Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De taak der toekomst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De taak der toekomst.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 15 December 1899.

VI.

De behoefte van het vroom gemoed, om. te rusten in een onveranderlijke, altoos zichzelf gelijk blijvende, duurzame en eeuwige ijk waarheid stuit intusschen af op de onmogelijkheid, waarin menschelijke overtuiging en menschelijke taal verkeert, om voor de belijdenis van de waarheid den vorm te vinden, die ééne onveranderlijke waarheid tot even duurzame en steeds voldoende uitdrukking te brengen.

In de XII Geloofsartikelen is dit, ten deele althans, daardoor gelukt, dat alle nadere bepaling is weggelaten, en er, afgezien van de historische feiten in Jezus' leven, niet anders in voorkomen, dan de geheel algemeene uitdrukkingen: Geloof, God, Schepper, Almachtige, gemeenschap der heiligen, vergeving der zonde, wederopstanding des vleesches en een eeuwig leven. En toch is zelfs reeds in deze vage terminologie, de uitdrukking: „wederopstanding des vleesches'", stellig niet stiptelijk naar de Schrift.

Doch natuurlijk, hoe goed zulk een zeer vage belijdenis in den aanvang van het bewustzijnsleven der kerken ook moge gewerkt hebben, om eenheid in de verbrok; keling te brengen, en hoe op prijs te stellen die belijdenis ook nu nog zij, om aan de vele confessioneel-uiteengegane kerken zekeren band van gemeenschap te geven, zonder meer en zonder nadere uitlegging, kan men met zulk een saamvoeging van vage begrippen niet volstaan, en elke kerkengroep heeft zich dan ook gehaast, door nadere uitlegging aan de XII Geloofsartikelen haar eigenlijke beteekenis te geven.

Het gaat uit dien hoofde niet aan, zich op de XII Geloofsartikelen te beroepen, als bleek hieruit, dat een onveranderlijke belijdenis van de onveranderlijke waarheid zeer wel mogelijk is. En zij, die in onze dagen, om aan de onaangenaamheden van de confessioneele geschillen te ontkomen, voorsloegen, om alsnog op de XII Artikelen terug te gaan, en deze als eenigen standaard voor alle kerken te nemen, hebben zichzelven of anderen misleid.

In spel is hier de ontwikkeling van ons bewustzijn.

Bij een kind van 5 a 6 jaar had nog geen ontwikkeling van begrippen plaats. Zulk een kind teert op vage ideeën. De lieve God, de lieve Heiland, de hemel enz. zijn in gansch algemeenen zin uitdrukkingen, waarmede het zich uitspreekt in zijn kinderlijk gebed.

Doch in dien kinderlijken toestand volharden we niet. Ons bewustzijn wordt al meer een denkend, nadenkend en doordenkend bewustzijn, naar gelang we op tegenstellingen stuiten, op menschen die niet gelooven, op menschen die anders gelooven, op menschen die rijker gelooven. We hooren van monotheïsme en polythei'sme, van pantheïsme en atheïsme, van^deïsme en Drievuldigheid. En gelijke tegenstellingen en verschillen onl dekken zich aan onzen geest bij elk der XII Geloofsartikelen. Ook hooren we van Sacrament, van Doop, en Avondmaal, waaromtrent deze Artikelen niets zeggen. Evenzoo van uitverkiezing, van vrijen wil, en zooveel meer, waarover deze Artikelen evenzoo zwijgen.

Zelfs buiten alle geloof om ontwikkelt zich ons bewustzijn door wijsbegeerte en kennis der natuur, door kennisneming van de groote levensproblemen, en door de ervaring van ons eigen hart en leven.

Onder dat alles zoekt onze geest eenheid, samenhang, harmonie in een welineenzittende levensovertuiging.

En om nu, waar dit zoo vanzelf geworden is, tot iemand te, zeggen: Leg dat alles af, zet dat alles uit uw gedachten, en sluit u weer op in de kinderlijk onontwikkelde overtuiging van de XII Geloofsartikelen, is een ongerijmdheid.

Dat kan niemand doen, en dat doet niemand.

En slechts in zooverre ligt in dit terugroepen van het thans levend geslacht naar de XII Geloofsartikelen iets waars en goeds, als nog altoos op tweeërlei te letten is. Ten eerste hierop, dat we steeds meer kinderen ook in onze belijdenis moeten worden, door in de begrippen steeds de idee en in de idee de wezenlijkheid te grijpen. En ten andere op het feit, dat onder alle verschillen tusschen kerk en kerk nooit de eenheid van alle belijders in den wortel der belijdenis mag vergeten worden.

Maar, mits dit tweeërlei element tot zijn recht kome, d. w. z. dat men niet zijn begrippen omtrent God voor God zelven in de plaats schuive, en niet om het uiteengaan der takken de eenheid vergete van den stam waaraan ze uitsproten, is een onveranderlijke, voor alle eeuwen passende belijdenis kortv/eg ondenkbaar, en onze vaderen van de i6de eeuv/ hebben dat zoo weinig bedoeld, dat ze reeds zelven én een nieuwen Catechismus én een nieuwe Belijdenis hebben opgesteld, én nog toen het nauwelijks een halve eeuvir verder was, die Belijdenis opnieuw hebben aangevuld.

Die noodzakelijkheid van verandering en aanvulling ontstaat ten deze door de verandering en verrijking, die gedurig in het algemeen menschelijk bewustzijn plaats grijpt, en deze verandering in het algemeen menschelijk bewustzijn is vrucht eenerzij ds van het denkproces zelf, en anderzijds van de veranderingen in het levensproces.

Het is Gods wil en bestel geweest, dat het denken niet zou stilstaan, maar steeds dieper zou delven en steeds verder zou voortschrijden.

Wie den gedachtenkring van een Bedoeïen, met dien van Plato, en wederom dien van Plato met dien van Thomas van Aquino, en nogmaals dien van Thomas met dien van Kant vergelijkt, ontwaart dit terstond. En nog in onze eigen omgeving behoeft men slechts de gedachtenwereld van een eenvoudige dienstbode met die van een hoogleeraar in de wijsgeerige wetenschappen te vergelijken, om het breed verschil als met handen te tasten.

En bij dezen gestadigen voortgang in het denkproces, waarvoor God zelf in de groote denkers het genie inspireerde, komt dan in de tweede plaats de moeilijke voortgang van het levensproces. Telkens wordt het leven ingev/ikkelder, rijker, voller, veelzijdiger. Gedurig komen meer vraagstukken oplossing eischen, wier bestaan men in vorige eeuwen zelfs niet vennoed had.

En hoe zou dan, waar het algemeen menschelijk bewustzijn aldus, wel verre van een petrefact te zijn, leeft en levende zich gestadig ontwikkelt, de belijdenis der kerken stationair kunnen zijn en zich, in wat eeuw ook, voor alle volgende eeuwen kunnen vastzetten!

Ze kan dit slechts op twee voorwaarden: Eenerzij ds dat ze zich bepale tot zulke algemeenheden, dat metterdaad niets bepaalds beleden worde. En anderzijds dat ze zich buiten de wereld sluite, en omtrent de wereld en haar leven zich niet uitlate.

Deed ze dit, het kwaad zou zichzelve straffen.

Immers de wereld denkt ook, de wereld vormt ook een zekeren kring van denkbeelden, en de wereld is er ook op uit, dezen kring van denkbeelden tot zekere algemeene oorzaken of beginselen te herleiden.

Zwijgt nu de kerk, dan is het noodzakelijk en noodlottig gvolg, dat deze ideeënkring der wereld, die wél uitgev/erkt en op de hoogte van den tijd is, ook de leden der kerk gaat beheerschen, en door hen, naast hun vorig en algemeen kcrkgeloof, wordt overgenomen.

Dat brengt in de kerk zelve gedeeldheid van zin. Die vage kerkbelijdenis verliest elke kracht, die bepaalde wereldovertuiging lokt en boeit. En het einde is, gelijk we het thans zoo sterk overal kunnen waarnemen, dat de kerkbelijdenis voor tal van predikers zelfs een doode formule is geworden, en dat ze in de kerk naast de kerkbelijdenis, nu de wereldovertuiging propageeren.

Zoo worden we geslingerd tusschen twee polen.

Eenerzijds vraagt het vrome gemoed om vaster vorm voor de immers eeuwig zich zelve gelijk blijvende waarheid. En toch eischt, van den anderen kant, de nooit stilstaande ontwikkeling van het denkbewustzijn, dat de belijdenis zich steeds duidelijker en steeds in aansluiting aan de groote vraagstukken van het leven zal uitspreken.

Het is het eeuwige zijn en een gestadig worden dat ook hier verband zoekt.

Nu heeft de Roomsche hiërarchie, gelijk ons vorig artikel aantoonde, aan den eersten eisch pogen te voldoen door het guodapiidomnes, quod semper, quod ubique, saamgetrokken in het semper eadem.

Toch wane men niet, dat Rome daarom voor den anderen factor der belijdenis het oog sloot.

Integendeel. Vast aan den binnenkant, was Rome aan den buitenkant steeds soepel, en haar levend leerambt stelde haar in staat dat te zijn.

Het best gevoelt men dit onder ons, zoo men denkt aan de Encycliek Rermn Novartim.

Een machtige sociale beweging is opgekomen, die de grondslagen zelve van Staat en Maatschappij wijzigen zal.

Over die beweging heeft nog niet ééne Protestantsche kerk in welke streek ook zich ofScieel en in samenhang uitgesproken. Een oplossing van de groote vraagstukken, die met deze sociale beweging aan de orde kwam, is nog door niet ééne dier kerken voorgeslagen.

Ze hielden er zich buiten.

Maar zoo deed Rome niet.

Er werd veeleer een Encycliek uitgevaardigd, breed opgezet, diep doorgedacht, helder van taal, en systematisch in haar innerlijk samenstel, die zich principieel én over deze beweging, én schier over elk der vraagstukken, die er mede aan de orde kwamen, uitsprak. En al is nu de inhoud van deze Encycliek geen stuk van het zaligmakend geloof, toch is in deze Encycliek eenheid aan het denken onder de Roomschen gegeven, en ontvangen ze er stuur en richting door bij hun practisch optreden.

Tweeërlei wist Rome op deze wijze te vereenigen. Van den éénen kant de rust van het onveranderlijke door haar principieele belijdenis. En aan den anderen kant de aansluiting van de overtuiging der kerk aan de wisselende problemen van het levensproces.

Dat nu gelijk doel onder ons op andere ivijse moet worden nagestreefd, spreekt vanzelf. Wij kunnen zonder apostolisch leerambt en hiërarchie nooit hetzelfde doen wat Rome door die beide bereikt.

Maar de eisch blijft voor ons en Rome één.

Het leven stelt, onder het hoog bestuur onzes Gods, aan onze kerken geheel denzelfden eisch om vastheid aan wisselenden vorm te paren, en indien onze kerken van dit plichtsbesef niet doordrongen worden, zich van deze roeping niet bewust worden, en geen oog krijgen voor de taak die haar onder dit opzicht voor de toekomst wacht, zullen ze het zichzelve te wijten hebben, zoo ze haar invloed almeer op de wereld verliezen, en ten slotte toch weer de wereldovertuiging onder haar leden eerst, en straks onder haar predikers zien binnendringen.

Onnadenkendheid en geestelijke traagheid straft hier steeds zichzelve.

Ook onze kerken kunnen zich niet hermetisch van de wereld afsluiten. Op allerlei wijze dringt de overtuiging der wereld toch op onze kerken aan, en verzwakt, zoo er geen weerstand is, de kracht waarmee beleden wordt. Dat doet ze eerst bij de meer ontwikkelde jongeUeden. Dan bij de meer ontwikkelde jonkvrouwen. En zoo al voort bij geheele klassen van kerkleden. Tot ten slotte ook de predikers worden aangetast. En dan is het voor het aanwenden van tuchtmiddelen te laat.

Er is maar één middel om dit gevaar te keeren.

Overtuiging alleen kan overtuiging tegenhouden. Tegenover de belijdenis der wereld kan de kerk niet anders dan met haar eigen belijdenis strijden. Maar juist daarom moet dan ook de belijdenis der kerk even ver strekken en even diep gaan als de valsche beschouwing die ze tegenover zich vindt.

De denkwereld in de kerk en de denkwereld " die buiten haar kring heerscht moeten in den vollen zin des woords evenzijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

De taak der toekomst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's