Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Met een groote stemme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Met een groote stemme.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zeggende met eene groote stemme: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eere, en heerlijkheid, en dankzegging. Openb. 5 : i2.

Cijfers zijn betrekkelijk.

Wie uit de Peel voor het eerst naar Den Bosch komt, staat verbaasd over een zoo groote stad, terwijl op zijn beurt de Bosschenaar, in onze goede hoofdstad omwandelend, Den Bosch in het water ziet vallen voor Amsterdam. En zoo gaat het trapsgewijze voort. Wat is Amsterdam weer bij Parijs? En wat Parijs bij Londen vergeleken? Bij dat Londen met zijn tienmaal grooter bevolking dan van onze stad aan 't IJ.

Evenzoo nu is het met samenkomsten, met vergaderingen, met opeenhoopingen van menschen, Een dichtbezette dorpskerk of een vol marktplein bij een dorpsfeest is al meê de grootste menschenmassa, die een dorpehng zich klaar voorstelt. De Dam propvol, als de Koningin op het balkon verschijnt, is reeds tienmaal meer. Maar wat is zelfs onze volle Dam nog, bij de honderdduizenden die Londen soms bij één optocht vereenigt ?

Maar veel sterker nog springt dit betrekkelijk karakter van alle cijfers in het oog, zoo ge het leven hier met het leven daarboven vergelijkt?

Dat is reeds waar van het firmament, want wie telt de stippen in den Melkweg ? Maar komt klaarder nog uit, zoo ge aanmerkt de cijfers van hemelselie berekening.

Op Patmos, zoo bericht Johannes ons, hoorde hij met een groote stemme Gods engelen het lied des Lams voor den Troon zingen, en toen hij opzag hoorde hij dat het getal der engelen was: tien duizend maal tienduizenden en duizend maal duizenden.

Nu is 10.000 X 10.000 reeds honderd millioen. Dus is 10.000 X tienduizende« minstens tweea driehonderd millioen. En daar komen dan nog de „duizend maal duizenden, " d. i. nog ettelijke millioenen bij.

Zeer zeker gaat het nu niet aan, deze cijfers als optelsom in statistieke lijsten te geven. Met name in de Openbaringen drukken de cijfers een idee van hoegrootheden, geen resultaten van opmeting uit. Ze strekken alleen, om u in cijfersymboliek een idee van de hoegrootheden en van de saamstelling dier hoegrootheden te geven.

De zoo telkens terügkeerende 144.000 zijn niet op den tel afgenomen, maar drukken uit de 12 X 12 X looo, waarin 12 dan weer gelijk is aan 3X4, een bijeenvoeging waarin 3 het heilige, 4 het kosmische uitdrukt, en deze vermenigvuldiging wordt dan nogmaals met 1000, d. i. met 10 in de 3e macht verveelvuldigd, om dé idee der volkomenheid uit te drukken van alle levende wezens van deze aarde die door genade gezaligd voor God verschijnen.

Ook die meer dan 2 a 300 millioen engelen doelen dus niet op statistiek, maar strekken om u een idee van de onafzienbare menigte der hemelsche heirscharen en van haar onafzienbare ordening te geven.

Zooals wij zeggen, „dat we over de hoofden wandelen kunnen", of dat het „zwart van menschen" is, zoo geeft hier in de Apocalyps dit machtige, ronde cijfer te kennen, dat het engelenheir in eindelooze en onafzienbare lengte en breedte en diepte als golfde om den Troon van God.

En, toch, niettegenstaande deze menigte der hemelsche heirscharen zóó groot was dat ze alle vergelijking met menschenverzamelingen hier op aarde tart, zegt de heilige apostel ons, dat hij deze ontelbare menigte zingen hoorde, hoorde zingen met ééne groote stemme, en dat hij beluisteren kon wat ze zongen.

Zoo toch bericht hij ons. En ik zag, en hoorde eene stemme van veel engelen rondom den Troon, zeggende met een groote stemme: „Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eere, en heerlijkheid, en dankzegging!"

En nu weten we ook hierbij zeer wel, dat we met een visioen te doen hebben, en dat ook dit niet als letterlijke beschrijving van aldus zich openbarende realiteit moet worden genomen, maar zooveel blijkt dan toch, dat op die wijze aan den apostel een idee werd gegeven van de bestaanswijze in de hemelen.

Wat ligt nu in die idee ?

Dit immers, dat in de wereld daarboven bij God zoo machtige groepen van levende wezens tot gemeenschap en eenheid van uiting geraken, dat al wat wij op aarde in kerken, op meetings of op pleinen hiervan waarnemen, er kortweg bij in het niet verzinkt.

De beperktheid van onzen blik, de beperkte maat van onze stem, en de grens van het onderscheidenlijk hooren zijn bij ons aan zoo kleinen afstand gebonden, dat gemeenschap en eenheid van uiting reeds voor één enkel millioen personen onder ons volstrekt ondenkbaar is. Vier personen op den vierkanten meter genomen, wat reeds zeer gedrongen is, zoudt ge een plein van 250.000 vierkanten meter noodig hebben, om ze op elkaar te proppen. En al liet zich dit nog denken, hoe zoudt ge ooit zulk een massa tot klare, distincte uiting van stem en lied brengen?

Toch ontvangt Johannes op Patmos de idee, den indruk van een menigte, die vele honderden malen grooter is.

Vandaar in de Openbaringen telkens de aanduiding van die groote stem.

Die „groote stem" wordt een ander maal ook wel uitgedrukt door te spreken van „een stem gelijk een leeuw brult" (10:3), „een stem als een donderslag" (6: ), of van „een stemme van vele watereti" (14 : 2).

Vooal die laatste uitdrukking is teekenachtig. Immers op wat verren afstand hoort ge, als de storm is opgestoken, niet het klateren en bulderen van de groote zee, als ze strand en duinen beukt met haar dreunende golven. Toch zijn die machtige golven niets dan bijeenvergaarde waterdroppelen. En zoo nu is de stem dier onafzienbaar golvende menigte, waarin elke engel of elke gezaligde op zichzelf niets is dan één enkele waterdrop.

Wijst dit alles nu niet op een gemeenschapsoefening daarboven, die elk perk van onze gemeenschapsoefening op aarde zeer verre overschrijdt?

Volle gemeenschapsoefening gaat, bij over en weer zich uiten, onder ons veelal niet overeen half honderd personen; in wel geordende vergaderingen bereikt ze op het uiterste het cijfer van een half duizend, en eenzijdig spreken van één, onderwijl de anderen hooren, vindt reeds bij de tien duizend zijn grens. Volle levensgemeenschap in het gesprek daarentegen is voor verreweg de meesten onzer tot den zeer engen kring van een twintigtal personen beperkt.

En daartegenover geeft de Heilige Schrift ons nu op alle manier den indruk, dat in de wereld daarboven deze gemeenschapsoefening zoogoed als geen grenzen kent, en dat van onze beperktheid door afstanden, daarboven schijn noch schaduw wordt gevonden.

Natuurlijk kan dit alles niet anders dan in beelden aan dit leven ontleend, worden geschetst. Een andere taal toch verstaan we niet. Maar als de engelen vleugels ontvangen en vliegen van het eene einde des hemels naar het andere, als ze bazuinen met een klank die alle hemelen doordringt, en als we lezen van de saamvergadering van alle volmaakt rechtvaardigen in het ééne Vaderhuis, ja, van millioenen van wezens die zich saam op zulk een wijze uiten, dat hun stem niet alleen gehoord, maar ook wat ze zeggen en zingen verstaan wordt, dan geeft dit alles ons immers den indruk van een door niets gestuit of beperkt gemeenschapsleven, van een gemeenschap der heiligen gelijk niemand die ooit op aarde, - Ook maar van verre gekend of gegist heeft.

Van die rijke gemeenschapsoefening ligt de grondgedachte in God zelf.

Ieder onzer gevoelt en weet, dat hij gemeenschap met zijn God kan oefenen waar hij zich ook bevindt, en dat er nooit één oogenblik is, dat God ons gebed niet zou kunnen hooren. De alomtegenwoordigheid Gods is voor Gods kind geen afgetrokken stelling, maar een 'realiteit. Het is eenerzijds de gemeenschapsoefening in den gebede, en anderzijds de altoos tegenwoordige ondervinding van Gods nabijheid, als onze zonde die niet bant van ons hart.

Van onzen Heiland geldt geheel hetzelfde. Afstand breekt ook met den Hoogepriester in het heiligdom daarboven onze zielsgemeenschap nooit.

Toont ons nu de Heilige Schrift dat ook onder de engelen een gemeenschapsoefening bestaat, die al ons begrip van aardsche gemeenschapsoefening in de schaduw stelt, ligt het dan niet voor de hand, om ook van de gezaligden te gelooven, dat de mensch, als geschapen naar den beelde Gods, in zijn hoogste voleinding, tot soortgelijke, aan geen enge perken meer gebonden gemeenschap bekwaam en geroepen zal zijn?

Zelfs de ontwikkeling van hel leven hier op aarde wijst zeer stellig daarheen.

Eerst was er onder menschen geen gemeenschap dan door het gesproken woord, en leefde niet alleen elk land, maar schier elk vlek, en elk dorp apart.

Toen kwam het schrift, en opeens werd door dat schrift gemeenschap ook op afstanden inogelijk. Na het schrift kwam de drukpers dien rijkdom en snelheid van gemeenschap nogmaals vertienvoudigen. De stoom versnelde daarop die communicatie nogmaals. En ten slotte kwam telegraaf en telephoon gemeenschap op de verste afstanden mogelijk maken. Nu zelfs werkt reeds de aërograaf, d. i. een middel om, zonder draad, zoo maar door de lucht gemeenschap te oefenen. En wie zal zeggen wat versnelling en vereenvoudiging dit alles in de komende eeuw nog ondergaan zal?

Wat in de grondidee van 's menschen schepping naar Gods beeld ligt en wat de Heilige Schrift ons van het leven daarboven meldt, past dus geheel op wat de levensontwikkeling hier op aarde reeds in steeds duidelijker lijnen begint te - openbaren. En zoo is het niet te sterk gesproken, zoo we onder de gezaligden daarboven aan een gemeenschapsleven en een onderlinge gemeenschapsoefening gelooven, die niet aan beperking gebonden is, maar zich door heel het Vaderhuis, in alle woningen daarboven, en tot alle gezaligden uitstrekt.

Peilt ge de diepte van levensverrijking die daarin ligt?

Leven zonder meeleven is vegeteeren. Alleen door het - meeleven wordt het eigen leven leven in den vollen zin des woords.

We zijn niet een hoop korrelen zands, maar als menschen organisch één en verbonden met andere menschen. Dat saam leven van één gemeenschappelijk leven is het leven der liefde, en die liefde spreidt lichtstralen, die uit den spiegel van elke gezaligde ziel weerkaatst, zich verduizend-en vertienduizendvoudigen, en alzoo eerst den vollen glans uitgieten van het rijkst en heerlijkst licht.

Reeds hier op aarde is uw hart te rijker naar gelang ge in het lief en leed van meerderen deelt; door het spinsel van hun leven de draden van uw eigen levenswebbe moogt heen weven; en in de intimiteit van hun levensuiting voedsel en verwarming vindt voor eigen zielsbestaan.

En toch, tot hoe weinigen beperkt zich dit op aarde niet! Uw intieme kring is reeds groot zoo hij de koestering geniet van een twee dozijn volwassen personen.

En het .is nu die beperking die eens een einde neemt, om uit te vloeien in een volle gemeenschapsoefening met al Gods heiligen.

Ook dan nog wel met onderscheid. De vele woningen wijzen op nauwere aaneensluiting met wie één van zin, van aanleg, van talent en roe ping zijn.

Maar toch, met allen saam blijft het één saam leven in het ééne Vaderhuis.

En juist daardoor zal uw hart op waken tot een energie van liefde en gemeenschapsleven, gelijk het hier nooit in uw hart was opgeklommen. Tot een gemeenschap aan geen plaats, en tot een gemeenschap aan geen tijd gebonden. Een gemeenschap niet meer door middelen, maar zonder middelen. Een gemeenschap van wezen op wezen en van hart tot hart uitgaande. En telkens als door het afsterven, door het opnieuw ten hemel ingaan van één dien God opriep, de schare der volmaakt rechtvaardigen zich uitbreidt, zal er ook voor u nieuwe winste zijn voor den rijkdom van het leven van uw hart.

En dan zult ge eerst recht verstaan wat liefde is.

Niet de zwakken bijstaan en u over de ellendigen ontfermen, want dat kunt ge in den hemel niet meer.

De ellende heeft daar opgehouden.

Neen, maar een leven zich uitend in een eindeloos medeleven met en inleven in anderen, en in dit medeleven der liefde eerst den rijkdom ontdekken en den rijkdom genieten, dien het God beliefd had in u te scheppen door u te geven een menschelijk hart. é

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Met een groote stemme.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's