Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toetsing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toetsing.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In zijn betoog „Band aan het Woord" Wees Dr. Kuyper voorts op de noodzakelijkheid, dat een wetenschappelijke inrichting door een halfslachtige en vage formule te kiezen, te kort deed aan dien eisch der klaarheid, der loyauteit en der oprechtheid, die zich onder eerzame mannen der wetenschap onverbiddelijk doet gelden.

Hij schreef er van:

Iets waarbij komt, dat de belijdenis van den grondslag waarop gij bouwt, plaats heeft niet alleen ten bate van wie zich bij u aansluit, maar evenzoo tegenover hen die zich van u afkeeren, zoodat ge reeds eerlijkheidshalve verplicht zijt, in zake uw verschil met hen, wat de autoriteit der H. Schriftuur aangaat, kleur te bekennen. En waar dit tegenover de Roomschgezinden geldt, eischt evenzoo uw standpunt tegenover de Lutherschen en Doopsgezinden duidelijke aanwijzing. Bij het leggen van uw grondslag, en van uw hoeksteen voor dien grondslag, komt het op zuiver waterpas aan, en moet elk stuk van den grondslag onberispelijk in het lood staan. En nu van beiden één, óf de Lutherschen en Doopsgezinden ten onzent, op wie men het oog heeft, denken anders dan hunne vaderen, en zijn op de Gereformeerde lijn, wat de Schriftbelijdenis aangaat, overgekomen, óf wel ze belijden omtrent het gezag der H. Schrift, nog hetzelfde als hun vaderen, en alzoo iets geheel anders dan wij. Zoo het eerste, dan dekt juist onze formule hun tegenwoordig bedoelen; zoo het laatste, dan baat u de algemeene Schriftformule niet, want dan blijven we het oneens, en stichten door een valsche eenheidsleuze niets dan hopelooze verwarring.

Hierop nu antwoordt de heer Lohman:

In deze woorden wordt het stellen van den „grondslag der gereformeerde beginselen" aanbevolen op grond van „oprechtheid" tegenover hen die niet de autoriteit van Gods woord ten volle eerbiedigen.

Waar evenwel, gelijk sub 3 en 4 is aange toönd, eene formule slechts op ééne wijze kan worden verstaan, daar is het geen eisch van oprechtheid, ter voorkoming van misverstand eene andere te kiezen.

Er bestaat echter vrees, - dat juist de keuze der andere formule zekere onoprechtheid bedekt; immers als iemand zich beroept op de Schrift, en daarbij in strijd geraakt met wat de Gereformeerden steeds voor waarheid hebben gehouden, loopt hij gevaar zich te zien tegengeworpen, dat zulk eene uitlegging van de H. Schrift tegen de overtuiging der gereformeerden, ook wel „Gods volk" genaamd, indruischt, en zoo leidt juist de formule „op grondslag der gereformeerde beginselen" er toe, om aan die gereformeerde traditie het gezag toe te kennen, dat alleen aan de H. S. toekomt.

Dit zou juist zijn, indien het waar was, dat de formule: „Op den grondslag der Heilige Schrift", slechts voor ééne opvatting vatbaar ware.

Nadat echter bleek, wat ook zonder verder betoog vaststond, dat deze formule door Roomschen, Lutherschen, Ethischen en Modernen geheel verschillend wordt bedoeld en verstaan, vervalt hiermede de conclusie.

Wat de geachte schrijver er voorts aan toevoegt, snijdt geen hout, of raakt een quaestie die eerst later aan de orde komt. Het snijdt geen hout, want in de Gereformeerde formulieren zelve wordt duidelijk aangewezen, in welke verhouding de afgeleide Belijdenis tot haar bron, de Heilige Schrift, staat. Van gelijkstelling tusschen Belijdenis en Heilige Schrift kan alzoo evenmin ooit sprake zijn, als dat ge ooit een kruik Fachingerwater gelijk zult stellen met de bron te Fachingen, waaruit die kruik gevuld is.

En wat de objectie betreft, die tegen zekere resultaten uit den boezem van het Gereformeerde volk kan opkomen, deze verkrijgt eerst kracht en beteekenis, zoo ze zich uit door een wettig orgaan. Doet ze dit niet, dan kan ze alleen er toe leiden, dat ge uzelven onderzoekt, of uw conclusies ook overhaast en onjuist waren. Doet ze dit wel, dan hebt ge, zoo ge zelf lid der Gereformeerde kerken zijt, u daarvoor ofte buigen, óf een gemeenschap te verlaten, die naar uw overtuiging tegen de waarheid kiest.

Onoprechtheid kan hierbij zeker plaats grijpen, zoo men zijn gedachten verbergt. Maar hiervan is geen sprake, waar we handelen van een wetenschappelijke inrichting. Wij althans kunnen ons niet voorstellen, dat een hoogleeraar den struisvogel tot. zijn ideaal zou kiezen.

En bovendien. Al ware dit zoo, dan lag dit nog minder aan de formule, maar alleen aan de karakterloosheid van den persoon.

Over de quaestie, hoe een positieve formule samen kan gaan met wetenschappelijk onderzoek handelde eerst het verdere vertoog.

Daarover dus later.

Van geheel anderen aard is wat nu volgt. Dr. Kuyper had geschreven:

Maar tot die formecle vraagstukken bepaalt zich de moeielijkheid van het zoo ingewikkeld probleem niet. Ook de materieele zijde der zaak, de uitlegging en de daardoor te genieten inhoud der H. Schrift vraagt nadere bepaling. Wie niet wederom geboren is, ziet zelfs het Koningrijk van God niet. Het zeggen van den zoodanige komt dus voor het opmaken van het Schriftgetuigenis zelfs niet in aanmerking. Maar kunt ge daarom zeggen, dat de eerste de beste, die tot bekeering kwam, zoo hij maar zijn Bijbel voor zich neemt en leest, nu beweren kan wat er in staat, wat die Schrift ons leert en hoe we, om gehoorzaamheid aan het Getuigenis Gods te bewijzen, te gelooven en te handelen hebben. Zeer zeker, de lezing der Schrift tot eigen stichting der ziel gaat rechtstreeks op die eenvoudige wijze toe, en ook is er, gelijk onze vaderen beleden, die klaarheid en genoegzaamheid in de Schrift dat elk kind van God er den geloofsweg ter zaligheid in vindt. Maar, gelijk ieder toestemt, is het ons daarom bij het oprichten van vereenigingen en bonden en genootschappen én stichtingen, en zoo ook op staatkundig terrein, niet te doen. Wat we dan noodig hebben te weten is, welke beschouwing over den mensch, over het huislijk, het maatschappelijk, het burgerlijk leven, en zooveel meer, de ware is, opdat we de beginselen, die hier door God gesteld zijn, voortplanten en er ons optreden en onze samenwerking op elk gebied des levens naar inrichten. Voor dat doel komt het dus aan op een principieele, wel samenhangende, en op het leven toegepaste kennis van den inhoud der Schrift. Het is dan niet genoeg dat ge zegt: Wij zijn het er saam over eens, dat de Schrift ons leiden moet, maar ge moet nader bepalen, hoe ge te weten komt, wat die Schrift wil en bedoelt.

De heer Lohman voert hiertegen dit aan :

Dit alles kan worden toegegeven. Ter toe passing van de Schrift op het leven, moet men nader bepalen, hoe men te weten komt wat de Schrift wil en bedoelt. Juist dit is de arbeid dien de wetenschappelijke schriftonderzoeker heeft te volbrengen; hij heeft de waarheid te onderzoeken met betrekking tot allerlei vraagstukken des levens. Misschien komt hij bij dat onderzoek tot eene „gereformeerde" schriftbeschouwing, misschien ook niet; in geen geval kan hij daarvan uitgaan. Om te weten te komen wat de Schrift wil en bedoelt moeten wij haar zelve raadplegen, tenzij wij een gezaghebbenden uitlegger der Schrift erkennen. Hetgeen derhalve hier wordt gezegd bewijst niet, dat zekere beschouwing, — hetzij dan de gereformeerde of eene andere — grondslag moet zijn van hetgeen te onderzoeken valt.

Hier stuiten we op een vergissing.

Wat Dr. Kuyper schreef handelde over de hoogleeraren in de vijf faculteiten. Wat de heer Lohman antwoordt, slaat op enkele hoogleeraren in de ééne Theologische faculteit. En dan nóg klopt zijn zeggen niet.

Zijn voorstelling is deze: De wetenschappelijke Schriftonderzocker onderzoekt de Heilige Schrift. Hij doet dit geheel vrij. Dat vrije onderzoek kan hem brengen tot een overtuiging omtrent den mensch, het m.aatschappelijk, burgerlijk leven enz., gelijk de Gereformeerden dit alles verstaan hebben. Maar het kan ook niet. In elk geval beslist de Schrift en zij alleen. Anders krijgt ge een autoriteit boven de Schrift, en wordt die autoriteit, en niet de Schrift, de beheerschende macht.

Neem nu een hoogleeraar in de Chemie, een hoogleeraar in de Anatomie, een hoogleeraar in de Geschiedenis, een hoogleeraar in het Burgerlijk recht. Zijn deze mannen wetenschappelijk bekwaam om de Heilige Schrift op eigen hand te onderzoeken.' Bezitten zij de kennis, maakten zij de voorstudiën, zijn zij op de hoogte, om zich te vergewissen van wat de juiste exegese der onderscheiden Schriftuitspraken is .' Stellig niet. Geen hunner die het beweert. Zij zijn volkomen in staat, om, gelijk elk geloovige, de Heilige Schrift tot hun stichting te lezen en te onderzoeken. Maar ze zijn niet in staat om ook maar een oppervlakkig oordeel te vellen over de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek der Heilige Schrift.

Aangenomen dus al, dat hetgeen de heer Lohman zegt, opging voor een Theologische faculteit, het gaat volstrekt niet op voor een Universiteit, en daarvan alleen is in dit geding sprake.

Doch zelfs al ware er alleen sprake van een Theologische faculteit, dan nog zou zijn beweren in het minst niet opgaan.

Zelf geen Theoloog, vormt hij zich blijkbaar van de wetenschap der Theologie een geheel onjuiste voorstelling.

Hij is b.v. blijkbaar, en wie zal het hem euvel duiden, in het minst niet op de hoogte van het hemelsbreed verschil, dat voor alle levensquaestiën opkomt uit het verschil tusschen de onderscheiden anthropologische voorstellingen, die in de verschillende Confessiën gehuldigd worden. Denk slechts aan de leer der pur a naturalia!

Daardoor beeldt hij zich in, dat wie eenvoudig zijn Bijbel voor zich neemt, en dien andachtig leest, reeds daardoor in staat zou zijn, zich omtrent deze ingewikkelde vraagstukken een oordeel te vormen.

In de werkelijkheid daarentegen is hier niets van aan.

Om over al zulke vraagstukken op wetenschappelijke wijze te oordeelen, en zich niet maar tevreden te stellen met een populaire oppervlakkige opinie, is noodig, uiste exege, degelijke kennis van dogmengeschiedenis, principieel inzicht in de symboliek, en weldoordachte systematische dogmatiek.

En zou de geachte schrijver nu waarlijk wanen, dat er ook maar één Theoloog is, die als wetenschappelijk man zeggen zou, dat hij al deze vakken zóó onder de knie heeft, dat hij recht had om op elk dier terreinen in naam der wetenschap te spreken .•'

Ons dunkt dat zal de geachte schrijver zelf als Jurist van niet één Jurist beweren. Ook onder Juristen hecht men waarde aan het zeggen van den één op het terrein van het Burgerlijke, van den ander op het terrein van het Crimineele, van een derde op het terrein van het Staatsrecht, van een vierde op het gebied van het Internationaal recht enz. Ook onder Juristen geldt verdeeling van arbeid.

Maar zoo nu is het ook op het gebied der Theologie.

Er is niet één onderzoeker, die heel het onderzoek voleindt. De een leunt en steunt op den ander. Het is een gemeenschappelijk onderzoek. En niet een gemeenschappelijk onderzoek dat nu pas begint. Maar een onderzoek dat zich aansluit aan het onderzoek van een lang verleden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Toetsing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's