Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Een man van God onder ulieden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een man van God onder ulieden”.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST.]

Gij Israëlietische mannen, hoort deze woorden: ezus den Nazarener, een man van God onder ulieden betoond door krachten, en wonderen, .en teekenen, die God door hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk ook gijzelven weet. Handelingen 2 : 22.

Eva heeft een oogenblik gedroomd dat zij Maria was.

Uit de bange zielsworsteling in het Paradijs had ze naar het aardrijk „woest en ledig, " als het nu was, het woord der hope, het woord der vertroosting meé uitgedragen, dat haar menschelijk geslacht de demonische macht, die ons geluk verwoestte, toch weer overwinnen, en dat één die het „zaad der vrouw" zou zijn, Satan den kop zou vermorzelen. Een tijd had God niet bepaald. Dat eerst duizenden van jaren na den val, Bethlehem het Godskindeken zou ontvangen, kwam niet in haar op. Een denkbeeld van een komende historie had ze nog niet. Zij was de eenige vrouw. Moest dan het „zaad der vrouw" niet uit haar v/e^en.' s En was het dan, hoe huiveringwekkcüd t voor ons gevoel ook, toch niet argeloos in z Eva, en in haar nood en heimwee begrijpelijk, dat ze haar eerste kindeken voor Jezus aanzag, en doelende op den Redder van ons geslacht, dat kindeke Kaïn noemde, wat beduidt: Nu' heb ik den vtan, den man der belofte, den man die verlossing zal aanbrengen, verkregen van den Heere.

In Kaïn heeft Eva het beloofde vrouwezaad, in Kaïn haar Jezus gezien. In hem wiens brutale leus het werd: „Ben ik mijns broeders hoeder V' heeft ze in haar verbijstering gewaand hem ontvangen te hebben, die voor zijn broederen zijn leven ten offer zou brengen, zijn bloed storten zou. Wie weet hoe Eva, , misschien juist door dien valschen waan misleid, haar eersteling bedorven, hoogheid in zijn zondig hart aangekweekt. Abel bij hem achtergesteld, en zoo het zaad van den doodslag in hem uitgestrooid heeft!

Bij de belofte niet alleen, ook bij de vervulling er van za! Gods Woord, en dat Woord alleen ons leiden. Alle zelf gaan uitrekenen, of nu de vervulling reeds gekomen is, verstrikt het hart, en leidt tot het gevaarlijkst zelfbedrog.

Neen, wat Eva gebaard had, was niet Jezus, maar de vreeselij ke, de broedermoorder, wiens naam nóg in ieders oor als een afgrijzing klinkt.

En toch sprak er in Eva's uitroep, dat ze een man van den Heere verkregen had, geloof. Het toonde dat ze in haar hart met Satan gebroken had. Dat ze zich uitstrekte met een sterk zielsverlangen, met een jagend heimwee, naar het oogenWik, dat we op Satan gewroken zouden worden. Er sprak in dat zeggen het geloof, dat die wrake op Satan een gave van den Heere zou zijn. En ook het geloof, dat de eindtriomf door een zoon des menschen zou worden bevochten, en zou worden behaald door zeer groote krachtsinspanning, door een man.

Alleen maar, ze waande dit haar geloof zelve te kunnen richten, in stee van te wachten op der engelen boodschap, op de stemme van boven; Zie hier is uw God!

En Kaïn bleek een man te zijn. Met forsche hand greep hij den vloek aan die op het aardrijk rustte. Kaïn meer dan Abel werkte hard, werkte in het zweet zijns aanschijns, en terwijl Abel achter de kudde aanliep, bebouwde hij den harden, woesten grond, en dwong hem het brood af te staan, dat hem en Eva, misschien zelfs Abel voeden moest. Bij het eerste beginnen een taak van ongelooflijke hispanning. Mannenkracht waard.

In tweeërlei gestalte ziet men den man dan ook sinds het Paradijs op aarde optreden, den man als Kaïn en den man als Jezus.

De man die het beeld van Kaïn draagt, is de sterke in effen kracht. De machtige die heerscht door het geweld van zijn hand, of door het geweld van zijn geest. De natuurbedwinger. De man die de middelen zijner heerschappij vermenigvuldigt. Die de aarde, die de natuur, die de menschenkinderen aan zich onderwerpt. En die in het eind geen m^nschenkind ontziet, om zijn macht over menschen staande te houden.

Die mannen met het Kaïnsteeken op het voorhoofd zijn de geweldenaars, de veroveraars, de heerschers der volken. Of ook de Titans-geesten, die, stoffelijk geweld verachtend, geweld aandeden aan het hart, geweld aan 's menschen geest, en aldus tijden en eeuwen aan het gewrocht van hun vervalscht genie onderwierpen.

En naast, neen, tegenover die mannen met het Kaïnsteeken, staan in het Paradijs, in Abel, op, die andere mannen, die een schaduw van het Kindeke van Bethlehem vertoonen. Typedragers van Jezus, op een afstand, op verren afstand zelfs, o, gewisselijk, maar die dan toch op de lijn van Jezus, en niet op de lijn van Kaïn gezien zijn. De wolke der getuigen, de mannen, die niet door hun sterken arm, noch ook door hun Titans-geest geheerscht hebben, maar die overwonnen door het geloof.

Het Kaïnstype zal eens zijn voleinding vinden in „den mensch der zonde, " in wat de Openbaring noemt: het Beest. Het Abelstype heeft zijn heerlijke volkomenheid reeds gevonden in Jezus van Bethlehem.

Het Kaïnstype geïnspireerd door Satan, zal in „den mensch der zonde" tot een incarnatie, tot een vleeschwording van den duivel opklimmen, om dan voor eeuwig verdaan-te worden. Het Abelstype, is de eeuwen door geïnspireerd door den Heiligen Geest, en is in Jezus voleind door de Vleeschwording van het Woord. „God geopenbaard in het vleesch."

Slechts op één ding zult ge bij die tegenstelling bedacht blijven. Het moet blijven de tegviy^telling tusschen man en man. Iets dat zoo licht vergeten wordt.

We kennen de voorstelling van den man, en daarnaast en daartegenover die van de vrouw en het kindeke.

Die tegenstelling nu wordt in onze zondige verhoudingen veelal zoo uitgewerkt, alsof in den man het inbegrip van kracht en geweld school, en alsof de vrouw ons het toonbeeld ware van alle edeler gevoelens, het kind de onschuldige verschijning.

Kaïn de met kracht optredende man. Abel meer een zachte figuur, meer gedoopt in het vromvelijke.

En zoo ook, toen de dagen der belofte voleind waren, keizer Augustus, en koning Herodes, en Pontius de landvoogd, echte mannen, door krijgsgeweldheerschende, en... daartegenover het kindeken van Bethlehem.

Hierdoor is over het heilig beeld van onzen Heiland een waas van het onmanlijkc getogen. In hem het teedere, het zachte, het terugwijkende, het uit den weg gaande. Ge kunt niet zeggen het vrouwelijke, maar toch ook evenmin het toonbeeld van manlijke kracht.

Vandaar dat de zachte uitdrukkingen, die van zijn lippen werden opgevangen, het meest nagesproken, het langst in het geheugen bewaard zijn. En omgekeerd dat zijn machtige taal, als hij zijn: „Wee, u!" tegen de machthebbers dier dagen slingert, ze geveinsden en addergebroedsels scheldt, of ook Petrus het „Satan" ga achter mij!" toeroept, bijna den indruk klanken in zijn anders taal. maken van wan zoo hemelsche taal.

Zoo is ongemerkt het beeld van Jezus onnatuurlijk geworden. Hij niet de man. Op het Kerstfeest, het aanminnig kindeken van Bethlehem. En straks, na zijn doop, een meer engelachtige, hemelsche verschijning, dan, zooals de apostel het uitriep: „een man van God onder u lieden betoond door krachten en wonderen."

Dat komt omdat de idee van den man zich voor ons misleid besef maar al te zeer met het Kaïnstype vereenzelvigd heeft; als heerschende door overmacht, en nimmer wijkende.

In dien zin gold het dan ook bij Jezus: een worm en geen man. Niet de hcerscher door geweld, maar de mart van smarten. -

Zoo genomen is er in Jezus niets van den man. Van al wat men onder mannen manlijk noemt is hier vlak het tegendeel.

Niet een man naar de wereld, maar een man van God.

In Jezus werkt het manlijke door krachten die dieper liggen. Maar toch door krachten, niet door zwakheden. Door krachten die de mogendheid van den geweldenaar zeer verre te bovengaan. Of wat js er, waarover de kracht van den man Jezus niet heeft gezegevierd t

Hoe zwak staan veel mannen niet tegenover de minste verleiding, en Jezus greep terstond na zijn doop. Satan zelf aan. Tot drie malen toe. En tot driemalen toe deinsde Satan af.

Jezus is met zijn inwonende kracht opgetreden tegen nood en dood. Geen ziekte of krankheid die hij niet bedwong. Tot driemalen heeft hij aan den dood zijn prooi ontrukt. De winden bestrafte hij, de storm week voor het woord zijner macht.

Als al het volk te hoop liep en hem steenigen wilde, weerstond Jezus den wilden hoop in rustige gelatenheid, en ging ongedeerd tusschen hen door.

In Gethsemane beeft zijn ziel, maar als Z hij tegenover de gev apende manschap staat, bedwingt hij ze met zijn blik. De woede der om bloed ro ; pende schare heeft hij op Gabbatha rusti"', vangezien. Van het Kruis van 'Golgotha ''-«ïeft hij over al de gillende menigte die hem schold en sarde, getriomfeerd.

Is dat het werk van een kind, is dat vrouwelijke weekheid, of is het manlijke kracht ?

En acht ge dat toch in-zijn taal meer de teederheid dan de mogendheid aan het woord was, hoor dan het getuigenis van wie er bij waren, en die u allen zeggen, dat, zoo ooit iemand, dan Jezus sprak als tnachthebbende.

Aan niets merkt ge ooit, dat Jezus een indruk van het minder-manlijke maakte.

Veeleer gaat er een kracht van hem uit die niemand weerstaat. Een kracht waarvoor alles terugdeinst. Zoo overweldigend was zelfs die indruk van Jezus' kracht en mogendheid, dat het Sanhedrin om hem te vangen een geheele bende naar Gethsemane uitzond.

En dit ontzag voor zijn macht sproot volstrekt niet alleen voort uit de wetenschap dat hij wonderen deed, ook in het twistgeding met Sadduceën of Farizeën was Jezus de manlijke getuige, de onweerstaanbare pleiter, tegen wiens kracht van taal de beste twister niets vermocht.

Of komt dit manlijke van Jezus' kracht minder in zijn bitter lijden uit?

Ge weet, ook in dat bitter lijden blijft de Schrift hem „man van smarten" noemen. En al kan niet ontkend, dat ook de vrouw in het lijden vaak schoonen heldenmoed ten toon spreidde, is daarom te lijden, gelijk Jezus leed, iets anders dan krachtsbetoon.'' Van zijn komen in de wereld af tot dat hij stier, . aJn J^ija kruis?

Er is een lijden, dat den man onwaardig is, als alle zelf bedwang ontbreekt, en als men zich schreeuwend en gillend geweld laat aandoen zonder lijdensmoed of geestelijk verweer. Maar ook hiervan vindt ge bij uw Jezus steeds het vlak omgekeerde.

Er is nooit een lijden dat hem verrast. Hij weet het alles vooraf. Hij ziet het alles naderen. En toch hij deinst niet. Zelf gaat hij het tegen. En als het komt, ontbloot hij de borst voor de pijlen van wee en smart, steeds zich zelf bezittend, tot het einde toe met een kalmte die zijn rechters en beulen verbaast, zwijgend of sprekend, naar het eisch is. En als het op het hoogst gaat, bidt hij voor zijn vijanden en beveelt zijn geest in 's Vaders hand.

Het. is zoo, de gewone held onder menschen doet anders. In opwinding stormt hij het gevaar tegen en werpt zich half verbijsterd in den dood. Maar zeg zelf, wat eischt meer de kracht van het mannenhart, als een Petrus het zwaard te willen trekken, om voor Jezus te sterven, of als Jezus het zwaard in de scheede te doen terugkeeren, wetende dat het uitloopt op een sterven aan het kruis?

Lezing en herlezing van het Evangelie, mits ge niets overslaat, en den nevel wégvaagt, die de gewone opvatting er over hing, kan dan ook niet anders dan dat betoon van onverwinlijke kracht in het beeld van uw Heiland steeds klaarder doen schitteren.

En mits ge maar verstaat, dat wien de wereld als man roemt, niet de man is gelijk God hem gewild heeft, maar veeleer telkens aan het Kaïnstype herinnert, zult ook gij tsn slotte vanzelf tot de echte gestalte van Jezus doordringen, als tot de gestalte van een man van God, onder ons betoond door krachten.

Zoo brengt dan Bethlehem ons niet het kindeken in tegenstelling met den man, maar den man gelijk God hem ons toezond, in tegenstelling met den man, gelijk de wereld zich hem heeft uitgebeeld.

Twee richtingen kruisen hier elkander.

Het ideaal der ^«christelijke wereld is de man, sterk door lichamelijke kracht, sterk door talent en geestkracht; de man heerschende over de natuur, over zijn genooten, over volken en natiën. Zoo hoog wist zelfs de wereld dit haar manlijk ideaal te verheffen, dat het de vrouw meesleepte, en het begld der vermande vrouw, tegen de natuur in, de dochteren Eva's ging bekoren. Niet meer: Ik heb een man van den Heere verkregen. Maar: Ik zal zelve als de man zijn. Alzoo de zelfgenoegzaamheid; en zelfgenoegzaam heerschen.

Die'„man der wereld" beheerscht dan het leven. In dien zin een man te worden is het doelwit, waarop onze jongelingschap mikt. Ouders dwepen met het denkbeeld zulke mannen van hun zoons te maken. Zulk een man tot man te bezitten wordt almeer het gesternte waaronder het huwelijk heil zoekt. Het tegenwicht, zoo heilzaam, van de echte vrouw gaat ontbreken. Kinderen zijn er bijna niet meer. En zoo ontplooit zich heel ons menschelijk leven almeer in ontwikkeling van spierkracht, verruiming van geldkracht, verbreeding'^van denkkracht. Tot men nu op het willen is gekomen, en het de phrase wordt om van een „machtig willen", en een „intens-doen" te spreken. Alles buiten God om. Steeds verder van God afdolend. En de mannen waar het schoonst ontwikkelde volk in roemt, een Chamberlain en een Cecil Rhodes, atavistische Kaïns.

En daartegenover staat nu de man Christus Jezus, en rijst in hem uit Bethlehems kribbe een geheel ander ideaal op.

Niet een ideaal dat den man opzij dringt, om in de naïveteit van het kind, of in het hulpbehoeftige van de vrouw, het hoogste^ ^oed te eeren.

Neen, ook in Jezus blijft de manlijke figuur op den voorgrond staan. In Adam is de mensch geschapen, niet in Eva, noch in het kindeke van haar schoot.

Tot heerschappij heeft God den mensch geroepen, zeggende : „Vervult de aarde en hebt heerschappij over haar", en de profetie luidt, niet dat de mensch onderliggen, maar dat de mensch triomfeeren zal, den kop vermorzelend aan wie hem in de verzenen stak.

Kracht, veerkracht. Goddelijke energie is de gave uit den Hooge ons toebedeeld, en de man Christus Jezus schittert in de kracht, waarmede hij ook alle ding zichzelven onderwerpen kan.

Er zijn tronen gezet, en het einde zal zijn, dat een iegelijk die overwint met den Gezalfde Gods op één dier tronen zitten zal.

Het zal alles aan den mensch onderworpen worden, de natuur met al haar rijken en krachten, de wereld der verbeelding en des denkens, de wereld van alle schoonheid en van alle geestelijke krachten, en de man Christus Jezus zal aller menschheid hoofd en koning zijn.

Alleen maar de weg tot dezen triomf gaat niet door zelfgenoegzaamheid, door vertreding van anderen, en door hoogheden, maar door zijn kracht te toonen' en te stalen in het dienen, in het toewijden, in het zich ontfermen, in het zelf lijden en anderer lijden wegnemen. Kortom, de weg naar dat Christelijk ideaal loopt niet over de oppervlakte van het uitwendig leven en van den schijn, maar slingert zich door de diepte van het menschelijk hart en langs den verborgen geestelijken ondergrond van ons innerlijk leven.

De man, dien de wereld zich tot ideaal koos, is een wezen in de oppervlakte, kracht oefenend in wat voor oogen is, vertoon makend in de wereld der zichtbare dingen, in verschijning uitlokkend, boeiend door te ziene kracht, maar met niets er achter en van binnen leeg.

De man naar het Christelijk ideaal daarentegen is de beelddrager van den Zoon des menschen, en daarom veel krachtiger en veel doordringender, omdat in hem de krachten des eeuwigen koninkrijks werken, oorspron kelijke scheppingskrachten, die de zonde ontzenuwd had, maar die God in de wedergeboorte aanvankelijk herstelt. Een leven met een diepen achtergrond. Een leven m^et een rijk interieur. Een leven dat met onzichtbare geleiddraden aangebonden is aan het leven om den Troon van God.

Toch is dat Christelijk ideaal van den man, en daarmee van den mensch, ook onder ons vervalscht.

Doordien men in Jezus meer het kindeke dan den „man van God" zag, en hem niet nemen dorst in het betoon van zijn volkomen manlijke kracht, maar hem zich voorstelde in een door teederheid vei zwakte schakeering, is men zich gaan inbeelden, dat ook de „Christenman" te hooger stond, hoe minder hij zich als man toonde, en hoe meer hij wegdook in een half naïve, half aandoenlijke, en daardoor verzwakte figuur.

Vandaar dat zoo menig Christen jong man op u een meer teederen dan krachtigen indruk maakt, en dat in toon en taal en houding onder de belijders van den Heiland vaak meer de schuilende gemoedelijkheid van het leven, dan de karaktervolheid van den krachtigen en bezielden man spreekt.

Zoo was David niet. Zoo was Petrus niet. Zoo kunt ge u een Paulus van verre niet voorstellen. Noch ook een Luther, noch Calvijn.

Die allen waren mannen, aan het Kaïnstype vervreemd, en door het type van Jezus overschaduwd.

En dan eerst, als ook onder ons de belijders van den Christus weer in dien edeler, in dien heiliger zin mannen zullen zijn, niet bij uitzondering, maar als regel, zal er kracht opwaken, om met de hulpe onzes Gods, het valsche ideaal der wereld uit te dooven, en het beeld van Jezus te doen schitteren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Een man van God onder ulieden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's