Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toetsing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toetsing.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Er was in „Band aan V Woord" op gewezen, dat de formule: „gebonden aan de Heilige Schrift", zonder meer, ontoereikend is, overmits er niet weinigen zijn, die aan de Traditie, aan de Apocryphen enz. soortgelijk gezag toekennen, als aan de Heilige Schrift.

Dat werd aldus geformuleerd:

De Roomsch-gezinde erkent wel volmondig, dat tot deze openbaring allereerst de H. Schriftuur behoort, maar hij plaatst naast de H. Schriftuur drie andere kenbronnen: i". de apocryphe boeken des Ouden Testaments, 2''. de Overlevering, en 3O. de uitspraken van de conciliën en van den ex cathedra sprekende Bisschop van .Rome. Gelijk verschil, zij het ook in zwakker graad, bestaat tusschen ons en de Luthersch-gezinden. Zij toch die zich naar Luther noemen, en werkelijk zijns geesteskinderen zijn, zweren ongetwijfeld bij Luthers wapenkreet: Das Wort sollen Sie stehn lassen I maar bij alle waardeering van de H. Schrift, voegen ook zij bij die Schrift de Apocryphen, kennen pok zij aan de oudste conciliën (niet aan de latere) beslissende autoriteit toe, zien zij in den geestelijken stand wat zij noemen de ecclesie docens, en stellen zij de autoriteit van het Nieuwe Testament zóóver boven die van het Oude, dat ze in het Nieuwe alleen hun eigenlijken Bijbel zien, hoogstens met de Psalmen, die zij er achter binden, verrijkt. En weer anders oordeelen de Dooperschen, die evenzoo verklaren, dat de H. Schrift bron van Goddelijke waarheid is, maar er naast plaatsen de bron van het „icnerlijk licht", en dat wel met dien verstande, dat, hoe verder men in geestelijke rijpheid vordert, de autoriteit der H. Schrift al meer in waarde daalt, en die van het „innerlijke licht" toeneemt.

Er blijkt uit het aangevoerde derhalve, dat men ook wat .dit punt betreft, er niet van at is, met te zeggen: ik sta op den grondslag der H. Schrift, iets wat allen beweren te doen, maar dat deze verklaring nadere bepaling eischt, opdat tevens worde uitgemaakt, hoe ge staat ten opzichte van de Apocryphen, van de Overlevering, van de Conciliën, ten opzichte van de waardeverhouding van Oud-en Nieuw Testament, en wat betreft het „innerlijke licht." En die nadere bepaling nu ten opzichte van alle deze vraagstukken spreekt ge dan alleen op duidelijke en heldere wijze uit, zoo ge als formule kiest: Ik sta op den grondslag der Gereformeerde beginselen. Die formule toch houdt een volledige verklaring in, niet enkel omtrent uwe onvoorwaardelijke erkenning van het gezag der H. Schriftuur, maar ook omtrent de positie die ge inneem.t tegenover datgene wat andere Christenen naast de H. Schriftuur hebben geplaatst. Zoo blijkt dus ook hier, dat de formule: ik bind mij aan de Schrift, geheel onvoldoende en ongenoegzaam is, en dat daarentegen de formule die wij voorstaan, beide zekerheid en volledigheid biedt.

Hiertegen nu komt de schrijver van „Waarheid bovenal" in verzet, eerst door aan te toonen, dat niet bedoeld kan zijn, heti uit te sluiten, die aan tradidën enz. eene betrekkelijke waarde toekennen.

Natuurlijk niet. Dat was ook niet beweerd en doet dus niets ter zake.

En dan vervolgt de schrijver aldus:

Het kan dus alleen de bedoeling zijn hen uit te sluiten, die genoemde kenbronnen naast, eenigermate op gelijke lijn stellen met de H. S., en er is volgens hem geen zekerheid dat dezulken zullen worden uitgesloten, als men zich eenvoudig plaatst „op den grondslag der H. S., zonder eenige nadere bepaling."

Wat is nu daarvan aan?

Wie zegt „ik bind mij aan Gods woord, " verstaat, althans in ons land, daaronder wel nooit iets anders dan „den Bijbel", zooals die bij geheel onze protestantsche bevolking in gebruik is; den Bijbel dus, zonder de apocryphe boeken.

Nu is één van tweeën waar:

Of er is in het oog van den beoordeelaar verschil tusschen de H. Schrift en die andere kenbronnen, of er is geen verschil.

Is er geen verschil, dan komt het volmaakt op hetzelfde neer, of men al dan niet de H. S. voor eenige kenbron houdt.

Is er wel verschil, dan moet hij die dit meent te zien óf de H. Schrift loslaten, óf die andere kenbron.

Doet hij het eerste, zoo bindt hij zich niet aan de Schrift; doet hij het laatste, zoo staat hij op precies hetzelfde standpunt als de Gereformeerde, die slechts de betrekkelijke waarde dier kenbronnen erkent.

Men kan hetzelfde ook aldus zeggen.

óf de Roomsch-Katholieken, de Lutheranen, de Dooperschen houden zich ten slotte «zV/aan de H. Schrift; maar dan worden zij door de formule: ik bind mij aan Gods woord geweerd;

óf zij houden zich er ten slotte wél aan, maar dan is er geen reden om hen tê weren wegens de door Dr. K. aangevoerde reden.

Zegt iemand: men kan zich houden aan de H. Schrift en toch een andere meening hebben dan de Gereformeerden over de waardeverhouding van het Oud-en Nieuw Testament, over de waardebepaling van de Apocryphe boeken, en wat dies meer zij, dan stel ik hem voor dit dilemma:

óf die meening is in strijd met de H. Schriftuur, en dan zal hij die zich daaraan houdt haar moeten verwerpen, — óf rij wordt gerechtvaardigd door de Schriftuur, en dan zal ook de Gereformeerde, al had hij er steeds geheel anders over gedacht, haar als juist moeten erkennen.

Ter wering alzoo van hen die aan andere kenbronnen der v/aarheid hetzelfde gezag toekennen als aan de H. Schrift is de eenvoudige formule; „ik bind mij aan Gods woord" volkomen afdoende.

Tegen het eerste sta hier al aanstonds ons protest.

Het is ten eenemale onjuist, dat „in ons land" onder „Bijbel", „nooit iets anders verstaan wordt!' dan de Bijbel zonder de Apocryphe boeken.

Een derde onzer bevolking is Roomsch, en een Roomsche kent geen anderen Bijbel dan met de Apocryphe boeken, en de Roomsche theologen citeeren uit de Apocryphe boeken juist evenzoo als uit de Kanonieke.

Bij practisch optreden in een sociale vereeniging onder Protestanten moge hierop nu niet gelet worden, maar op universitair, d. i. op wetenschappelijk gebied ware hierop niet te letten eenvoudig oppervlakkige struisvogelpolitiek.

Ook het dilemma dat de geachte schrijver daarna stelt is geen oogenblik tegen toetsing bestand.

Hij zegt: Er is verschil tusschen den inhoud van de Heilige Schrift en die andere kenbron, of niet. Is-er geen verschil, dan is het lood om oud ijzer of men de Heilige Schrift als eenige kenbron noemt. En is er wel verschil, dan moet ge óf die andere kenbron óf de Heilige Schrift loslaten. Doet gij het eerste, zoo doet gij als de Gereformeerden, zoo het laatste, zoo bindt gij u niet aan de Schrift, en wordt gij dus door de formule: „Gebonden aan de Heilige Schrift" geweerd.

Die redeneering zou opgaan, indien eenerzijds kon worden vastgesteld wat de Heilige Schrift, en anderzijds wat die andere kenbronnen leeren, om uit te maken of er verschil of geen verschil bestond.

Maar zoo is het niet.

Onder Roomsche Christenen wordt de uitlegging zelve der Heilige Schrift door de traditie en door de kerkelijke leeropenbaring beheerscht. Zij geven dus nooit toe, en zullen en kunnen nooit toegeven, dat er verschil bestaat tusschen hetgeen de Schrift en hetgeen die andere kenbronnen leeren. Integendeel, zij houden staande, dat ge niet kunt weten wat de Heilige Schrift leert, tenzij ge op haar het licht uit die andere kenbronnen laat vallen.

Staat gij nu als universiteitstichter hier tegenover, en houdt gij staande, dat de Schrift wel terdege van die andere kenbronnen verschilt, , en dat in elk gegeven geval waar zulk verschil opduikt, de Schrift over die andere kenbronnen recht spreekt, dan kunt gij niet ontkomen aan de noodzakelijkheid, om het geheel eenig karakter van de autoriteit der Heilige Schrift vast te leggen, door haar principieel van die andere kenbronnen te onderscheiden, en dit nu kunt ge op wetenschappelijk terrein niet doen, door de formule: „Gebonden aan de Hei-Hge Schrift."

Die formule toch geeft óók de Roomsche u toe, maar de gegevens waartoe die formule hem leidt nemen een geheel ander karakter bij hem en bij u aan, omdat voor u die Heilige Schrift afgezonderd staat en zich zelve verklaart, en omdat bij hem die Heilige Schrift ondenkbaar is buiten traditie en het levend leerambt, en in haar uitlegging door die beide wordt beheerseht.

Hetzelfde geldt van het tweede dilemma, dat de geachte schrijver aldus opzet:

óf die meening is in strijd met de H. Schriftuur, en dan zal hij die zich daaraan houdt haar moeten verwerpen, — of zij wordt gerechtvaardigd door de Schriftuur, en dan zal ook de Gereformeerde, al had hij er steeds geheel anders over gedacht, haar als juist moeten erkennen.

„In strijd met de Schrift", goed, maar volgens wien.'' Volgens u of volgens hem?

Natuurlijk alles volgens u, en niet naar hij oordeelt.

En juist hierop komt het aan, en hierin schuilt de logische fout van heel het betoog. De geachte schrijver neemt de zaak subfectief, en hij vergeet dat hij met een louter subjectief oordeel bij een-universiteitstichting niet verder komt.

Ja, als de formule: „gebonden aan de Schrift" beduiden kon: „gebonden aan de Schrift, naar ik die persoonlijk opvat en uitleg", dan was hij er.

Maar dat juist kan en mag hij niet doen, waar sprake is van universiteitstichting.

De grondslag van een universiteit moet zoo zijn, dat er bij verschil van opvatting over de beteekenis en de natuur der Heilige Schrift, uitsluitsel in den grondslag zelve ligt, voor hem en voor een ieder.

En dat uitsluitsel nu is er niet bij de formule: de Heilige Schrift, omdat over die formule door den één zus, door den ander zóó wordt gedacht, en overmits bepaaldelijk wat aangaat de verhouding tusschen de Heilige Schrift en de Traditie vooraf zekerheid moet bestaan.

En die zekerheid, die onmisbare zekerheid, die zekerheid die moet vaststaan, eer ge één stap verder doet, geeft niet de formule: „gebonden aan de Heilige Schrift, " maar alleen de formule van de Gereformeerde, de Luthersche of de Roomsche beginselen.

Wat sub 4" hierop volgt vereischt dan ook geen nadere bespreking. De „grove formule" laat niet alleen plaats voor twijfel, maar roept op wetenschappelijk gebied, en daarop staan we met de universiteitsidee, terstond en onmiddellijk de tegenstellingen op, die van oudsher ten aanzien van dit punt tusschen de verschillende Confession gegolden hebben.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Toetsing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1899

De Heraut | 4 Pagina's