Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zijn zonde is opgelegd.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zijn zonde is opgelegd.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Erphrai'ms ongerechtigheid is samengebonden, zijne zonde is opgelegd. Hozea 13 : 12.

Als God onze zonde oplegt, wat beteekent dit?

Opleggen, verstaan we uitnemend wel, als het ziet op overgespaarde gelden, gelden die we niet verteerden, maar overlegden, en die we nu als kapitaal opleggen.

En zoo nu ook beteekent: opleggen van zonden, als God over onze zonden niet met ons afrekent, maar ze voorshands rusten laat, ze als een „schat des_ toorns" saamgaart, en ze houdt liggen, om ze eerst in en na het oordeel ons te vergelden.

Het is dezelfde gedachte die de heilige apostel in Rom. 2 : 5, 6 aldus uitspreekt: Maar naar uwe hardigheid en onbekeerlijk hart vergadert gij uzelven toorn als eenen schat in den dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods; welke een iegelijk vergelden zal naar zijne werken." Een woord dat ge verstaan moet in verband met dat andere woord uit Rom. 9 : 22. „En of God, willende zijnen toorn bewijzen, en zijne macht bekend maken, met veel lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns tot het verderf toebereid."

De ontzettende gedachte is dus, dat er lust en begeerte in God is, om wrake te doen over de ongerechtigheid, en dat Hij alsnu d& tgene wat zijn wrake wettigt, en voorwerp voor de uitoefening van zijn toorn zal zijn, opzamelt, bijeengadert, saamleest, als een allengs aangroeienden schat bijeenbrengt, en in dien zin oplegt, om in den dag zijner wrake daarover vergelding te doen.

In 2 Thess. i : 5—10 werkt de apostel deze zelfde ontzettende gedachte, in verband met de zaligheid van Gods heiligen aldus uit: Een bewijs van Gods rechtvaardig oordeel, opdat gij waardig geacht wordt het koninkrijk Gods, voor hetwelk gij lijdt; alzoo het recht is bij God, verdrukking te vergelden dengenen die u verdrukken; en u die verdrukt wordt, verkwikking met ons, m de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen zijner kracht, met vlammend vuur, wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn; dewelke zullen tot straffe lijden het eeuwig verderf, van het aangezichtc des Hoeren, en van de heerlijkheid zijner sterkte; wanneer hij zal gekomen zijn, om verheerlijkt te worden in zijne heiligen, en wonderbaar te worden in allen die gelooven, in dien dag".

En of deze geheele gedachtengang nu al noch past noch voegt in de oppervlakkige voorstelling van hen die in God niets dan liefde voor het schepsel kennen, maar alle zelfliefde en liefde voor zijn heiligheid in God ontkennen, de Heilige Schrift leert het zóó, en niet anders, en wie mét Luther zegt: Bas Wort sollen sie siehn lassen, weet dat het zóó en niet anders is, en moet het aldus en mag het niet anders leeren.

God legt de zonde op als een schat voor zijn toorn, en voor den dag der wrake onzes Gods die komt.

Toch is hiermede niet genoeg gezegd.

Immers God legt niet alle onze zonden op, noch ook elke zonde geheellijk.

Er zijn zonden waarover reeds hier op aarde het oordeel gaat. Dat ziet ge aan Sodom en Gomorra. Dat ziet ge aan de puinhoopen van Tyrus en Sidon. Dat ontwaart ge aan de bouwvallen van Babyion en Nineve. Dat is uitgekomen in de verwoesting van Samaria en meer dan eens in de verwoesting van Jeruzalem.

En niet alleen in de wrake Gods over ste den en landen bleek dit. Ook in het particuliere leven der personen komt telkens het oordeel Gods uit. Denk slechts aan Judas, aan "Simon den toovenaar, of iu het Oude Verbond aan Ezau en Saul.

Zelfs staat naast dit oordeel van Gods voorzienigheid, nog een ander oordeel. God heeft overheden en rechters besteld, en ook deze oordeelen in den Naam des Heeren over de gruwelen en misdaden der menschen.

De moordenaar, die des menschen bloed vergoot, wordt gegrepen en gestraft met de vergieting van zijn eigen bloed.

Dat oordeel gaat zelfs door tot in het huislijke leven, en een vader die zijn zoon kastijdt, oefent aan hem een oordeel Gods met Goddelijke autoriteit.

Er is dus een voorloopig én providentieel én rechterlijk oordeel dat over de zonie der menschen gaat, en daar God rechtvaardig is, en de weegschaal van zijn heilig recht gansch zuiver, rekent alle oordeel dat reeds hier op aarde over . de zonde ging, in het eeuwig oordeel mede, en er van af.

De fout is nu maar, dat de mensch, aan al zulke voorloopige oordeelen op aarde gewend, die aardsche oordeelen voor al het oordeel gaat aanzien, en 'het eeuwig oordeel verre stelt, ja afbestelt in zijn gedachte.

En hierin nu schuilt die vreeslijke vergissing, die wreede zelfmisleiding, waaruit de bedrogene en zichzelf bedriegende menschen eens op den jongsten dag ontwaken zullen.

Feitelijk is er op de aarde een zeer ongelijke toebedeeling van het oordeel, een hoogst ongelijke vergelding.

Nog voelt heel Nederland zich gekrenkt door het onvermogen van de Overheid, om de bedrijvers van heel een reeks van moorden te grijpen, en onschadelijk te maken. De lijst van zulke ongewroken moorden wordt al breeder. Daarentegen wordt de man, die zich aan een klein stuk van zijns naasten goed vergreep, gegrepen en boet zijn misdaad met jarenlange celstraf.

En ditzelfde bespeurt ge met Gods voorzienigheidsoordeel.

Allerlei door en door ondeugende menschen, die letterlijk leven van zelfzucht en schending van de zedelijke orde, genieten welstand en voorspoed, en heel een andere reeks van personen zien zich hun veel kleinere afwijkingen van Gods ordinantiën op indrukwekkende wijze tliuis gebracht.

En ook, bij den één volgt de straf dadelijk op zijn zonde, zoodat ze als uit zijn zonde zelve voortkomt, terwijl de ander eerst jarenlang de vrucht zijns onrechts geniet, en eerst op later leeftijd de wrake Gods in zijn bloed en in zijn leven voelt.

Er zijn er, die, in zonde van hoererij vervallen, als op slag in hun bloed vergiftigd en ontzet werden. En er zijn er anderen, die in dezelfde zonde veel dieper verzonken, jarenlang ongestraft zondigden, en eerst op veel later leeftijd de wrake Gods gevoelen in hun gebroken levenskracht.

Dit nu is oorzaak van een zeer zonderlinge en bedrieglijke inbeelding.

De moordenaar, die het gerecht ontloopt, beeldt zich in, dat hij de straf van zijn zonde ontgaan is, en door die inbeelding misleid, moordt hij opnieuw.

Als God iemand, in zijn zonde, onmiddellijk tegenkomt en hem straft, en in zijn zonde stuit, voelt zoo iemand dat hij er inliep, maar de man dien God begaan liet, beeldt zich in, dat hij het ontliep, en zondigt er op voort.

En daartegen komt nu Gods Woord op, door u aan te wijzen, dat uw God uw zonde oplegt; dat ge u ganschelijk vergist, zoo ge waant dat een niet-aanstonds gestrafte zonde de straf ontkwam; en dat ge er u op hebt voor te bereiden, dat ge bij uiv ontwaken in den oor deelsdag alle uw niet-gestrafte zonden terug zult vinden, belast met het volle wicht van den toorn uws Gods.

Zoo heeft de slimme man, die sluwelijk of gevallig het wist te ontloopen, niets voor boven den blooden zondaar, die straks zijn straf vond. En het eind zal wezen, dat elk kind des menschen de volle vergelding droeg, hetzij ten deele reeds hier, hetzij geheel eerst hier namaals, voor alle zonde en ongerechtigheid, waarmede hij tegen den Heere onzen God overtreden heeft.

In de hand des Heeren is een zuivere weegschaal, beter dan op aarde de fijnste weegschaal voor diamant of goud.

In de ééne schaal gaat elke zonde, groot of klein of zeer klein, en in de andere weegschaal wordt een gewicht van Goddelijken toorn gelegd, dat er met volkomen zuiverheid tegen op weegt.

Het doet er dus niets toe, of ge reeds op aarde een deel van dat oordeel en dien toorn droegt, of dat ge, na al uw zonde, hier den rechter ontliept en in uw levenslot vrij uitgingt.

Eons moet toch de evenaar loodrecht tusschen de schaal van uw zonde en de schaal van uw vergelding staan.

Wie mag dan van geluk spreken? De man die het hier ontliep, of de man die hier reeds hard werd aangegrepen?

En dan is het antwoord niet twijfelachtig. De waarlijk te beklagene is hij, die op aarde geen oordeel vond en door geen straf overvallen vferd.

En zulks om tweeërlei reden.

Ten eerste omdat hem nog het volle, onverkorte oordcel wacht. En ten andere omdat juist zijn straffeloosheid oorzaak werd, dat hij er op toe-en voortzondigde, en zoo zijn opgelegden schat van toorn aldoor vergrootte.

Gelukkig daarentegen zijt ge, zoo God u terstond stuit, u na misdaad terstond aan den rechter overlevert, en u terstond met zijn rechtvaardige straffen achtervolgt. Dan toch wordt er niet alleen minder opgelegd, maar ook wordt uw zonde tegengegaan. Vandaar dat meer dan eens de misdadiger het niet kon uithouden, en zich zelven aangaf.

Niet genoeg kan daarom de zondaar, die welstand en voorspoed blijft genieten, er voor gewaarschuwd worden, dat toch zijn straffeloosheid hem geen oorzaak en vrijbrief voor meer zonde worde. Of ook dat hij toch niet wane, dat die welstand en die voorspoed bestendig zal zijn. De wrake Gods slaapt niet.

En wat ook niet vergeten mag .worden, is dit.

Als de justitie den misdadiger niet kan grijpen, kwetst dit zoo dikwijls ons rechtvaardigheidsgevoel, en beelden we ons in, dat hij nu vrij loopt.

Maar dat is valsch.

Hij loopt van mets vrij. Hij loopt vrij alleen voor een tijd. Maar Gods gerechtigheid blijft voortgaan, en of iemand al aan de justitie oj) aarde ontkomt, aan de justitie van den Heilige Israels ontkomt niemand.

De troost van Gods kinderen nu is, dat ze dit gelooven ook van zichzelf, en klaar merken, hoe ook de weegschaal hunner eigen zonde, zwaar beladen, voor Gods heilig oog op-en nedergaat.

Alleen maar in de andere schaal ligt niet meer de toorn Gods, maar hel rantsoen van Christus.

En hierin is de oorzaak van hun eeuwigen dank.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Zijn zonde is opgelegd.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 juni 1899

De Heraut | 4 Pagina's