Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het kan zijn nut hebben ook onze lezers op de hoogte te stellen van een correspondentie in de Bazuin tusschen de heeren Bavinck, Kuyper en Rutgers.

Prof. Bavinck had onze voorstelling, alsof, toen hij Amsterdam in de zaak kende, zijn brochure reeds gereed lag om binnen acht dagen de wereld in te gaan, weersproken.

Met het oog hierop schreef Prof. Rutgers:

AAN DE REDACTIE VAN DE »BAZUIN.”

Het zij mij vergund, U het volgende aan te bieden, met beleefd verzoek, dit in het eerstvolgende nummer van uw blad te willen opnemen.

In het laatste nummer {de Bazuin van 30 Juni) is Prof. Bavinck opgekomen tegen eene mededeeling over zijn bekend voorstel, die gedaan en gehandhaafd was in de Heraut van 4 en 25 Juni 1.1. Daar nu de substantie dezer mededeeling slechts van mij kon afkomstig zijn, ligt het zeker op mijn weg, te dien aanzien denoodigeinlichtiiigtegeven. Niet om te herhalen, wat Prof. Bavinck reeds gezegd heeft; maar om zijne »Rectificatie" met een paar bijzonderheden aan te vullen, en haar daardoor zelve nog eenigszins te rectificeeren.

Immers, uit de eerste 14 alinea's van de genoemde «Rectificatie" zou de lezer, zij het ook tegen de bedoeling van den schrijver zelven, lichtelijk kunnen en misschien wel moeten afleiden, dat de Hermit voor zijne mededeeling geen genoegzamen grond had, terwijl men voorts nog zou kunnen denken: dat de brochure van Prof. Bavinck jvóórdat zij gepubliceerd was, aan Prof. Kuyper en mij reeds bekend was, zoo al niet geheel, dan toch wat de hoofdpunten aangaat; en dat een aan de publiceering van het voorstel voorafgaand overleg op eene weigering onzerzijds zou zijn afgestuit.

Al zulke gevolgtrekkingen nu, die Prof. Bavinck natuurlijk niet voor zijne rekening zou nemen, maar waartoe zijne woorden toch wel eenige aanleiding geven, zouden zonder twijfel onjuist zijn, met de feiten zelve in strijd.

Van het hier bedoelde voorstel hebben Prof. Kuyper en ik voor het eerst iets gehoord dooreen brief van Prof. Bavinck aan mij van 5 Jan. 1899, waarin aan de mededeeling van het voorstel zelf o.a. voorafging: »Dit wetende (n. 1. dat de zaak der opleiding tot den dienst des Woords op de aanstaande Generale Synode aan de orde zou komen), heb ik eene brochure geschreven en daarin een voorstel opgenomen in betrekking tot Theol. School en Vrije Univ. Op eene vergadering van Curatoren en Hoogleeraren gister en eergister alhier gehouden, mocht dit voorstel de algemeene instemming verwerven. De brochure gaat daarom de volgende week de wereld, of althans de kerken in. Vooraf wilde ik gaarne weten, of het ook uwerzijds aanbeveling en steun kan vinden. Daarom verzoek ik U vriendelijk, van het volgende kennis te willen nemen, er met Kuyper over te willen spreken en mij dan uw oordeel kortelijk te doen weten."

Van achteren blijkt nu, dat hetgeen die brief over de publiceering van brochure en voorstel berichtte, minder juist was uitgedrukt. Het is zeer begrijpelijk, dat de schrijver zich dit thans niet meer herinnert. JVIaar het is zeker niet minder begrijpelijk, dat Prof. Kuyper en ik in die woorden gelezen hebben, dat de brochure voor publicatie geheel klaar was. daar zij and^s toch wel niet binnen ééne week in ieders handen zou kunnen komen. Voor zoover de gewraakte mededeeling van de Heraut (dat de brochure, toen wij er kennis van kregen, »reeds gedrukt gereed lag en binnen eene week de wereld inging") eene «onwillekeurige vergissing" was, of eene «voorstelling der zaken geheel bezijden de waarheid, " kan dit niet op onze rekening gesteld worden. De «voorstelling" (dat de brochure «binnen eene week de wereld inging") was geheel en letterlijk van den schrijver zelven; en daarin had de «vergissing" haren grond.

Op dien brief van 5 Jan. is door mij terstond geantwoord. En al weet ik nu de woorden van mijn schrijven mij natuurlijk niet meer te herinneren, ik weet toch wel, dat dat antwoord geenszins weigerde, over het bedoelde voorstel in overleg te treden. Juist integendeel, ik verklaarde mij, ook uit naam van Prof. Kuyper, daartoe bereid. Alleenlijk, wij verklaarden tevens, dat wij niet binnen enkele dagen ons oordeel zouden kunnen geven, daar wij van een voorstel, dat voor de geheele Vrije Universiteit van zoo ingrijpenden aard was, niets konden zeggen, zonder voorafgaand overleg met onze collega's en curatoren; te meer, omdat de voorsteller zelf zijne collega's en curatoren reeds had geraadpleegd.

Tegen onze verwachting werd mij daarop door Prof. Bavinck in een brief van 9 Jan. geantwoord, dat hij mededeeling van zijn voorstel aan onze collega's en curatoren vóór de uitgave zijner brochure niet wenschte, en dus, daar wij zulks wèl noodig achtten, zijne brochure nu zoo spoedig mogelijk zou uitgeven.

«Ik had daarvoor" (schrijft Prof. Bavinck in zijne «Rectificatie") «verschillende redenen en deelde die mede, maar het mocht tot geen overeenstemming leiden. Men mag dus niet zeggen, dat er geen overleg gewild is. De waarheid is, dat de poging tot overleg, daargelaten nu waar de schuld ligt, mislukt is."

Laat mij hierbij nog aanteekenen, dat hij, gelijk wederom zeer begrijpelijk is, zich de datums "niet precies meer herinnert. De bedoelde redenen, drie in aantal, heeft hij zonder twijfel aan mij medegedeeld. Maar eerst in een brief van 12 Febr., toen de brochure reeds sedert 14 dagen in ieders handen was, en toen dus voorafgaand overleg of overeenstemming niet meer mogelijk was. Daarom heb ik toen niet geantwoord, dat en v/aarom ik die redenen ongegrond achtte. Dat zou doelloos geweest zijn, toen er aan de zaak zelve niet meer te doen was.

Ten slotte nog eene mededeeling, om te voorkomen, dat het bovenstaande nu soms aanleiding geve tot verkeerde gevolgtrekking.

Men zou kunnen denken, dat het reeds vaak genoemde voorstel de hoogleeraren van de Theol. School en die van de Vrije Universiteit zóó van elkander verwijderd had, dat zij daardoor als twee partijen min of meer vijandig tegenover elkander staan.

Daarom is het mij aangenaam, te kunnen besluiten met de verzekering, dat dit geenszins het geval is. Op dit oogenblik is er zeker een verschil in zake de opleiding, en, de vraag nu daargelaten, of en in hoeverre dit verschil al dan niet principieel is, we zijn eenerzijds vóór en anderzijds tegen het gedane voorstel. Maar ik zou wel wenschen, dat ieder eens inzage kon nemen van de brieven, die Prof. Bavinck en ik daarover gewisseld hebben, of getuige had kunnen zijn van onze samenspreking, toen hij in April 1.1„ ter gelegenheid van eene vergadering voor de Zending, mij het genoegen deed van bij mij te logeeren. Moge slechts op de komende Synode, bij de beraadslaging, geest en toon even broederlijk en vriendschappelijk zijn.

F. L. RUTGERS.

Amsterdam, i Juli 1899.

En evenzoo, geheel onafhankelijk hiervan, Prof. Kuyper:

AAN PROF. DR. H. BAVINCK.

Hooggeachte Broeder !

In de laatste Bazuin verklaart gij, hetgeen dezerzijds over het gemis aan voorafgaand overleg gezegd was, voor onjuist, ja voor bezijden de waarheid.

Vergun mij daarom uw geheugen terug te roepen naar hetgeen gij op 5 Januari j.l. aan onzer beider vriend Prof. Dr. Rutgers, met het verzoek het ook aan mij mede te deelen, schreeft: Ziehier uwe eigen woorden; letterlijk aangehaald:

«In de kerken leeft het zeer verklaarbare verlangen voort, om de bestaande verschillen over de opleiding tot den Dienst des Woords tot eene definitieve oplossing en beslissing te brengen. In Gro ningen werkt men in onderscheidene Classes in dien geest (zie b.v. «Vrije Kerk" Dec. 98); en van uit Groningen komt de zaak zeker op de Synode.

«Dit wetende, heb ik eene brochure geschreven, en daarin een voorstel opgenomen in betrekking tot Theol. School en Vrije Universiteit. Op eene vergadering van Curatoren en Hoogleeraren, gister en eergister alhier gehouden, mocht dit voorstel de algemeene instemming verwerven. De brochure gaat daarom de volgende week de wereld, of althans de kerken in. Vooraf wil ik gaarne weten, of het ook uwerzijds aanbeveling en steun kan vinden. Daarom verzoek ik u vriendelijk, van het volgende kennis te willen nemen, er met Dr. Kuyper over te willen spreken en mij dan uw oordeel kortelijk te doen weten."

Dit schrijven werd hier Vrijdag den 6den Jan. j.l. ontvangen, en wij vernamen alzoo op 6 Januari, dat uwe brochure uiterlijk Zaterdag den Hdenjan., dat is acht dagen later, niet ter perse, maar Dde wereld inging."

Er stond zelfs niet bij; tenzij gij ernstige bedenkingen mocht hebben. Het stond er absoluut. En als reden van die stellige verschijning uwer brochure, binnen uiterlijk acht dagen, werd door u zelven het feit opgegeven, dat eene vergadering van Curatoren en Koogleeraren te Kampen algemeene instemming met uwe voorstellen betuigd had.

Of nu al van achteren blijkt, dat de verschijning van uwe brochure nog drie weken toefde, ja dat ze op 6 Januari nog niet eens bij den drukker was, doet natuurlijk niets ter zake.

Wij konden op 6 Januari niet anders rekenen, dan met hetgeen in uw eigen brief stond, en die brief hield in, dat uwe brochure uiterlijk over acht dagen - Dde wereld inging."

Het is zoo, gij schreeft niet, dat ze reeds gezet was, maar hoe konden wij het ons anders voorstellen, of eene brochure die binnen uiterlijk acht dagente verschijnen stond, zou reeds ter perse zijn.

Wat ik op dit punt in de Heraut schreef, rustte alzoo op uwe eigene woorden, en op uwe woorden alleen. En nu nog een kort woord over ons antwoord op uw brief.

Konden en mochteti Coll. Rutgers en ik antwoorden, zonder onze overige ambtgenooten te hebben geraadpleegd, in een zaak die ook hun gold, en die over hun geheele toekomst kon beslissen ?

Konden en mochten wij dat doen, nu gij ons zelf schreeft, dat gij er al uwe ambtgenooten, en zelfs alle Curatoren wel in gekend hadt?

Zeker ware dit mogelijk geweest, zoo uwe bedoeling ware geweest ons voorloopig te polsen. Niet nu uwe brochure binnen uiterlijk acht dagen «de wereld inging" en de zaak dus geklonken was.

Wij mochten onze ambtgenooten niet voor een fait-accompli stellen, al eerbiedig ik dus de mij nog altoos onbekende redenen, die u bewogen hebben om ons niet in deze zaak te kennen, alvorens ze van uw zijde tot beslissing was gekomen, toch mag ik er het oog niet voor sluiten, dat juist hierdoor uvv poging niet kon slagen, zoodra bleek, dat uw voorstel slechts de sympathie van een deel der kerken wegdroeg.

Laat ons daarom intusschen geen oogenblik wanhopen aan de bereiking van het schoone doel, dat u en ons voor oogen zweeft.

Te Groningen kan de gewenschte beslissing nu nog niet aanstonds verkregen worden; maar wel kan uw voorstel uitnemende diensten doen, om nu reeds te Groningen zoodanige maatregelen te nemen, als binnen niet te langen tijd tot die besHssing leiden kunnen.

Van harte hoop ik, dat ik nog vroeg genoeg uit de Pyreneën terugkom, om hiertoe mijnerzijds en in bond met u, krachtig mede te werken.

Geloof mij steeds van heeler harte

Uw Vriend en Broeder,

KUYPER.

Amsterdam, 3 Juli 1899.

En eindelijk repliceerde Prof. Bavinck in dezer voege:

MISVERSTAND.

De H.-Redacteur van de Bazuin had de vriendelijkheid, mij met bovenstaande brieven van de Hoogleeraren Rutgers en Kuyper in kennis te stellen en verschafte mij daardoor de gelegenheid, om er aanstonds een kort woord aan toe te voegen en daarmede deze zaak' te beëindigen.

Het blijkt dat er een misverstand heeft bestaan. Dat is nu wel jammer, maar het is toch veel beter dan dat er vermoeden was van kwade trouw. Uit de woorden van mijn brief, die door beide Hoogleeraren worden aangehaald, hebben zij afgeleid, dat de brochure in druk gereed lag en binnen eene week algemeen verkrijgbaar zou zijn. Ik had er echter geen andere bedoeling mede, dan dat ze op schrift gereed was en de volgende week ter perse ging, nadat vooi-af het oordeel van de broeders Rutgers en Kuyper ingewonnen was. Ik kan niet naga; in, in hoever dit misverstand door andere uitdrukkingen in mijn schrijven misschien voorkomen had kunnen zijn. Maar dat doet er ook minder toe. Het feit is, dat er een misverstand heeft geheerscht.

Nu ik dit weet, voel ik mij te meer tot dank verplicht, dat de Hoogleeraren Rutgers en Kuyper, in weerwil van hunne meening, dat de brochure gedrukt en ter verzending gereed lag, toch nog tot overleg bereid waren.

Wel stellen zij dit voor te doen op eene wijze, die met den oorsprong en de strekking van het voorstel in strijd was, en daarom mijnerzijds niet kon aangenomen worden. Maar zij waren toch op zichzelf niet ongenegen, om het naar hunne meening «gedrukte en ter verzending gereed liggende" voorstel in hunne kringen te bespreken.

Ja, wat meer zegt, in weerwil van die meening heeft Dr. Kuyper het voorstel in de Heraut week aan week besproken, en aan geen enkele Kerlibode den raad gegeven, om op dien grond van de brochure geen notitie te nemen.

Integendeel. Vlak het omgekeerde is geschied. Ik voel mij daardoor tot bijzonderen dank verplicht en zeg nu te meer: hoe jammer, dat de Heraut, die van de eerste brochure zulk eene ongunstige meening koesterde en desniettemin met hare critiek een aanvang maakte en deze weken lang voortzette, terstond na het verschijnen der tweede brochure de zaak voor afgesneden hield en het bijltje erbij neerlegde.

Maar daar is thans niet meer aan te doen. Laten wij deze vriendschappelijke polemiek beschouwen als eene korte episode, die thans voorbij is en waarna de aandacht van de bijzaken weer naar de hoofdzaak kan heengeleid worden. Ik verblijd mij zeer over de slotwoorden van de brieven van Prof. Rutgers en Prof. Kuyper. Wie weet, wat verrassing de Synode ons nog brengt!

Zelfs dat nummer van de Heraut, dat ineens de verdere bespreking van het voorstel afbrak (nr. van 4 Juni, verklaarde, dat de verandering, die het voorstel aannemelijk zou maken, niet zoo groot behoefde te zijn. En wie nu bl. 38 van de x-ede: Band aan het Woord aandachtig leest, en daarmede de grondgedachte van het voorstel vergelijkt, vindt zeker wel verschil, maar toch lang niet zoo, als sommigen het hebben uitgemeten. De hope, dat het tot eenheid van opleiding zal komen, is nog niet ganschelijk weggenomen.

Het zal mij aangenaam zijn, als ik met de Broeders Kuyper en Rutgers zal mogen medewerken, om beide partijen nader tot elkander te brengen.

H. BAVINCK.

Kampen,

Er blijkt dus uit, dat onze voorstelling letterlijk uit het officieele stuk genomen was. Alleen hadden we ten onrechte er uit afgeleid, dat het stuk ook reeds gedrukt was.

Voor het overige zien onze lezers hieruit, dat de onderstelde spanning der geesten tusschen deze broederen enkel in de verbeelding van zenuwlijders bestaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1899

De Heraut | 2 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 juli 1899

De Heraut | 2 Pagina's