Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Diaconale ontheffing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Diaconale ontheffing

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 8 December 1899.

IV.

Ook de Diaconie moet met bewustheid handelen. Ze moet niet maar helpen wie zich om hulpe aanmeldt, maar zich rekenschap geven, of de toevloeiing der hulpbehoevenden normaal is, dan wel door buitengewone oorzaken abnormaal, en zoo dit laatste, zich afvragen wat er te doen is, om tot eeh normalen toestand terug te keeren.

Zooals het thans loopt, verkeert de Diaconie in een onmogelijke positie. Ze beschikt in de verste verte niet over de noodige middelen om allen, en die allen op afdoende wijze te helpen.

Ze krimpt diensvolgens haar zorge in, wat de personen betreft tot de volstrekt hulpeloozen, onder eigen huisgenooten des geloofs, en wat de gaven betreft tot een minimum van verzorging of bedeeling.

Ze moet zoo handelen, ze kan niet anders, maar ze voelt zich hieronder' vernederd en teleurgesteld. Zóó het Diaconaat te voeren is beneden de waardigheid^ des Heeren, in wiens naam de Diaconie optreedt.

Aldus verheft de Diaconie niet, maar ze stopt waar ze kan, en voor zooveel ze kan, de doorvloeiing van het Pauperisme.

Dat is al.

Zelfs binnen de wanden van haar eigen kerk kan ze niet dan zeer amper in den hoogsten nood voorzien. Wat zou ze zich dan wagen aan den nood van broeders en zusters in andere kerken ? Wat de hand uitsteken naar de armen buiten alle kerkgemeenschap .'

Niemand kan verder reiken dan zijn arm lang is, en de arm onzer Diaconie is zoo n pijnlijk kort.

En daarbij komt dan, dat andere machten doen gaan wat zij doet.

De Overheid bedeelt. Allerlei vereenigingen bedeelen. Particulieren houden er een soort diaconie op eigen hand op na.

Van den breeden stroom van giften en gaven vloeit in haar kas slechts, vergelijkenderwijs, een smalle afwatering. Iets wat in andere landen zoover ging, dat de Diaconie het eindelijk opgaf, en abdiceerde. In ons land houdt ze het hoofd nog boven water, maar de concurrentie maakt het haar bang.

Bang niet het minst daardoor, dat de buitenkerkelijke weldadigheid veelal onder de leiding staat van deskundigen, die van het vraagstuk van het Pauperisme studie hebben gemaakt, terwijl de Diaconie met de besteding van haar kleine middelen nog meest drijft op verouderde traditie.

Het is zoo, ze siert haar werk dan nog op door een weezenstichting of een stichting voor ouden van dagen, maar al verblindt dit de barmhartige maar onnadenkende massa, wie dieper ziet en verder denkt, ontdekt juist aan het in het leven roepen van zulke stichtingen haar z'wakheid.

Of men hiertegen nu al mort en klaagt, baat niet. Het komt op een helder indenken van de oorzaak van dit kwaad aan. Men heeft zich af te vragen, waaraan het te wijten is, dat de nood zoo onevenredig klimt in vergelijking met de beschikbare middelen.

Te zeggen toch, dat de middelen thans kariger vloeien dan eertijds, gaat niet aan. Er wordt, alles saamgenomen, thans stellig niet minder voor behoeftigen gegeven dan in vroeger dagen.

Wel komt in aanmerking dat wij. Gereformeerden, in oude dagen geen cent voor kerk of kerkgebouwen of traktementen betaalden, noch ook voor scholen, terwijl dit alles thans te onzen laste gekomen is. Maar op het geheel van ons land, rekent ook dit verschil nauwlijks mede. Ook zal niemand zeggen dat de kerk ons verarmd heeft. God geeft ook in de bestaansmiddelen een zegen. En vooral de kleine man, die vroeger niets gaf, geeft thans veel.

Er ligt, dit is zoo, ten aanzien van vroeger bijeengebrachte fondsen en stichtingen een oorzaak van achteruitgang in de verdubbeling der bevolking. Vooral de Ned. Herv. kerk met haar vele oude stichtingen gevoelt dit. In het Oudemannenhuis zijn thans weinig meer plaatsen dan voor 50 jaar, en de gemeente is in zielental verdubbeld.

Doch ook dit is slechts een bijkomstige oorzaak, en de hoofdoorz3.ak. moet elders gezocht.

Die hoofdoorzaak hgt namelijk daarin, dat onze huidige sociale inrichting regelmatig aan den arme doet vervallen, wie nooit bij de Diaconie of bij het stadsarmbestuur komen moest.

Wie gezond van lijf en leden, goed ontwikkeld en van normaal gedrag, werken wil en werken kan, moest, bij goeden oeconomischen toestand, nooit armlastig worden, hij zelf niet, noch, zoo hij stierf, zijn gezin.

Armoede mag nooit een normale toestand voor een geheele klasse onder het volk zijn, doch moet steeds een exceptie blijven, die haar oorzaak vindt in exceptioneele toestanden.

Indien de bestaansmiddelen, gelijk steeds voor de meerderheid het geval zal blijven, het peil van de gewone behoefte niet overtreffen, ontstaat er een tekort, en hierdoor gebrek, indien uit wat oorzaak ook die gewone bestaansmiddelen zich inkrimpen of ophouden, en dan is een extra-huipe op hare plaats.

Wordt daarentegen het ophouden van die bestaansmiddelen voor een breede klasse der maatschappij het gewone, het normale, hetzij onder zekere telkens terugkeerende omstandigheden, hetzij op zekeren leeftijd, dan staat ge niet meer voor een exceptie maar voor een gewoon, normaal verschijnsel, en dan kan de Diaconie den vloed der ellende niet meer stuiten.

Exceptie maakt: i". hchamelijke of geestelijke ongereedheid, gelijk die voorkomt bij verminkte personen, bij blinden, bij dooven, bij idioten, enz.; 2". invallende ziekte, die tijdelijk onbekwaam maakt, of ziekte in het gezin; 3". schuld van wangedrag; 4". werkeloosheid; en s". een buitengewoon ongeluk, zooals het afbranden van de fabriek waar men werkte, het failliet gaan van zijn patroon enz.

Dat zijn altemaal exceptiën, die niet in den regel bij allen, maar die bij manier van uitzondering bij enkelen en .slechts op zekeren tijd voorkomen.

Of nu ook onder deze exceptiën niet meer dan één op andere wijze dan door Diaconale hulp te ondervangen is, geldt een ^ vraag die we voorshands rusten laten. Ongevallenverzekering baat meer dan één verminkte of zijn weduwe. Ziekenfondsen helpen nu reeds bij krankheid. Of tegen j werkeloosheid een stelsel van verzekering kan baten, is nog onbeslist. In Zwitserland is het op kleine schaal beproefd, maar zekere uitkomsten heeft men nog" niet.

Doch hoe dit ook loope, steeds zullen armlastig blijven: i". onbemiddelde lichamelijk of geestelijk onbekwame personen-i 20. slachtoffers van onvoorziene rampen; en 30. zij die terug worden gezonden om wangedrag en eigen schuld.

Dit nu zijn, gelukkig, exceptiën.

Normaal daarentegen is het overblijven van weduwen en weezen als de kostwinner wegvalt, en het niet meer in staat zijn om zijn brood te verdienen als met al zijn onverbiddelijkheid de oude dag is ingetreden; en juist deze twee klassen van armlastigen zijn heden ten dage het talrijkst, en het is voor de verzorging van deze twee categorieën, dat de Diaconie zich worstelend uitputte.

Denk u voor een oogenblik van de lijst der vanwege de Diaconie ondersteunden, de weduwen, de weezen, en de ouden van dagen weg, en, enkele weken in den winter uitgezonderd, blijft er bijna niets op de lijst over.

De lijst wordt dus thans feitelijk niet gevuld door wat exceptie, maar door wat het normale is, en met name wordt de schuldige bijna overal uitgesloten.

Dit is dan ook natuurlijk.

Zoolang er geen geld genoeg in kas is, om een eerzame weduwe, om hulpelooze kinderen, en om zwakke ouden te helpen, wie zal dan steun gaan bieden aan wie armlastig werd door dronkenschap of slecht gedrag.?

Wat hun gegeven werd, zou van de weduwen en weezen af moeten, en wie zou dit aandurven?

Doch juist hier loopt het stelsel, gelijk het thans in practijk is, dan ook spaak.

Of is het niet zoo, dat uitsluiting om schuld rechtstreeks indruischt tegen het beginsel zelf der Christelijke religie?

In het stelsel van het Nut hoort dat zoo. Daar looft men den braven Hendrik, en laat den zondaar aan zijn lot over.

In het stelsel der Christelijke religie daarentegen gaat een macht uit, niet om rechtvaardigen, maar om zondaren te roepen tot bekeering, en de Diaconie isoleert zich alzoo in het ambt van den Dienst des Woords, zoo ze zich plaatst op een vlak tegenovergesteld standpunt.

Niet natuurlijk alsof de Diaconie ooit kon geroepen zijn, om een dronkaard of deugniet door gaven in zijn kwaad te stijven, maar wel zoo, dat de Diaconie één der hulpmiddelen moet zijn voor de kerk, om door haar steun invloed op zulke personen te verkrijgen, en dank zij haar ontferming hen op te trekken uit het slijk waarin ze verzonken.

Een kerk die zegt: „Ik roep de zondaars" en een Diaconie die zeggen zou: „Ik bekreun mij alleen om brave menschen, " kan niet samengaan.

Dwingt nu desniettemin de tegenwoordige toestand, om zóó en niet anders op te treden, dan blijkt hieruit, dat de toestand niet gezond is; dat het pauperisme voortbrengt waar het niet mag bestaan; en dat zich, normaal en bestendig, nood openbaart, waar die nood niet moest voorkomen.

Uit dien hoofde is de Diaconie, met het oog op haar roeping en haar eigen eere, verplicht, de vraag te beantwoorden: Wat kan gedaan worden om den thans bestaanden onnatuur lij ken toestand te doen ophouden, en een natuurlijken toestand daarvoor in plaats te doen treden?

De nu bestaande onnatuurlijke toestand is, dat armlastig worden een normaal verschijnsel werd, en het behoorde zoo te wezen, dat dit exceptie bleef.

Blijft de nood een normaal verschijnsel, dan is de Diaconie buiten staat dien nood te keeren, en zal het einde zijn, dat anderen haar taak overnemen, en dat haar niets zal overblijven dan óf te abdiceeren óf een schijnleven te voeren.

Wordt daarentegen de nood weer ^; ir^/^2> , uit de drie bovengenoemde exceptioneele oorzaken, dan zal de Diaconie in staat zijn om het te bolwerken, en haar roeping met eere kunnen vervullen.

En daarom nu is 'het, dat we de aandacht van onze Diaconieën vestigden op de gerezen quaestie van het ouderdomspensioen.

Niet alsof het weduwen-en weezenpensioen ons minder belang inboezemde, maar omdat het ouderdomspensioen thans aan de orde is, en omdat wie alles tegelijk over hoop haalt, in den regel met niets gereed komt.

Alleen voor het ouderdomspensioen vragen we daaroip ditmaal de aandacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Diaconale ontheffing

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's