Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Det ééne stuk land beregend, het andere berdord.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Det ééne stuk land beregend, het andere berdord.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daartoe heb Ik ook den regen van ulieden geweerd, alsernog drie maanden waren tot den oogst, en heb doen regenen over de eene stad, maar over de andere stad niet doen regenen; het eene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands, waar het niet op regende, ^. verdorde. En twee, drie steden togen om tot ééne stad, opdat zij water mochten drinken, maar werden niet verzadigd; nochtans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de Heere. Amos 4 : 7 en 8.

Het gaat niet alles eender toe, maar er is onderscheid. AVat ons telkens weer treft, is het telkens weer opduikend verschil tusschen wezen en wezen, tusschen toestand en toestand, tusschen maat en maat.

Er is in ónzen geest neiging tot het gelijke en eendere, want het onderscheid vermoeit ons. En toch voelen we hoe juist het onderscheidslooze ons verarmt, en ten slotte weer afstoot.

Na drukke dagen van ongedurige afwisseling, snakken we naar rust, opdat onze krachten zich herstellen, en die rust overkomt ons niet, of het moet alles om ons heen weer gewoon, in vollen zin ordinair zijn geworden. Maar deed die rust haar werking, en houdt ook daarna het ordinaire te lang aan, dan snakken we weer evenzoo naar een afwisseling, naar iets dat ons aan den druk van het eentonige onttrekt.

Zoo slingert het in ons op en neder.

Wie een vaste bezoldiging geniet, die hem wekelijks of bij de maand, of bij de drie maanden wordt uitbetaald, klaagt dat hij nooit een verrassing, nimmer een meevaller heelt, zooals zijn buurman de winkelier. En als die buurman de winkelier eens een jaar lang telkens met wat tegenviel, en schier ganschelijk niet met wat meeviel, kennis maakte, komt er klacht over de lippen zijner vrouw, dat een vast salaris te hebben toch maar heerlijk is.

Maar hoe sterk het in ons leven ook telkens weer naar het gelijke, eenvormige, eentonige, heentrekt en zuigt, toch ontwaren we wel, dat dit eentonige eindigt met naar den dood te leiden; en dat omgekeerd het leven te krachtiger opbloeit, naarmate het onderscheid meer tot heerschappij komt, mits in dat eindelooze onderscheid een hoogere eenheid schittere, de eenheid der harmonie.

In de zandwoestijn is alles gelijk, en ze draagt het beeld van den dood. Aan Gods starrenhemel verschilt elke star in glans en baan en snelheid van de andere star, en van het firmament straalt levende gloed en tintelend leven uit.

In het leven loopt alles uiteen, het graf komt alles gelijk maken.

De nacht dompelt het al in een onderscheidsloos grauw en grijs; als het morgenrood boven de kimmen uitschuift boeit u het eindeloos onderscheid in vormen en in tinten.

En daarom, alles gelijk willen maken, alle onderscheid tusschen wezens en toestanden weg willen nemen, de eenvormigheid en de eentonigheid tot wet des levens willen verheffen, het is verarming, het is verdonkering, het is ontzieling van het leven.

Een wereld zonder onderscheid zonk terug in den dood.

Nog heel anders komt die „macht van het onderscheid" uit in leiding, bestel en bestuur.

Onder menschen is het hoogstbereikbare bij alle leiding het volgen van vaste regelmaat, met den geregelden gang van het uurwerk tot model.

Vandaar de hooge kracht in het leger ontwikkeld, want tucht is regelmaat verzekeren. En daarom is de eenheidskracht van een honderdduizendtal krijgslieden dan het sterkst, zoo allen saam zich bewegen als waren ze één samenstel, met als model het werktuig van staal, dat et één kruk te verzetten, vlot en glad in al zijn saamstellende deelen bewogen wordt.

Maar ook hier is het Goddelijk ideaal heel anders.

Ook in zijn Voorzienig bestel maakt God steeds onderscheid. Lot met lot laat zich in ons menschelijk leven nauwelijks vergelden. Ieders eigen historie is weer anders dan de levenshistorie van zijn naaste. En zulks wel naar dezen regel, dat hoe hooger het leven stond, het onderscheid in levenslot te sterker uitkwam.

Wel ligt er aan al dit ongelijke een vloer van gelijkheid ten grondslag, gelijk het stramien voor allerlei geheel verschillend borduurwerk, vaak van eenzelfde stuk stramien wordt gesneden. Maar wat God op dat stramien als ieders levenslot borduurt, zijn telkens weer andere figuren en andere bloemen.

Het model, waar de fabriek in bloeit, is in het werk onzes Gods nooit terug te vinden. Gods werk is altoos nieuw, telkens weer originieel, artistiek in gansch Goddelijken zin en mate.

Bij Hem niet het model maar het ideaal.

En hierop nu is het, dat de Heere zelf door Amos zijn knecht wijst. Twee akkers, zoo laat de Heere hem betuigen, liggen naast elkander, en Ik regen op den éénen, en regen niet op den anderen, en die akker die beregend werd bloeit op, en dien akker waarop Ik geen regen druppelde, doe Ik verdorren.

Dit onderscheid nu wijst op keuze, en die keuze op een kiezenden en verkiezenden Geest. Waarom valt uit die overdrijvende wolk de regen wel op den éénen akker, en niet op den anderen akker neer?

En zeg nu niet: „Dat is natuurlijk. Dat komt door het drijven der wolken. De wolk kan niet regenen op den akker die niet vlak onder haar omtrek ligt". Immers, dat is niets dan de quaestie verschuiven. Dan toch luidt de wedervraag : Waarom dreef de wolk, op het oogenbhk dat ze haar water losliet, juist boven dien éénen en niet boven dien anderen akker ? En herhaalt ge, dat dit komt van den wind, dan zijt ge nog uist even ver, want dan rijst aanstonds deze nieuwe vraag op: Waarom woei de wind in zulk een richting en met zulk een kracht, dat toen de wolk druppen ging, die wolk wel den éénen, maar niet den anderen akker met haar schaduw overdekte ?

En dan riep onder de Heidensche wijsgeeren de één: „Dat is het noodlot, " en de andere: „Dat is het geval". Maar noodlot en geval zijn beide woorden, die «/«'i-verklaren. Het noodlot is X en het toeval is X. En met uw onbekende X spreekt ge nog niets anders uit, dan dat beide een doode, onbekende grootheid zijn. En de kunst is juist die omsluierde X in een bekende of kenbare grootheid om te, zetten. h

En daarom wijst dat beregend en daardoor gezegend zijn van den éénen akker, en dat verdorren van den akker die er vlak naast ligt, niet den wijsgeer in het web zijner afgetrokkenheden, maar den mensch, in wien de pols van het werkelijk leven slaat, op een kiezend denken en machtig willen van dien Vader daarboven, die alle dingen leidt en stuurt.

Alleen in Hem, die niet antwoordt van zijn daden, hgt het onderscheid van het ongelijke saamgevat in hoogere harmonie, en toch als uiting van een bewust en gewild bedoelen

Ik heb, zegt God tegen Amos, geregend op den éénen akker, en den anderen akker deed Ik verdorren. En gij hebt het gezien, ja, ervaren, en nochtans hebt ge u niet bekeerd.

Zoo moet dus het zien van onderscheid uitdrijven tot bekeering.

Als er geen onderscheid valt waar te nemen, mdien het heelal mechanisch als een werktuig gedreven werd, en bijaldien alles in de actie van dat werktuig eentonig en gelijk is, dan zoudt gij gelijk hebben dat ge u inbeelddet het uit te kunnen houden buiten den levenden God.

Uw onbekeerd blijven is : uw eigen weg gaan, niet met den levenden God rekenen, en doen alsof ge uw eigen meester zijt of een speelbal van het geval.

U bekeeren is: tot de ontdekking en de erkentenis komen, dat ge niet met uzelven, en niet met geval of noodlot, maar met den levenden God te doen hebt, en daarom sidderen voor zijn oordeel, zoeken wat u met uw God ver zoenen kan, om voortaan voor uzelven niet meer, maar eeniglijk voor uw God te leven.

En dit laatste nu juist is het waartoe het zien van onderscheid in alle wezen en alle lotsbedeeling u nopen en dringen moet.

Het onderscheid toont het u, dat er achter het ongelijke levenslot een verborgen bestel en bestuur is, waardoor het levenslot aldus ongelijk wordt uitgedeeld.

Achter dat bestel en bestuur is een denken en willen dat kiest en verkiest.

En achter dat kiezen en verkiezen verbergt zich de Majesteit van de Wijsheid en van de Almachtigheid des Heeren HEEREN.

En daarin slaat tegen de prikkelen de verzenen in een iegelijk mensch, die tot in zijn eigen leven aldoor weer op dat onderscheid stuitende, nochtans aflaat zich te bekeeren tot den Heere van dood en leven, die al dit onderscheid maakt.

Nu moet de stem die van dit onderscheid tusschen akker en akker uitgaat, even sterk tot de bezitters van beide akkers doordringen, om den man van den beregenden akker tot dank, dien van den verdorrenden akker tot verootmoediging te bewegen.

Toch is feitelijk de uitwerking van het onderscheid zelve meest onderscheiden.

De man van den beregenden akker zal veelal geneigd zijn juist door den zegen van Gods regen luchthaniger en zelfgenoegzamer te worden, en schier met laatdunkend medelijden op zijn buurman van den verdorrenden akker neer te zien.

Hij daarentegen Aviens akker dor bleef liggen, zal in zijn nood klein voor eigen zielsbesef worden, en zoo er geen nijd tegen zijn gezegenden buurman in zijn hart sluipt, zijn God aanroepen om redding.

Biddagen bij het dreigen van een mislukten oogst waren steeds veel inniger gezocht, dan de dankdagen voor een oogst die volgeladen schuren en bargen beloofde.

Maar het kwaadst gaat het natuurlijk staan, als de m.an van het verdorrende land ook zijn hart laat verdorren, en murmereert in stede van zich voor zijn God te buigen.

Vandaar dat roepen van Amos: Ge hebt het ééne land beregend, en het andere verdorrend gezien, en nochtans hebt ge u niet bekeerd tot uwen God.

Veilig staat ge tegenover die „macht van het onderscheid" alleen, zoo ze u opleidt tot het geloof in een verkiezend God.

Er is „onderscheid, " en er is er Eén die dat onderscheid maakt. Onderscheid tusschen wezen en wezen, tusschen mensch en mensch, tusschen levenslot en levenslot, en zoo ook tusschen aller bestemming voor eeuwig.

Zoo is onderscheid en keuze één. Verkiezing is onderscheid maken, en alle onderscheid is nooit anders dan uit verkiezing verklaarbaar. Betwist ge nu Gods vrij macht in het kiezen, dan moet God in zijn keuze door het schepsel bepaald worden, en dan loopt ge dood in de cirkel redeneering, dat het onderscheid door God gemaakt v/ordt, en dat God het onderscheid maakt naar er onderscheid in zijn schepsel is.

En daarom is er geen andere ontspanning voor de ziel, zoodra de „macht van het onderscheid" op haar aandringt, dan in de Wijsheid en in de Vrijmacht des Heeren.

Alleen van Hem, die zelf de eeuwige Harmonie is, gaat juist daarom alle onderscheid uit, opdat in de einduitkomst van het eindeloos verscheidene eens eeuwiglijk een afglans van de harmonie in zijn Goddelijk Wezen schitteren zou.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Det ééne stuk land beregend, het andere berdord.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juli 1899

De Heraut | 4 Pagina's