Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE RKEKS.

XC.

I'2n heeft uit éénen bloede het gansche geslacht der menschen gemaakt, om op den geheelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden tevoren geordineerd, en de bepalingen van hunne woning. Hand. 17 : 26.

De beleekeni-s van het' optreden van Christus' kerk voor de algemeen-menschelijke ontwikkeling van ons geslacht, d. i. dus de beteekenis van de Particuliere genade voor de Gemeene gratie, kan op grond van het aangevoerde, niet licht te hoog worden aangeslagen. Overal waar het Kruis van Christus onder de volkeren wordt uitgedragen, stijgt het peil van menschelijke ontwikkeling op zichtbare wijs. Keer op keer melden de Zendingsberichten ons nu nóg van de groote verandering die zienderoogen bij kleine stammen of op onbeduidende eilanden plaats greep, zoodra het Evangelie er werd aangenomen en een menschenleven kon doorgisten. Maar veel sterker nog is de oinmekeer die in Europa zelf tot stand kwam, naar gelang de uit Azië opstuwende volkerengroepen het Christendom aannamen, en op de puinhoopen van het eens zoo machtige Romeinsche wereldrijk en van zijn wijd uitgestrekte wingewesten, niet slechts nieuwe rijken en staten deden opkomen, maar een geheel nieuwe maatschappelijke orde deden opbloeien. Het loont dan ook de moeite, bij dit veelzeggende historisch feit een oogenbük stil te staan.

Nu nog vertoont de toestand van menschelijk leven, gelijk die in onderscheiden \ycrelddeelen op deze aarde bestaat, in hoofdzaak vier in het oog springende schakeeringen, die men in 't generaal onderscheiden kan als de Afrikaansche, de Aziatische, de Levantsche en de Europeesch-Amerikaansche. Wat Afrika betreft wordt voetstoots toegegeven, dat ^. de zoom van dat werelddeel uit vreemde elementen van hooger beschaving als geborduurd is, maar het eigenlijke, oorspronkelijke Afrika, zooals het zich in zijn onmetelijke binnenlanden van Noord naar Zuid en van Oost naar West uitstrekt, staat wat menschelijke ontwikkeling betreft, nog op den laagsten trap. Zeer stellig werkt ook onder de volken die het zwarte werelddeel bewonen Gemeene gratie, maar in zeer beperkten zin. Er heerscht nog.kannibalisme, ze zijn Fetisch-vereerders, buiten een enkel volkslied, heldenlied of minnelied is van letterkunde onder hen geen sprake. Ze gaan meest ongekleed, hun woningen zijn hutten. En hun vaste bezigheid is, na afloop van eiken oogst, op moord en roof onder de naburige stammen uit te gaan. De slavernij is er klevende in de volksusantiën.

Veel hooger reeds dan bij deze Afrikaansche stammen, staat het tnenschelijk leven bij de volken van het Aziatisch type, met name bij de Indianen, de Chineezen en de Japanneczen, en was dit evenzoo eertijds bij de volken van Zuid-en Midden-Amerika, met name bij de Peruanen, Azteken en Tolsteken. Bij deze groep volkeren, die in.sgelijks van het licht der bijzondere openbaring verstoken bleef, kiemt wel een fijne, in bijzonderliederr uitgewerkte beschaving op. Er vormt zich bij deze volkeren een maatschappij van hooger orde. Ze hebben een schrijftaal. Ze hebben een breede letterkunde. Ze ontwikkelen kunst-J^in. Denkers staan onder hen op. De geneugten des levens zijn er verfijnd. Rijke uitvindingen verhoogen de krachten waarover deze volken beschikken. Maar toch hun ontwikkeüng blijkt slechts tot op zekere hoogte vooruit te komen. Dan worden ze stationair en komen niet verder. En zoodra za met hooger ontwikkelde volken in aanraking komen, blijft hun geen andere keuze, dan om óf dezer leven na te bootsen met prijsgeving van hun eigen ontwikkeling, óf om in hun machteloo.sheid zich door deze te laten overheerschen. Het eerste is nu met Japan het geval, het tweede met Indië en China. En in deze beide typen van menschelijke ontwikkeling, zoowel van het Afrikaansche als van het Aziatische, is het bovendien op alle manier duidelijk, dat hun ontwikkeling binnen eigen grenzen besloten blijft en dat ze schier in geen enkel opzicht bate afleveren voor de ontwikkeling van ons geheele menschelijk geslacht. Nationaal heffen ze zich tot zekere hoogte op, maar voor den stroom van het menschelijk leven als zoodanig dragen ze geen vrucht.

Van beide onderscheiden is reeds de Levantsche ontwikkeling, die als zoodanig nog evenzoo buiten het Christendom staat, ook al is de Christelijke kerk van Israël, en dus van de Levant uitgegaan. Tot de Levant rekent men wat oudtijds het Oosten genoemd werd. De Levant in dien breeden zin, omvat alzoo dat deel van Azic, dat van het Aziatische hoogland naar de Middellandsche Zee afdaalt, voorts Griekenland, Italië en de Noordkust van Afrika, en in deze Levant is achtereenvolgens opgetreden de Babylonische, de Egyptische, de Grieksche en de Romeinsche beschaving. Israël lag te midden van dat terrein, maar van het Levant.sche leven als zoodanig afgesloten. De Christelijke phase, die het vooral onder de Byzantijnsche keizers doorleefde, is van de 7de eeuw af in den Islam ondergegaan. En van dat oogenblik af werd en is nog het Mahomedanisme het levenstype dat in heel de Levant heerscht, terwijl alleen Italië zich aan het Europcesche leven aansloot. Deze Levantsche ontwikkeling nu van het menschelijke leven is in al deze stadiën een veel hooger leven geweest, dan óf in het Afrikaansche óf in het Aziatische type gevonden werd. En dit niet alleen, maar van deze Levantsche ontwikkeling mag gezegd, dat ze in alle deze stadiën metterdaad voor de algemeene ontwikkeling van ons geslacht vrucht heeft gedragen. De Islam moge thans kwijnen, toch bezit de Halve maan nog wel terdege levenskracht, en in geen geval kan ontkend, dat ze in de Middeleeuwen van ver reikenden invloed is geweest, niet alleen op de historie, maar zelfs op de ontwikkeling van Europa. Veilig inag dus gezegd, dat de Gemeene gratie met zeer ongelijken graad van sterkte gewerkt heeft. Het zwakst in het Afrikaansche leven, sterker reeds in het Aziatisch type, maar het krachtigst in het leven van de Levant, bij Babyloniërs, Egyptenaren, Grieken, Romeinen en Muzelmannen,

Doch hoe hoog ook het menschelijk leven reeds in deze verschillende ontvvikkellngsstadiën van de Levantsche rijping van ons geslacht moge gestaan hebben, toch is het helder als de dag, dat er nog veel hooger type van menschelijke ontwikkeling thans in Europa en Amerika bereikt is, en dat zelfs in Europa deze ontwikkeling nog weer klom in sterkte, naarmate het hoofdtooneel van het Europecsche leven zich van Zuid-Europa naar het Noordwesten van Europa verplaatste. PZlders en in ander verband drukten we dit onlangs in dezer voege uit: „In China kan van het Kong-fut-tsi-anisihe met even deugdelijk recht beweerd, dat het in eigen kring zulk een eigen formatie aan het leven schonk, en natuurlijk rust ook bij het gele ras, die eigen vorm van het leven op een eigen theorie. Doch wat heeft China voor het leven, voor de gestadige ontwikkeling van ons menschelijk geslacht gedaan! Ook voor zooverre de wateren van zijn leven dan nog helder blonken, wat vormden deze wateren anders dan een in zichzelf afgesloten meer.'' Van de hooge ontwikkeling, 'waartoe Indië eens opklom, kan nagenoeg hetzelfde gezegd. Van wat in Mexico en Peru in de dagen der Montezuma's en der Inca's blonk, geldt dezelfde klachte. In alle deze streken bereikte het volk dat er woonde een niet geringen graad van ontwikkeling, maar die ontwikkeüng bleef geïsoleerd, en bracht de ontwikkeling van ons menschelijk geslacht niet verder. Iets wat natuurlijk nog veel sterker geldt van wat in Afrika's kust-en binnenland door het donker gekleurde ras gezonnen en gesticht werd; een nog veel lager levensvorm, die u niet eens aan het meer, maar veeleer aan poei en moeras doet denken. Er gaat door ons 'geslacht maar één breede frissche stroom van leven, die van meet af de belofte der toekomst draagt, en die stroom is van Midden-Azië en de Levant uitgegaan, en heeft sinds zijn loop steeds van het Oosten naar het Westen door gezet, is van West-Europa naar Amerika's Oosterstaten en van daar tot Californië doorgetrokken. In Babyion en in het Nijldal ziet ge van dien ontwikkelingsstroom den eersten aanvang. Van daar trekt hij door Griekenland. Van Griekenland gaat die stroom op het rijk der Romeinen over. Van de Romaansche volken vervolgt hij zijn weg naar het Noordwesten van Europa. En zoo bereikte hij uit Nederland en Engeland ten slotte ook Amerika. Thans stuit die stroom. Westwaarts is zijn weg door China en Japan versperd, terwijl niemand zeggen kan wat kracht er voor de toekomst zal uitgaan van de dusver stil gebleven Slavische rassen.

Dit sterke en in het oog springende verschil nu tusschen de drie voorafgaande typen, en het Europeesch type, van menschelijke ontwikkeüng is in hoofdzaak daaruit te verklaren, dat dit Europeesche leven doorvoed is geworden met invloeden die van de kerk van Christus uitgingen. Zeker niet alléén daaruit. Ongetwijfeld toch was ook de aanleg van de volken die Europa tot die hoogte cohiejjo '> p een hooge ontwikkeling aangelegd. Hun vatbaarheid was een grootere. Maar toch zouden ze ook met die hoogere vatbaarheid nooit tot hun tegenwoordige hoogte zijn opgekloinmen, indien niet de zegen van het Christendom hun deel was geworden. Dit blijkt overtuigend daaruit, dat deze zelfde volken, eertijds in Azië wonende, tot geen hooger standpunt van ontwikkeling waren opgeklommen, ja bij dé Levantsche volken verre in ontwikkeling achterstonden. De groote omtnekeer in hun leven en in hun levensontwikkeling dagteekent eerst van het oogenblik af, dat ze met het Christendom in aanraking kwamen, en de kerk van Christus in hun midden tot openbaring kwam. Van dat oogenblik af ziet men op elk terrein van hun leven geheel nieuwe krachten tot ontwikkeling geraken, en is het onder haar heerschappij, dat die betere en hoogere maatschaijpelijke orde zich vertoont, die op de geheele samenleving een echt menschelijk stempel drukt, 's menschen macht over de natuur bijna grenzenloos uitbreidt, op het terrein van wetenschap en kunst wonderen verricht, en ten slotte een macht ontwikkelt, die alle andere werelddeelen onder haar schepter brengt.

Is het feit, dat de Christelijke rehgie, d. i. de Particuliere genade, het middel is geweest om de Gemeene gratie tot haar machtigste openbaring te brengen, hiermede vastgesteld, dan ontstaat nu de vraag, hoe we deze inwerking van de Particuliere op de Gemeene genade te verstaan hebben. Men is gewoon het resultaat van deze inwerking „Christelijk" te noemen, en spreekt uit dien hoofde van CkristeJijke beschaving, van een Christelijke maatschappij, van een Christelijk staatsieven en zooveel meer. Toch gevoelt men aanstonds, dat, gelijk we reeds kortelij k opmerkten, het woord Christelijk in deze sa& mvoegingen een geheel andere beteekenis heeft dan b.v. in de uitdrukkingen Christelijke kerk. Christelijke literatuur, Christelijke school. Christelijke pers. Christelijke theologie. Christelijke zangers en zooveel meer. Dit - komt daardoor, dat in beide reeksen van uitdrukkingen het woord Christelijk in een andere tegenstelling wordt genomen. Spreek ik van Christenvolken, van Christelijke maatschappij enz., dan vormt dit een tegenstelling met heidensche volken, heidensche maatschappij, Mahomedaansche Staten of Mahomedaansche maatschappij: Spreek ik daarentegen van Christelijke pers. Christelijke school. Christelijke zangers enz., dan bedoel ik daarmede een tegenstelling met de liberale pers, de neutrale school, ongeloovige zangers enz. In het eerste geval leg ik den nadruk op het eigenaardig karakter van de Europeesche staten en volken, in tegenstelling met die van Azië en Afrika. In het tvv^eede daarentegen denk ik niet aan Afrika of Azië, maar blijf ik in Nederland, en onderscheid ik in mijn eigen land tusschen de kringen van hen die voor hun belijdenis van den Christus uitkomen, en die andere die leven uit wat men noemt de Humaniteit. Niet de eerste tegenstelling alzoo, maar alleen de laaste is confessioneel. Of ook kunt ge het zoo uitdrukken, dat ge sprekende van een Christelijken staat, van een Christelijke maatschappij, van Christelijke beschaving enz., uitsluitend het oog hebt op de Gemeene gratie, gelijk die bezwangerd is door het Evangelie, en dat in het andere geval, als ge gewaagt van Christelijke school. Christelijke pers, Christelijke zangers en van zooveel meer, doelt op de ParticuHere genade, gelijk die zich de dingen van het gewone leven tot instrument kiest.

Ge voelt de juistheid hiervan terstond, zoo ge u afvraagt: Kan iemand zonder zelf persoonlijk den Christus te belijden, burger zijn in een Christelijken staat, meeleven in een Christelijke maatschappij, deel hebben aan de Christelijke beschaving.' Dan toch is het antwoord zeer zeker toestemmend. De feiten toonen en bewijzen het. Tal van mannen, die van geen belijdenis van den Christus hooren willen, zijn in zulk een Christelijke maatschappij zelfs toongevende leiders. Vraagt ge daarentegen of iemand, zonder persoonlijk den Christus te belijden, kan zijn een Christelijk zanger, een Christelijk onderwijzer enz., dan tast en gevoelt ieder hiervan de onmogelijkheid. Het is alzoo duidelijk, dat de gekerstende Gemeene gratie niet kleeft aan een persoonlijk toebehooren tot den Christus, en dat daarentegen de vol ontwikkelde Particuliere genade er altoos onafscheidelijk van blijft. Toch is dusver steeds de fout begaan, dat men deze twee zeer onderscheidene beteekenissen van het woord: Clu'istelijk dooreengeward heeft. Zelfs is de stelling verkondigd, dat de „Christelijke" school was de „best-ingerichte" scKool. lih het is uit deze verwarring van de twee begrippen van Christelijk, dat toen vooa; tgekomen is die grenzenlooze verwarring tusschen het leven der Gemeene gratie en der Particuliere genade, waaronder we nog steeds lijden. Staat, maatschappij, volksleven, kortom alles poogde men eenerzijds confessioneel te binden, en anderzijds' poogde men de Christelijke kerk zóó te ontbinden en van haar belijdenis los te maken, dat ze als volkskerk naleefde wat gistte in het volk. Alzoo eenerzijds de poging om het woord „Christelijk" in zijn .specifieke beteekenis als stempel op de Gemeene gratie te zetten, en anderzijds de poging om aan het woord „Christelijk" ook op kerkelijk terrein zijn specifieke beteekenis te ontnemen. Moest niet naar Rothe's leer, ten leste zelfs heel de Kerk in den Staat ondergaan! Men kan de oorzaak dezer grenzenlooze verwarring ook alzoo omschrijven : dat eenerzijds de kerk binnen haar confessioneelen kring, de wereld poogde te trekken en dat anderzijds de wereld de kerk aan zichzelven zocht gelijk te maken.

We vestigen er daarom zeer bij zonderlijk de aandacht onzer lezers op, dat ze nimmer tot een klaar inzicht in de juiste verhouding tusschen gemeente en wereld, tusschen de gemeenschap der heiUgen en de maatschappij, en zoo ook tusschen Kerk en Staat komen zullen, tenzij ze' zich de moeite geven, het hemelsbreed verschil tusschen deze tweeërlei beteekenis van het woord „Christelijk" helder in en door te denken. Christelijk op heel het volk, op heel de maatschappij, op heel den Staat enz. toegepast, staat tegenover heidensch of Mahomedaansch. Christelijk gezegd van een enger kring in het volk, in de maatschappij, of in den Staat, staat tegenover neutraal, ongeloovig, niet-belijdend. En feitelijk is het in deze onderscheiding, dat ook de oplossing moet worden gezocht van het moeilijk probleem, dat Art. 16 onzer Belijdenis nog steeds aan de orde stelt. Gelijk we reeds een vorig maal herinnerden, is hiermede volstrekt niet gezegd, dat het woord „Christelijk" niet, in beide beteekenissen, eene nadere onderscheiding in Grieksch, Roomsch, Luthersch, Gereformeerd enz. toelaat. Eer integendeel. Evenmin als er „een boom" is zonder meer, en al wat men „boom" noemt, steeds eik, ceder, beuk enz. zal zijn, even onmogelijk is het thans in eenig land een Christelijke ontwikkeling aan te wijzen, of die ontwikkeling vertoont zich als vrucht van de werkzaamheid der Grieksche, der Roomsche, der Luthersche of der Gereformeerde kerken. De maatschappij in Spanje vertoont een ander gelaat dan in Rusland, doet zich anders voor in Ponimeren dan in Beieren, en draagt een andere gestalte in Nederland en Schotland dan in Zwitserland en Denemarken. Op deze onderscheidingen echter kunnen we eerst in het laatste deel van onze studie over de Gemeene gratie terugkomen, en in het tegenwoordig verband blijft ons alleen nog te bespreken, over op wat wijs we deze inwerking der Particuliere genade op de Gemeene gratie ons hebben voor te stellen.

En dan zij op het navolgende de aandacht gevestigd.

Ten" eerste vormen de belijders van den Christus in het midden van een volk een kring, waarvan rusteloos een ernstige roepstem tot het volk uitgaat. Die roepstem van het volk des Heeren werkt op de con.sciëntie. En zoo wordt de werking der consciëntie die Paulus in Rom. 2 : 13 teekent, door dit vermaan, door deze roepstem der belijders, geprikkeld en verscherpt. Ten tweede verheffen de belijders het huislijk en maatschappelijk leven tot een hooger standpunt door hun voorbeeld, en God geeft aan dit voorbeeld zijn uitwerking en zijn invloed. Ten derde treden de belijders van den Christus op het publieke terrein op; om bij het meerder licht dat ze ontvingen, vaster en helderder denkbeelden uit te spreken, die vat hebben op het volksbewustzijn. En dank zij dezen drievoudigen invloed, ontstaat er in het midden van het volk en van het maatschappelijk leven een kracht ter bestrijding van ongerechtigheid en tot stuiting van de zonde, die maakt, dat de zonde wel in het persoonlijk leven stand houdt, en in het verborgene voortwoelt en woedt, maar dat ze in de volksconsciëntie, in de publieke opinie, in het toongevend oordcel zich niet kan handhaven, en dat alzoo aan de _ Gemeene gratie juist in het centrale volksleven een machtige steun geboden wordt. Dit is de nioreele invloed die van de Particuliere genade op het leven van heel het volk uitgaat, een invloed waarvoor ten leste ook de ongeloovigen en de spotters zwichten moeten. En als de Overheid, hierdoor gesteund en gedrongen, ten slotte" dat hooger zedelijke leven in haar wetten uitspreekt en vastlegt, klimt die in-^ed^ioit^e pubheke opinie zelfs rechtstreeks tot het sfaatsleven op en drukt ook op den Staat als zoodanig een Christelijk, of naar zijn onderscheidingen, een Roomsch, een Grieksch, een Luthersch of een Gereformeerd stempel. In overdrachtelij ken zin kan men djt ook een „kerstenen", een „doopen" van hèd de natie noemen, mits men maar altijd wel in het oog houde, dat dit met do persoonlijke bekeering van de enkele burgers en de persoonlijke toebedeeling van hetSacrament des Doops niets uitstaande heeft.

En bij deze nioreele inwerking komt dan een tweede iets, t. w. de segen des Heeren. God mint zijn volk als zijn oogappel, en strekt daarom in buitengewone mate zijn zegenende werkingen uit over die volkeren, onder welke de kerk zijns Zoons is opgetreden. Hij geeft aan die volkeren het gezondste klimaat, het best gelegen land, de grootste overmacht over de natuur. Hij doet ze van het beste ras zijn. Hij begiftigt ze met de rijkste talenten, met de edelste gaven. Hij verrijkt ze met de rijkste gezinnen, met de verst reikende uitvindingen, en verhoogt daardoor voor deze volkeren de beste kansen op een alzijdige en door niets verstoorde, steeds voortgaande ontwikkeling.

Kort saamgevat kan men het dus kortweg zóó uitdrukken: de Gemeene gratie bedoelt tweeërlei stuiting, stuiting van de zonde en stuiting van den vloek. V/elnu, bij de stuiting van de zonde komt de moreels, bij de stuiting van den vloek de/r(7& ? (3fe«^'2> ^/i? inv/erking van de Particuliere genade te hulpe, om de werking der Gemeene gratie tot het hoogste standpunt op te voeren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's