Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

LXXXIX.

Opdat nu, door de gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods. Efeze 3 : lo.

De in bediening van Woord en Sacramenten optredende kerken zijn alzoo niet de van God verordende instrumenten, waardoor aan den zondaar, het innerlijke wezen der zaligheid toekomt. Een zondaar ten leven wederbaren kan alleen de Vader der geesten, in Christus, door den Heiligen Geest. Maar de dingen bestaan niet alleen in het wezen, God wil dat ze ook een openbaring hebben. Die (y)enbaring nu voor den mensch zelven ligt in zijn bewustzijn, en voor anderen ligt ze in het naar buiten treden van wat in zijn wezen schuilt. Uit dien hoofde kan die openbaring van wat God door zijn Heiligen Geest in ons tot stand bracht, tweeërlei vorm, zoowel voor ons eigen bewustzijn als voor anderer oog en oor aannemen. Immers, er is tweeërlei. Er is de wereld van nu, en er is het Koninkrijk der hemelen, dat zich eenmaal in het Rijk der heerlijkheid ontplooien zal. Diensvolgens kan een wedergeboren zondaar tot bewustzijn ontwaken óf reeds in deze wereld, of eerst in den hemel. En zoo ook hij kan wat God in hem herschiep voor anderen openbaren, hetzij nu reeds hier, hetzij pas in de onzienlijke wereld daarboven. Sterft nu een wedergeborene als kind in de wieg, dan ontwaakt hij in deze wereld niet tot bewustzijn, en brengt hij zijn staat hier niet uit voor het oog en het oor van anderen. Zijn deel is dan alleen daarboven. De ontwaking van zijn bewustzijn heeft daarom eerst in de hemelen plaats, niet hierl En ook zijn levensopenbaring voor anderen komt niet op aarde, maar alleen in de heriielen eerst, en dan in het rijk der heerlijkheid tot stand. Zij daarentegen die na hun wedergeboorte op aarde leven blijven, komen hier reeds, op deze aarde, tot bewustzijn van hun innerlijken ommekeer, in geloof, zinsverandering en wilsbetering (de bekeering), en brengen evenzoo hier reeds hetgeen God in hen wrocht voor anderer oor en oog uit. Dit duurt tot God ook hen afroept, en dan zal ook hun bewustzijn, dat eerst insliep, straks weer in den hemel ontwaken, en zullen ook zij in die hemelen eerst, en daarna in het Rijk der heerlijkheid, hetgeen God in hen wrocht, voor anderer waarneming uitbrengen. Er is alzoo bij beiden: i". het werk Gods ter wederbaring in hun zielswezen, 2". een ontwaken tot bewustzijn hiervan, en 3". een openbaring hiervan voor anderen. Het verschil is maar, dat terwijl de vroeg wegstervenden én tot deze ontwaking van hun bewustzijn én tot deze openbaring voor anderen alleen in den hemel komen, de langer levenden ditzelfde in tweeërlei vorm hebben, eerst hier, en dan, na den dood, aan de overzijde van het graf.

Die openbaring nu van wat God in hen wrocht, en wel die openbaring reeds hier op aarde, hangt nauw saam met het geheele openbaringswerk dat God, na den val, in deze wereld tot stand heeft gebracht ter handhaving van zijn recht en waarheid in de wereld der geschapene dingen, en hierop valt in dit verband de volle nadruk. Om dit duidelijk te maken stelle men de vraag aldus: Kon God niet, na den val, er zich toe bepaald hebben, om door de verborgen werking des Heiligen Geestes, de zielen der uitverkorenen weder te baren, en na die wedergeboorte hen over te zetten in zijn hemel.'' Denk die vraag scherp in. Ze heeft van den éénen kant iets aanlokkelijks en verleidelijks. Er zou dan geen bijzondere openbaring hier beneden, er zou geen lijden der gelo#^igen, er zou geen strijd op aarde, er zou geen komst van den Christus hier beneden, er zou geen kruis van Golgotha noodig zijn geweest. We zouden geen Schrift en geen Sacrament en geen zichtbare kerk hebben. Er zou niets anders hebben plaats gegrepen, dan dat God de doode zielen zijner uitverkorenen levend had gemaakt, en, na levend gemaakt te zijn, zouden deze onverwijld zijn gezaligd. Men zou zeggen : jWat ontbrak er dan nog.' Maar hierop moet dan geantwoord, dat op die wijs juist ontbroken zou hebben de werkelijkheid der dingen, d. w. z. dat Gods recht en waarheid niet inde werkelijkheid der geschapene dingen tot openbaring zou zijn gekomen. God heeft een ivereld geschapen. In die wereld was zijn recht gekrenkt en zijn waarheid gehoond. En daarom moest in dezelfde wereld, in dit werkelijke leven der geschapen dingen, dat recht hersteld in eere en die waarheid tot triomf worden geleid. En dit nu kon niet anders geschiedan doordien God in deze zelfde wereld over de schrikkelijkheid der zonde zijn toorn openbaarde, hiertoe vijandschap stelde, TH den strijd, met het daaraan verbonden lijden, verwekte, om ons in zijn Christus, in diens vleeschwording, kruisdood en opstanding, en voorts door zijn Heilige Schrift en door zijn Sacrament, in de zichtbare kerk zijn waarheid en recht tot openbaring bracht. De verkeerde mystiek ontkent dit, of heeft er althans geen oog voor. Zij zou „een Christus in ons" voor lief nemen, en deswege voor „den Christus buiten ons" het oog willen sluiten. En dit nu is het, waartegen wij op grond van Gods Woord, met alle kracht hebben op te komen. Er is niet alleen God in zijn Wezen, maar er is ook God in zijn Naam, d. i. in zijn openbaring te midden van het werkelijke leven der geschapen dingen, en het is voor dezen Naam des Heeren HEEREN, dat heel de openbaring der geloovigen en de openbaring der kerk op aarde tot stand kwam, nog stand hield, en in stand moet blijven.

Dit is beseft door hen, die een poging waagden, om de wedergeboorte van de bekeering afhankelijk te stellen, die de inwendige roeping aan de uitwendige roeping poogden te binden, en een vasten band poogden te leggen tusschen onze zaligheid eenerzijds en de kerk met de Heilige Schrift anderzijds. Hun fout hierbij was slechts, dat zij de noodzakelijkheid en de onmisbaarheid van de Kerk, van het Woord en van het Sacrament uit de levendmaking der ziel wilden verklaren. Daarin ligt die noodzakelijkheid niet, en kan ze niet liggen, want God de Heilige Geest is in het werk der wederbaring vrijmachtig, en kan daarin aan geen middel gebonden zijn. Maar wel volgt die noodzakelijkheid en die onmisbaarheid daaruit, dat Gods recht en waarheid openbaar moeten worden in de werkelijkheid van diezelfde wereld, die ze schond en hoonde. En dit niet alleen voor de langer levenden, maar evenzeer voor de vroeg wegstervenden, want ook hun verzoening hangt aan de realiteit van het Verlossingswerk, en al ontwaakt hun bewustzijn niet anders dan in de hemelen, ook daar is het voor hun bewustzijn noodzakelijk en onmisbaar, dat hun verzoend zijn opkomt uit dat voorwerpelijke borgtochtelij k werk, dat hier op aarde door den Christus volbracht is. Ook zij vinden in de hemelen hun Heiland in óns vleesch. Ook zij vinden hem in het heiligdom daarboven, hun zaligheid bedienende. En ook hun dank gaat eeuwiglijk voor den Troon op voor wat God door en in Christus hier op aarde ook ter hunne verlossing wrocht. Houdt men dit nu scherp vast, dat Gods werk tweeërlei is: < *. de openbaring en de triomf van zijn recht en waarheid in de werkelijkheid van het geschapen leven, en 2^. de wederbaring van wie in zonde dood was, dan is het duidelijk, dat die openbaring van den triomf van Gods recht en waarheid zoowel hier op aarde aan de kinderen der menschen als daarboven aan de geschapen geesten moet plaats hebben. En metterdaad lezen we dan ook, wat dit laatste betreft, in Efeze 3 : lo, dat door „de gemeente aan de overheden en machten in den hemel bekend moei worden gemaakt de veelvuldige wijsheid Gods." De geheele plaats bij Paulus luidt aldus: Mij, den allerminste van alle de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus, en allen te verlichten, dat zij mogen verstaan welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; opdat nu, door de gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten • in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods; naar het eeuwig voornemen dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus onzen Heere; in denwelken wij hebben de vrijmoedigheid, en den toegang met vertrouwen, door het geloof aan hem. Daarom bid ik, dat gij niet vertraagt in mijne verdrukkingen voor u, * hetwelk is uwe heerlijkheid. Om deze oorzaak buig ik mijne knieën tot den Vader van onzen Heere Jezus Christus, uit welken al het geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt" (Efeze 3:8—15). Let nu op het slot: ij buigt zijn knieën voor dien God, uit welken al het geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt, ézX zijn dus alle geschapen geesten. En hij zegt ons dat de kerk op aarde de roeping heeft, om niet alleen aan de geschapen geesten hier beneden, maar ook aan de geschapen geesten daarboven „de veelvuldige wijsheid Gods" tot openbaring te brengen. Hier vat en voelt men alzoo de roeping en de bestemming van de in die wereld optredende kerk van Christus. Die roeping en die be­ stemming is, om de veelvuldige wijsheid Gods, die mystiek schuilt, ook in de werkelijkheid tot openbaring te brengen. Tot openbaring voor de u'rverkorenen, die na lai.'i vvjdergeboorte, hie, - it, en blijven, om ze tot actueel geloof, tot bekeering, tot heiligmaking en tot gemeenschap met God te brengen. Tot openbaring voor de engelen en de duivelen, opdat ze Gods heerlijkheid en majesteit ontwaren zouden. Maar dan ook tot openbaring voor de ongeloovige wereld hier beneden, opdat ze óf zich bekeeren zoude, óf zich tegen God verharden, en alzoo haar oordeel en verdoemenis zelve bevestigen zou.

En hier nu ligt het aansluitingspunt voor de beteekenis, die dat majestueuse werk der Particuliere genade voor de Gemeene gratie heeft. Geheel de openbaring toch, van hetgeen God Drieëenig ter verlossing voor ons, buiten ons en in ons doet, wordt in diezelfde wereld waarin de Gemeene gratie werkt, tot een machtigen factor, die op het leven der wereld onder die Gemeene gratie van den verst reikenden invloed is. Van zulk een ver reikenden invloed, dat men veilig zeggen kan, dat eerst, dank zij deze inwerking, de Gemeene gratie haar doel bereikt. Iets wat men het eenvoudigst zóó kan uitdrukken: Overal waar de Gemeene gratie den factor der Particuliere genade mist, kwijnt ze en leidt ze slechts tot gebrekkige uitkomst. Overal daarentegen waar de factor der Particuliere genade op de Gemeene gratie inwerkt, en naarmate ze er krachtiger en meer intiem op inwerkt, komt de Gemeene gratie tot hare volle en al rijker ontplooiing. Men behoeft om zich hiervan helder rekenschap te geven, de werking der Gemeene gratie in China b.v. slechts te vergelijken met de werking dierzelfde gratie in een land als het onze. In China dreef de Gemeene g.-r.tic cp eigen kracht, er werd zcr.istdocr de Particuliere genade bezwangerd en verrijkt. Ten onzent is sinds elf eeuwen de factor der Particuliere genade beginnen te werken. Gevolg is nu dat men in China die eeuwen lang niets dan de Gemeene gratie had, ten onzent Gemeene gratie en Particuliere genade. En het verschil in resultaat is, dat in China de Gemeene gratie wel formeel tot rijke ontwikkeling kwam, maar dat ze zakelijk op laag standpunt bleef staan; en dat daarentegen in ons land ook door het ongeloovige deel der maatschappij een menschelijk en zedelijk standpunt wordt ingenomen, dat, in burgerlijken zin, bergen hoog boven dat van China uitsteekt.

Hieruit blijkt dat men te onderscheiden heeft tusschen drie verschillende toestanden. Ten eerste de toestand van een volk, waarin alleen de Gemeene gratie heeft gewerkt, zoo als in China. Ten tweede de toestand van een maatschappij waaronder én de Gemeene gratie én de Particuliere genade heeft gewerkt, gelijk ten onzent. En ten derde de toestand van de kerk van Christus als zoodanig, waarin de Particuliere genade het leven en het bewustzijn geheel beheerscht. En hier nu stuiten we op een nieuwe verwarring, die het goed is uiteen te warren. Men spreekt namelijk van heidensche landen, en van Christelijke landen, en nader van Roomsche landen en Protestantsche landen, nog nader van Luthersche en Gereformeerde landen. Ook spreekt men, in verband hiermee van een Christelijke maatschappij, een Christelijke kunst, een Christelijke Overheid, en zooveel meer. Dit verstaat men ten onzent veelal in confessioneelen zin, en zelfs heeft men, om deze opvatting door te zetten, alle deze levensuitingen eeuwen lang confessioneel gebonden, iets wat er op neerkwam, dat men dit alles binnen het terrein der kerk trok, of wel de Kerk met den Staat gelijk stelde. Dit kwam daar vandaan, dat men voor de Gemeene gratie geen oog had. Men kende alleen de natuur, het natuurlijke leven, d. i. het leven gelijk dit uit zijn zinlijken wortel opwies, en daarnaast de genade, het genadeleven, d. i. het leven, gelijk dit uit den heiligen wortel der wedergeboorte opbloeide. Men rekende met slechts twee, in plaats van met de drie factoren. Alleen met zondig natuurleven en genadeleven, en niet gelijk behoorde met i". zondig natuurleven, 2". leven uit de Gemeene gratie en 3". leven uit de Particuliere genade. Herstelt men nu die fout, dan is het duidelijk: i". dat het leven uit de Particuliere genade alleen in de kerk wordt gevonden, en dat dit juist het onderscheidend kenmerk van Christus' kerk op aarde is; 20. dat het leven zoogoed als alleen uit het zondige natuurleven slechts daar bestaat, waar de Gemeene gratie van zeer zwakken invloed bleef, en 3^. dat het leven buiten de kerk alleen daar een hooger standpunt kon innemen, waar de Particuliere genade door het instrument der kerk op de Gemeene gratie inwerkte, en deze alzoo tot volle ontwikkeling bracht. Alzoo komen dan het leven der kerk, het heidensch leven, en het dusgenaamd Christelijk leven naast elkander te staan. De kerk is te beter en te zuiverder naarmate ze, voor het zijn en voor het bewustzijn, te voller, te rijker en te zuiverder uit de Particuliere genade leeft, zoo voorwerpelijk als onderwerpelij k. Landen, waar geen Particuliere genade doordrong, en waar dientengevolge de Gemeene gratie kwijnen bleef, noemen we heidensche landen. En landen eindelijk, waarin de Particuliere genade, door het instrument der kerk op de Gemeene gratie inwerkte, noemen we Christelijke landen.

We komen hier nader op terug. Thans slechts dit: Een Christelijke natie, een Christenland, een Christelijke maatschappij. Christelijke kunst, en zooveel meer, wil niet zeggen, dat zulk een natie in hoofdzaak uit uitverkorenen, wedergeborenen en bekeerden bestaat, of dat zulk een Staat en maatschappij overgezet is in het Koninkrijk der hemelen. Dit was nimmer en nergens het geval. Zelfs onder Israël was de groote hoop altoos afvallig en afgodisch, en waren de „getrouwen" steeds weinigen in den lande. Neen, het wil zeggen, dat in zulk een land en bij zulk een natie, de invloed van de Particuliere genade, in de kerk en in de geloovigen, zoo sterk op de Gemeene gratie inwerkte, dat de Gemeene gratie juist hierdoor tot haar hoogste ontwikkeling kwam. Dat bijvoegsel van „Christelijk" spreekt dus niets uit omtrent den zielsstaat van de inwoners in zulk een land, maar het getuigt alleen, dat de publieke opinie, het algemeene bewustzijn, de heerschende denkbeelden, de zedelijke vormen, de wetten en gewoonten in zulk een land en onder zulk een natie duidelijk den invloed verraden, die het Christelijk geloof er op heeft uitgeoefcr.'i Dit is dan wel te danken aan de Particuliere genade, maar het openbaart zich op het terrein der Gemeene gratie, d. i. in het gewone burgerlijke leven. Die invloed leidt er ook toe, om in het publieke recht en in het pubheke leven de slavernij af te schaffen, de positie der vrouw te verbeteren, de openbare eerbaarheid te handhaven, den Sabbat te eeren, zich de armen aan te trekken, het ideale boven boven het stoffelijke hoog te houden, en, tot in vorm van omgang, het menschelijke uit zijn inzinking tot hooger standpunt op te heffen.

Dit verstaat niet, wie acht dat Christus ge­ l komen is, om door het innemen van een a hooger zedelijk standpunt boven het standpunt van Sinaï uit te gaan. Dan toch stelt men het zich voor, dat er eerst is geweest een lagere zedelijkheid, en dat nu het wezen van het Christendom daarin bestaat, dat het ons een hoogere zedelijkheid heeft geopenbaard. Juist de voorstelling die men nog steeds vindt bij een ieder en in iederen kring, die zelf buiten het geloof staat, en het wezen van het Christendom niet verstaat. Wie dat verstaat weet, dat Christus niet gekomen is om de wet en de profeten te ontbinden, maar om die te vervullen; dat alzoo het zedelijk standpunt van Godswege nooit lager of hooger maar altoos gelijk is gesteld; en dat het werk van den Christus alleen ten doel heeft de werken van Satan te verbreken, en tengevolge hiervan ook de macht in den mensch en in de maatschappij der menschen te sterken, om het door God verordende standpunt nader bij te komen. En wel nader bij te komen, niet alsof daardoor de zaligheid en het eeuwige leven ware te gewinnen, maar om het menschelijk leven hier op aarde minder sterk tegen Gods gebod te laten ingaan. Met heilige wetsvolbrenging ter zaligheid heeft alzoo het Christelijk karakter van een natie, van een land, of van een Staat niets hoegenaamd uitstaande. Dan zou deze wetsvolbrenging moeten plaats hebben uit een oprecht geloof, en dit is noch bij de natie, noch in het land, noch bij den Staat als geheel genomen en als zoodanig, aanwezig. Ze zou dan Gods eere moeten bedoelen, en van zulk een bedoeling is in dien strengen zin niets te ontwaren. Ze zou aan de wet Gods in alle deelen conform moeten zijn, en ze blijkt ternauwernood enkele deelen daarvan gebrekkiglijk te volbrengen.

Van deze confessioneele opvatting, die het Christendom misverstaat als een zedelijk instrument van hooger orde, moet dus geheel worden afgezien', en onomwonden worden erkend, dat een Christelijke natie, een Christelijk land, een Christelijke Staat en zooveel meer, niet anders beteekenen, dan in het leven van deze natie, van dat land, van dezen Staat, gelijk het voortleeft onder de Gemeene gratie, dank zij het optreden der kerk, is ingedrongen de machtige factor der Particuliere genade, en dat dank zij het indringen van dezen factor de g w l b e d v i h m d H ontwikkeling der Gemeene gratie bij dit volk en in dit land van veel hoogere conditie is geworden. En hieruit vloeit dan tevens en vanzelf voort, dat het Christelijk stempel, dat op zulk een volk, land of Staat is afgedrukt, noodzakelijkerwijs een confessioneel stempel zal dragen, niet in den zin, alsof het door eenigen uitwendigen band aan een bepaalde geloofsbelijdenis gebonden ware, maar zóó dat het verwantschap zal toonen met de beginselen, den gedachtengang en de inzichten, die door een bepaalde belijdenis ondersteld worden of op den voorgrond zijn geschoven.

Dit komt daar vandaan dat de Particuliere genade door het instrument der Kerk (organisch en institutair) op de Gemeene gratie inwerkt, en dat de Kerk, _na de Reformatie, ophield met ééne stem te spreken. Tot op dien tijd toe, d. i. tot op de Reformatie, was de Kerk één. Wel lag het schisma der Grieksche en andere Oostersche kerken reeds daarachter, maar het Oosten rekende toen nog niet meê. De groote historische stroom van het menschelijk leven vloeide in West-Europa, en dgiar was maar ééne Kerk, „de Christelijke Kerk", en vandaar dat men toen niet anders kon spreken dan van een Christelijke natie, een Christelijken Staat, een Christelijke maatschappij. Maar toen, als gevolg der Reformatie, het onderscheid opkwam tuschen een Roomsche kerk, een Luthersche kerk, en een Gereformeerde kerk, elk met een eigen belijdenis, met eigen beginselen, met een eigen gedachtenwereld, kon het niet anders of ook het leven der volken en staten onder de Gemeene gratie moest een anderen vorm en een andere gestalte aannemen, al naar gelang de Gemeene gratie haar verrijking ontving van een Roomsche, een Luthersche of een Gereformeerde kerk. Nu nog is het openbaar, dat het leven der maatschappij een andere gestalte vertoont in Spanje dan in Noorwegen, en in Noorwegen weer anders dan in Schotland. Wel is het resultaat in al die landen daardoor verkregen, dat de Particuliere genade de Gemeene gratie bezwangerde en tot hooger ontwikkeling hielp. Over Spanje moge, vergeleken met Noorwegen en Schotland, een hard oordeel gaan, toch is Spanje nog heilig, zoo ge het met de toestanden van Perzië of van Afghanistan vergelijkt. Maar de ééne Particuliere genade heeft in elk dier landen door het instrument van een andere kerk op de Gemeene gratie ingewerkt, en uist daardoor is de uitkomst uiteenloopend. Ten deele zuiverder in het ééne land dan in het andere. Ten deele alleen anders.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's