan dan ook geen andere zijn, dan dat het niet-knielen in onze Gereformeerde kerken een liturgische fout is te achten, die we nu wel niet plotseling moeten pogen weg te nemen, maar waartegen reactie toch geboden en noodzakelijk is.

Het moet op allerlei wijze, ook in de predikatie weer duidelijk worden gemaakt, wat de Schriftuurlijke verhouding tusschen vorm en wezen ook bij het bidden is. En mag op zulk een wijs de overtuiging weer veld winnen, dat ook in de vergadering der geloovigen het buigen der knieën voor God betamelijk is, dan zal uit die overtuiging vanzelf de kracht gaan werken, die onze Liturgische Godsvereering weer op den goeden weg brengt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's