Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„De kaars des lichaams is het nog”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De kaars des lichaams is het nog”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kaars des lichaams is het oog; indien dan uw oog eenvoudig is, zoo zal uw geheele lichaam verlicht wezen. Matth. 6:22.

Als de zon onderdook, en geen maan blank schijnt, hangt vale donkerheid over de natuur van ons menschelijk leven, en ontkomt ge aan e vaalheid om u henen niet dan door het ntsteken van kunstlicht.

Wat dan de duisternis breekt, is de vlam van at licht, maar geheel overwonnen en uitgedreen wordt de duisternis dan alleen, zoo die lam én helder én'sterk genoeg is.

Helder nu is die vlam, zoo ze eenvoudig, oo ze ^«/i^'/voudig is, d. w. z. 200 ge er niets n ziet dan de ééne gelijke tint van de vlam. ie tint kan iets geler, iets roodachtiger, ze an.ook op het witte af zijn. Maar in elk dier rie gevallen is ze dan alleen helder, zoo ge r niets in ziet dan die witter, geler of rooder int.

Ontdekt ge daarentegen in de vlam vonkjens, f om haar heen randen, of in haar kleur een vermenging van tinten, of ook geeft ze walm f, dan is ze niet eenvoudig, maar veeho\vX\g, n daardoor onhelder.

Een troebelheid van vlara, die zóóver kan aan, dat ze ternauwernood eenig licht meer itstraalt.

Toch baat u zelfs de ganschelijk enkelvouige en volkomen heldere vlam niet, om/ié^t"/uw ertrek te verlichten, als het licht zelf te zwak f het vertrek te groot is.

Zal dan heel uw vertrek klaar verlicht-woren, dan is tweeërlei noodig, vooreerst dat de vlam sterk genoeg, en ten tweede dat de vlam volkomen helder, d. i. eenvoudig zij.

Aldus staat het met de kaars of lamp, die ontstoken wordt in het donkere vertrek.

Onderstel de vlam is sterk genoeg, dan kan ze óf eenvoudig d. i. helder, óf ze kan boos, d. i. een slechte, kolende, vonkende, walmende vlam zijn.

En al naar gelang de vlam, die in het donkere veftrek werd ontstoken, aldus eenvoudig of hoos is, zal ze heel uw vertrek verlichten, of uw vertrek in vaalheden gedompeld laten.

Dit beeld brengt Jezus nu eerst over op het lichaam.

Voor een blind-geborene is zijn eigen lichaam in donkerheid gehuld. Hij ziet, zelfs als hij voor' den zuiversten spiegel staat, noch zijn gelaat noch zijn gestalte.

Zijn ik in hem kan geen licht op zijn eigen lichaam werpen. Al wat hij doen kan, is het betasten, gelijk wij tasten in de duisternis.

Maar open nu aan dien blind-geborene het oog, en evenals een kaars of lamp, die ge in een donkere kamer ontsteekt, u opeens dat vertrek laat zien, zoo ook zal dat geopend oog hem op eenmaal zijn eigen lichaam ontdekken.

Doch gelijk in het beeld de vlam, zoo kan ook het oog helder of troebel zijn.

De sterkte van de vlam is in het oog altoos toereikend, want God heeft ons oog de vereischte sterkte gegeven, om, mits het helder is, heet ons lichaam te zienj maar de helderheid kan verschillen.

Een stofje in het oog gewaaid, een aandrang van bloed naar het oog, doet die helderheid afnemen. Ook kan oogkrankheid opkomen, ën zelfs cataract zich in het oogvlies vormen.

Dan is het oog niet meer enkelvoudig, maar dan is er iets in, iets bij gekomen. Dan is het tweevoudig of OTarvoudig geworden. En weg is dan de helderheid, zoodat ge ten slotte, ook met het open oog, rondtast in de duisternis.

Dan is uw oog een boos oog, omdat het niet meer enkelvoudig of eenvoudig is, dan weigert het zijn dienst, en is heel uw lichaam voor uw eigen ik weer duisternis.

Maar bij die eerste overbrenging van het beeld van de vlam van de kaars op het oog van uw lichaam laat Jezus het niet.

Jezus' uitspraak is niet van oogheelkundige, maar van geestelijke strekking.

En in wat voorafgaat, en in wat onmiddellijk volgt, waarschuwt Jezus ons tegen tweeslachtigheid in onze opvatting van ons leven.

In wat voorafgaat tegen de tweeslachtigheid of dubbelhartigheid, om tegelijk ons streven te richten op „den schat die vergaat", én op „den schat, dien geen dieven doorgraven en stelen kunnen."

En in wat volgt, tegen de tweeslachtigheid of dubbelhartigheid, om tegelijk twee heeren te willen dienen: God en den Mammon.

En tusschen die twee waarschuwingen tegen de tweeslachtigheid of dubbelhartigheid van onze levensopvatting, staat nu de les van de vlam en van het oog, die enkelvoudig of eenvoudig zijn moeten, om helder te wezen en helder licht uit te stralen, — toelichtend in.

Werd dus eerst het beeld van de vlam overgebracht op het oog van ons lichaam, thans wordt in de tweede plaats het beeld van het oog van ons lichaam overgebracht op onzen persoon, gelijk die in het midden van het leven staat.

Die tweede overgang is geheel geleidelijk.

Zonder ons Uchaam hebben we met het leven om ons heen geen gemeenschap. De van het lichaam afgescheiden ziel merkt bij hem die wegstierf, van het leven hier op aarde niets meer.

Het lichaam is alzoo het middel, zoowel om de werking van onzen persoon op onze omgeving te laten uitgaan, als om uit onze omgeving de dingen in ons op te nemen. ,

Voor wat het leven om ons henen aangaat, is het lichaam onmisbaar om de wereld in ons bewustzijn op te nemen, en is evenzeer ons lichaam onmisïsaar om uit ons bewustzijn werking naar die wereld te doen uitgaan.

Er is dus de vlam die het vertrek, er is het oog dat het lichaam, er is het bewustzijn dat heel het leven voor ons verlicht, en om dat laatste is het Jezus te doen.

Is uw bewustzijn, uw zielsbewustzijn, én sterk genoeg én helder, dan ziet ge met klaren blik in het leven rond, weet ge wat ge wilt, kent ge uw plicht, en schrijdt ge voort met vasten tred.

En ook hier hangt die helderheid of troebelheid van uw zielsbewustzijn geheel af van de vraag, of het enkelvoudig of tweeslachtig is, of wilt ge of het eenvoudig is of dubbelhartig.

Wie blijft hinken op twee gedachten; wie op en neer balanceert tusschen het zoeken van het goud der aarde, en het zoeken van het goud des Koninkrijks; wie voor de helft God en voor de helft Mammon of zijn eigen ik blijft dienen, laat ten slotte de helderste vlam van zijn bewustzijn, het heldere licht van zijn zielsoog in volkomen troebelheid ondergaan.

Hij mist eenheid, veerkracht, harmonie in zijn leven, en als noodzakelijk gevolg van dat eindeloos rondtasten, wordt ten slotte het doel van zijn leven gemist.

Hij moet voort op den weg, maar er is geen lamp voor zijn voet, en geen licht op zijn pad.

Het is een rusteloos bouwen en afbreken, een opzetten van het weefsel en weer uittrekken, een ontsteken van de kaars maar dan weer een zetten van de korenmaat over de kaars heen, een altoos op en neer slingeren, en daardoor niets uitrichten.

Een spelen met en een verspelen van het leven.

En tegen deze onverantwoordelijke roekeloosheid waarschuwt Jezus nu, niet alleen met eerst te wijzen op „een tweeërlei schat" en dan af te manen van het „twee heeren dienen", maar ook door tusschenbeide het beeld van de vlam, en van het oog in te vlechten, omdat zulk een beeld te beter in onze herinnering hangen blijft.

En in dit beeld komt het liu neer op de eenvoudigheid van de vlam, op de eenvoudigheid van het oog, en op de eenvoudigheid van ons bewustzijn, telkens overstaande tegenover het tweeslachtige, het dubbelsoortige, en tegenover wat juist daardoor troebel, boos en verduisterend is.

Hangt dit nu van geleerdheid af? En staat het alzoo, dat alleen de geleerde denker helder in zijn bewustzijn is, en de gewone burger troebel en verduisterd?

En dan moet geantwoord: Ongetwijfeld, zoo er sprake is van de ordening en rangschikking in ons bewustzijn van allerlei voorstellingen, indrukken en gedachten.

Daartoe is de gewone burger onbekwaam, en bekwaam alleen de man die klaar denkt en veel weet; en wel die beide saam, want veel weten baat niets zonder diepgaande, ordenende denkkracht, en ook denkkracht baat niet^ als de molen van ons denken niet genoeg te malen heeft.

Maar even stellig moet geantwoord, dat de gewone burger in niets bij den schrandersten denker achterstaat, waar het aankomt op de keuze van levensrichting, op het kiezen van koers bij ons varen op den oceaan van het leven; en hierop is het alleen dat Jezus doelt.

Jezus spreekt geen woord van veelweterij of van ordenend denkvermogen, Jezus handelt uitsluitend van het doel waarop ons leven zich richt, en van den weg dien we om dat doel te bereiken inslaan.

Dat doel mag niet tweeslachtig zijn: half de schat der wereld, en half de hemelsche schat, maar moet wezen, eeniglijk en eenvoudig: de schat dien geen dieven doorgraven en stelen.

En zoo ook de weg om tot dat doel te komen, mag niet tweeslachtig zijn: half God en half de wereld. Mammon, of onze eigen hoogheid, maar moet eenvoudig zijn: God alleen te dienen.

Dan is de vlam, die u tegenstraalt, dan is het oog waarmee ge ziet, dan is het bewustzijn, waarin ge handelt, eenvoudig, daarom helder, en zoo trekt de duisternis om u weg.

Is die ernstige waarschuwing van Jezus ook tot u doorgedrongen ? Of laast ge dusver nog altoos over dit beeld van de kaars en haar vlam henen?

Dat kunt ge weten aan uzelven, zoo ge u maar afvraagt, of ge weet wat ge wilt, of er gang en stuur in uw leven zit, of ge telkens wankelt of met vasten tred voortschrijdt, of ge eenheid van doel en gang in uw leven ontwaart, of ge uzelven vast op uw beide voeten voelt staan, dan wel nog altoos hinkt op twee gedachten, of het telkens aarzelen, weifelen, en opnieuw kiezen is, of wel dat ge eens voorgoed een beslissende keuze hebt gedaan, en nu voorts uit de kracht van die ééne, vaste, onwankelbare keuze leeft.

Kwakkelend en schommelend sukkelt en waggelt de tamme piaseend, met moeite op den oever gekropen, nu links dan rechts den weg langs, —• met helder oog de rotspunt uitkiezend waar hij wil aankomen, doorklieft fier in rechte lijn de adelaar de lucht met zijn wieken.

Als die adelaar nu is het kind van God, de held des geloofs, de gedrevene door den Geest des Heeren.

Maar ook als die-piaseend is de halfgeloovige, de altoos weifelende, de nooit tot besliste keuze komende.

Gij, jongeren, die dat waggelen en slingeren nog liefhebt, wordt als de adelaar, zoo ge uw leven niet wilt verspelen.

En gij, ouderen van dagen, die nog altoos tusschen het altaar van God en het altaar van Mammon op en nederloopt, ge hebt reeds zooveel verspeeld, redt dan wat nog te redden is, en kiest met heel uw hart, kiest met heel uw huis, om den Heere en Hem alleen te dienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„De kaars des lichaams is het nog”

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's