Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toetsing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toetsing.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Het doet ons leed, dat deze artikelen telkens een zoo geduchten hap uit onze kolommen wegnemen, maar de lezer zou niets aan onze toetsing hebben, indien we hem niet telkens én het betoog van Dr. Kuyper, én de daarop door den heer Lohman geoefende critiek voorlegden.

Ook nu moeten we dus weer beginnen, met eerst de stukken af te drukken, waar­ p uit het verschil van gevoelen blijkt.

Aan de orde is nu de vraag, of de | wijsgeerige stelsels, en de kerkelijke stroo­ f mingen al dan niet van verschillend karakter zijn.

Ja, zegt Dr. Kuyper en hij betoogde dit aldus:

Men zij hier wel op zijn hoede tegen verwarring van twee geheel onderscheidene verschijnselen. Vooral sedert het eind der vorige eeuw vormden zich meerdere scholen van wijsbegeerte. In die scholen noemde men zich dan Kantiaan, of Hegeliaan, Herbartiaan of Fichtiaan, en zoo ook sprak men van Darwinisten of Pessimisten, en elk dier scholen droeg een stelsel voor, dat strekken moest om ons de wereld en 's werelds loop te doen verstaan. En van deze wijsgeerige stelsels nu is het volkomen juist, dat ze het gedichtsel van een menschenhart, in den meest eigenlijken zin menschelijke stelsels zijn, uit eens 's menschen brein voortgekomen. Maar met deze wijsgeerige scholen moogt ge de groote kerkelijke (stroomingen dan ook nimmer op één lijn stellen. Het onderscheid tusschen deze wijsgeerige scholen en deze kerkelijke richtingen springt daartoe te duidelijk in het oog. Immers die scholen gaan uit van de loochening van Gods bijzondere Openbaring, die groote historische kerkelijke richtingen willen niet anders dan den inhoud dier Goddelijke Openbaring vertolken. In de tweede plaats, die scholen bouwen een eigen stelsel op, die kerkelijke richtingen bedoelen niet anders te geven dan een bestek van het stelsel van God. In de derde plaats, die scholen trekken hun stelsels uit het afgetrokken denken op, die kerkelijke richtingen komen op uit het leven, werken met de werkingen Gods als bouwsteen, en met het martelaarsbloed als cement. En van daar eindelijk, dat die scholen gaan en komen met het opstaan en verdrongen worden van den wijsgeer die ze stichtte, terwijl die kerkelijke richtingen de eeuwen beheerschen. Het is op dien grond onwetenschappelijk, en zoo met de feiten als met de historie in strijd, zoo men in Luther een soort Kant of in Calvijn een soort Spinoza ziet.

De heer Lohman daarentegen houdt staande, dat, ook bij veel verschil, toch in den grond beide eenzelfde karakter vcrtoonen.

Het onderscheid tusschen beide soort verschijnselen is inderdaad belangrijk; maar ik trek er andere conclusiën uit dan de schrijver.

Er zijn scholen die zich principieel hebben losgemaakt van alle openbaring Gods, voor zoover deze zich niet openbaart in de natuur, met inbegrip van rede, consciëntie en historie.

Er zijn er die dit niet doen.

Dit is een scherp onderscheid tusschen de wijsgeerige scholen en de kerkelijke richtingen.

Maar zijn nu die kerkelijke richtingen ook onderling iets anders dan indeelingen naar menschelijke voorstellingen ?

Tegenover alle uitsluitend wijsgeerige scholen staat „de waarheid''. De waarheid wordt gekend door de belijders des Heeren, welke te samen het „lichaam van Christus" vormen, waarvan Christus zelf het Hoofd is.

Het oordeel over wat al dan niet waarheid is, zou dan ook moeten toekomen aan „de kerk", die dat door middel van hare organen zou moeten uitspreken.

Maar zoolang het lichaam des Heeren gedeeld is, en de algemeene Christelijke kerk wel voor het geloofsoog bestaat doch nog niet is gerealiseerd, kan dat oordeel niet worden uitgesproken.

Nu is de vraag, of wat aan het geheel toekomt ook toekomt aan zijn in ouderlingen strijd levende deelen?

Natuurlijk niet, daar de waarheid is één en ondeelbaar. De Calvinisten, de Lutheranen, de Roomschen enz. kunnen niet allen tegelijk de waarheid bezitten en toch zich onderling tegenspreken.

Die indeelingen der christenen berusten daarop, dat aan menschen, onverschillig hoe zij heeten, zeker gezag wordt toegekend, 't welk dè menschen liever volgen dan het gezag van den Heer der Gemeente zelven. Maar die gezaghebbers, dit allhans is de overtuiging der protestanten, zijn menschen, niet bekleed met goddelijk gezag.

Doch dan berust ook het verschil van inzicht bij hen, evenals bij de phüosofen, „op menschelijke redeneeringen".

Allen gezamentlijk, staan Thomas Aquinas, Luther, Calvijn, Dr. Kuyper zelf, als belijders van Christus, tegenover de wereldsche philosofen. Maar onderling zijn ze onderscheiden naar mcnschelijke opvattingen.

De Kerk, wier hoofd Christus is, moet zich uitspreken in haar geheel, als belijdster der waarheid.

Is zij verdeeld, dan vormt elk deel der kerk zich naar het gevoelen en den invloed van de leiders van dat deel; van menschen dus.

Daar deze personen in de kerk, zij het dan ook slechts in een gedeelde, dus in een deel der kerk, staan, kan men hunne richting in het algemeen eene kerkelijke noemen, mits men niet vergete, dat hun onderlinge verschillen op mcnschelijke inzichten en bespiegelingen berusten.

Het schijnt mij dan ook niet juist, dat „die kerkelijke richtingen de eeuwen beheerschen." Zij worden menigmaal door andere verdrongen. Maar „de waarheid" blijft.

Wel vereenzelvigen kerkelijke richtingen zich vaak met de kerk zelve, en vergeten dat zij, als deelen, niet hetzelfde recht bezitten als de kerk, het ongedeelde lichaam van Christus. Van daar haar geneigdheid om „andersdenkenden" als niet-christenen te veroordeelen.

Daardoor zijn die kerkelijke richtingen vaak zelfs een beletsel bij het onderzoek naar de waarheid.

De wereldlijke philosoof meent natuurlijk dat hij het beter weet dan een ander; maar hij kent zich niet meer recht van bestaaa toe dan een ander; want dan zou hij zich eenvoudig belachelijk maken. Daarom wordt zijn stelsel dan ook niet zoo gemaklijk met de goddelijke waarheid op ééne lijn geplaatst.

Maar de kerkelijke philosoof, en vooral zijn aanhangers, kennen zich allicht het recht tos, dat alleen toekomt aan de kerk van Christus.

Men deed beter steeds in het oog te houden dat onderling Thomas, Luther, Calvijn, Kuyper enz. op geen andere wijze van elkaar vertchil-Icn, dan Spinoza, Kant of Hegel.

Al aanstonds zij hier gewezen op het verschil tusschen „de waarheid" en „de Waarheid." Di ze/aarheid met kleine w is de voorstelling van de dingen die met het wezen der dingen overeenkomt, op alle terrein van natuurlijk en bovennatuurlijk peven. De f-Faarheid met groote W daar-s lentegen is het juiste inzicht in hetgeen onsj |op bijzondere wijze door God omtrent eenl fdeel der dingen geopenbaard is.

De „waarheid" nu wordt niet gekend noch beleden door de Gemeente Gods. Deze wordt gekend door het gezamenlijk onderzoek van alle vorschers en denkers. Wat de Gemeente daarentegen kent en belijdt is „de FFaaarheid, " en wat zij belijdt is niet die H^aarheid zelve, maar haar^ inzicht in die Waarheid.

Reeds daarom gaat het niet aan Kanten Luther, Fichte en Calvijn op één lijn te stellen.

Den eersten toch, was het, gelijk allen philosofen, niet om „de Waarheid, " maar om „de waarheid" te doen, en met „de Waarheid" lieten ze zich of niet in, of slechts om haar te bestrijden.

Mannen als Luther en Calvijn daarentegen hebben zich niet dan als bijzaak, over de algemeene dingen uitgelaten, en geheel hun arbeid en hun denkkracht saamgetrokken op het juist bepalen van ons inzicht in de Waarheid.

Doordien nu de geachte schrijver dat alles beheerschcnd verschil geheel uit het

oog verliest, sloop reeds daardoor een verwarring van denkbeelden bij hem in, die verdere weerlegging van zijn critiek doelloos maakt.

Toch zij er dit nog bij opgemerkt.

Het is ten eenen male onjuist, dat het geloofsinzicht der Roomsche, der Grieksche, der Luthersche en der Gereformeerde kerken product is van het afgetrokken denken van eenigen mensch, wie ook.

Dat was wel zoo met het Kantianisme, het Dar^vinisme enz., maar volstrekt niet op kerkelijk terrein.

Hier was het /even eerst, en is uit dat leven, door mannen die in dit leven deelden, pas daarna de voorstelling van dat leven opgemaakt.

De stroomingen daarentegen, waardoor de kerken uiteengingen, werden behecrscht door geographische, nationale, historische onderscheidingen, doordien de religieuse behoeften op het ééne terrein anders werkten dan op het andere. Alzoo zijn feitelijk, d. i. door levensgebeurtenissen, en niet door een denkproeet van dezen of dien geleerde, allengs verschillende stroomingen openbaar geworden, die eerst daarna in de belijdenis met bewustheid werden uitgesproken.

Vandaar dat het verschil tusschen deze strooraingcn zich eeuwen lang handhaaft, in ^1 van landen tegelijk opkomt; en lang met offerande ea bloedvergieting bezegeld werd, eer het zich vastzette in het bewuste woord.

Het diepe grondverschil tusschen de wijsgeerige scholen en de kerkelijke stroomingen moet dus gehandhaafd blijven.

Natuurlijk waren het altoos menschen, (Üe handelden, die leden, die beleden, en leerden, maar nooit was het op kerkelijk gebied één mensch, die uit zijn brein een stelsel uitspon.

Bovendien bleef de kerk, ook bij haar uiteengaan in die vele stroomingen, niet onder de heerschappij van den Christus en onder de leiding van den Heiligen Geest?

Punt 12 in de critiek van den heerLohman, slaan wc als niets ter zake doende over. Hij zelf zal ons wel niet toedichten, dat wij ijveren zouden voor een levens-of wereldbeschouwing, die haar grondlijnen aan iets anders dan aan de Heilige Schrift ontleende.

Van gewicht daarentegen is punt 13, rakende het verschil tusschen de eclectici en de mannen der organische eenheid van gedachten.

Dr. Kuyper schreef hiervan:

Is dit nu wel rerstaan, dan kan het niet moeilijk vallen, het verschil aan te geven tusschen het standpunt van hen, die de algemeene Schriftformule voldoende keuren, en die anderen die nadruk leggen op hun aanhoorigheid tot eene der groote historische stroomingen, en die deswege in Frankrijk naar de Roomsche, in Daitschland naar de Luthersche, en ten onzent naar de Gereformeerde beginselen' verwijzen. Dit verschil ligt in drieërlei. Ten eerste hierin, dat de voorstanders der algemeene Schriftformule eenheid en samenhang in hun voorstelling missen, en, naar het voorkomt, te hooi en te gras, op den klank van dezen of genen tekst afgaande, zich nu eens een opinie over dit en dan eens een opinie over dat vormen, en zoodoende nooit een rijk ideën-organisme als van een plant voor zich hebben, maar hoogstens met een ruiker geuren, waarin de losgeplukte bloemstengels door een koord dat er niet bij hoort, worden saamgehouden. Zij daarentegen die uitkomen voor hun aanhoorigheid tot eene der groote, historische stroomingen, bezitten een levens-en wereldbeschouwing, die daarom vast ineenzit en energieke eenheid vertoont, omdat ze niet anders zijn wil, dan vertolking van het stelsel der dingen, gelijk God dit ineengezet heeft in de schepping en ons heeft geopenbaard.

Waarop de heer Lohman repliceerde:

Met weinig nadenken reeds kan worden ingezien, dat deze tegenstelling niet deugt, vermits een der beide groepen waarvan hier sprake is, de makers van den ruiker, zich in het geheel niet bezig houdt met het vraagstuk, dat de andere tracht op te lossen! Zij zoekt niet uit de Schrift een stelsel af te leiden. De vraag echter die ons bezig houdt is niet, of uit de Schrift een stelsel kan en moet worden afge leid, want dit betwist geen denkend mensch, maar of, om dat te doen, men zich op eenigen anderen grondslag te plaatsen heeft dan op dien van de Heilige Schrift zelve.

Calvijn zelf heeft zich op den grondslag der Heilige Schrift geplaatst. Had ook hij zich vooraf in het bezit gesteld van de gereformeerde of eenige andere levens-en wereldbeschouwing, of zich „als aanhoorig tot een der groote, historische stroomingen" aangediend? Zoo niet, behoort hij dan tot de bouquetmakers waarvan Dr. K. spreekt ? Immers neen! Maar dan is het ook duidelijk dat de tegenstelling geen beteekenis heeft.

Het eerste dient betwist. De eclectici vormen zich wel terdege een voorstelling van de dingen. Dit kan ook niet anders, want de vraagstukken van het leven dringen zich vanzelf aan u op. Ge staat er voor. En geen denkend mensch kan ze ontloopen. Ook de eclectici hebben dus wel terdege een samenstel van denkbeelden, alleen maar de deelen, de stukken waaruit dat samenstel bestaat, hooren niet bijeen. Ze vormen geen plant. Ze zijn een ruiker. De eclectici redeneeren gedurig uit met elkaar strijdige beginselen. Ze zijn atomisten. Ze hebben geen stijl. Ze kennen geen eenheid. Mozaïek is, zoo ge wilt, hun hoogste kunst. En dat nu juist vindt ge niet bij Paulus, niet bij Johannes, niet bij Augustinus en Thomas, niet bij Luther en Calvijn. Deze allen zijn mannen en denkers uit één stuk.

Dat nu een Christendenker zich daarbij voorstelt te bouwen op den grondslag der Heilige Schrift, en afbreekt wat blijkt niet op dat fundament te rusten, spreekt van-' zelf.

Alleen maar, en hierin ligt het verschil, U|et elk Christen voor zichzelf begint opnieuw te bouwen van het fundameat af, maar hij bouwt voort aan wat anderen begonnen zijn. Wel onderzoekt hij daarbij telkens of zijn bouwsel in de loodlijn van het goede fundament valt, maar omdat hij voortbouwt aan ander bouwsel, moet hij kiezen, wiens bouv/sel z. i. dusver het meest juist liep.

En nu Calvijn?

Wie Calvijn, al ware het slechts zijn Institutie, ten deze doorlas, kan niet zeggen wat de heer Lohman hier zegt.

Het is toch volstrekt niet waar, dat Calvijn, met terzijschuiving van den arbeid van het verleden, als ware hij de eerste bouwmeester, opnieuw van het fundament begon, maar, heel zijn Institutie door, geeft hij telkens duidelijk aan, in hoever hij zich aan het verleden aansluit, met name aan Augustinus en Thomas; en waar, en waarom hij afwijkt.

Zelfs is het voor geen kenner een oogenblik twijfelachtig, dat Calvijn in den grooten strijd tusschen de Platonische en Aristotelische , en evenzoo tusschen de nominalistische en realistische wereldbeschouwing, zich volkomen helder bewust was, bij welke dusver ontwikkelde levens-en wereldbeschouwing hij zich aansloot.

Toch moet natuurlijk bij een man als Calvijn, altoos met het feit gerekend, dat in zijn dagen een nieuwe kerkelijke strooming haar eigen bedding koos, en dat dit nieuwe niet kon ontleend zijn aan het verleden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Toetsing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's