Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Eat gezette tijden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Eat gezette tijden”.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAAR.]

En God zeide: at de wateren van onder den hemel in ééne plaatst vergaderd worden, en dat het droge gezien worde. En het was alzoo. Genesis i : 9.

De eeuw is nog niet uit. Eerst na een vol jaar zal ze besloten zijn. Maar ze nadert haar einde dan toch ^). En als weer de niaan twaalf malen haar loop om onze wereld zal volbracht hebben, zal ook onze negentiende eeuw bij de eeuv/en, die voorafgingen, worden bijgezet, en zal de twintigste, die dan komt, haar geheimzinnigen, haar God alleen bekenden loop beginnen.

Maar toch, ook reeds op dien afstand, prikkelt ons dat omgaan van heel het breede tijdperk eener eeuw tegelijk.

Aan op-en nedergang van tijd zijn we van der jeugd af gewend. Eerst rekenden we van maal tot maal. Allengs gingen we bij dagen en nachten tellen. Van lieverlee spanden we toen onze berekening van Zondag op Zondag uit. Van dat leven bij de week gingen we op het leven bij de seizoenen over. Een leven bij de maand werd, althans in de steden, minder gevoeld. Van zomer en van winter wisten we, straks ook van den zachter overgang in herfst en lente. En zoo zijn we tenslotte naar het jaar geschoven. Eerst naar de jaarindeeling bij onzen geboorte dag, als het feest, feest om en voor ons was. En zoo kwamen we ongemerkt aan bij de groote jaarindeeling voor alle menschen tegelijk, en gingen meegevoelen in de ernstiger gewaarwordingen van den Oudejaarsavond, en in het blijde „wenschen" op Nieuwejaar.

Opmerkelijk daarbij was, hoe we broksgewijs eerst tegen die stukken van den tijd opzagen, om van lieverlee er boven uit te groeien.

In onze jonge kinderjaren was aan een dag geen doorkomen. Wat duurde dat lang, als de maag begon te prikkelen, en we zelf nog niet op de klok konden zien, en moeder zei: Kind over twee uur. Van dat we 'smorgens vroeg uit de veeren kwamen, totdat we 'savonds ons gebedje deden en dan dommelig insliepen, was heel een lange historie op zichzelf. En als we den volgenden morgen weer wakker werden, dan was het of de nacht, die er tusschen lag, den vorigen dag mijlen ver uit onze herinnering had weggeschoven. Zoo bleef het zoolang we niets deden dan spelen. En eerst toen het werken begon, zijn de dagen voor ons korter geworden. En eenmaal aan het leeren zijn we toen gaan rekenen bij de week, of liever bij den Zondag, als we niet naar school moesten, en de vierdag, de vrije dag, de heilige dag aanbrak.

Zoo zijn we door op de week te gaan leven, de macht van den dag te boven gekomen, en hebben toen gedreven van Maandagmorgen „naar school" tot Zaterdagmiddag „vrij van school". Over de dagen heerschende, maar nog kinderen van de week.

Toch zijn we ook die week allengs te boven gekomen; niet gelijk we zeiden door op de maandrekening over te gaan. Dat Was wel zoo in Israël, waar het feest der nieuwe maan heel het leven in trilling bracht. En ten deele is dit nog zoo in afgelegen landstreken, waar men alleen bij maanlicht 's avonds uit kan gaan. Maar in onze steden hebben we als kinderen nooit met maanden gerekend. Doch waar we wel mee rekenden, dat waren onze groote feestdagen, Kerstmis en Paschen en Pinksteren, en voorts met onze vacantietijden in school, en hiermee saamhangend met de seizoenen. 'sWinters zoo koud, vaak heerlijk met sneeuw en ijs. En 's zomers dat nog heerlijker altoos buiten zijn. En daar allengs tusschenin de tijd van de eerste bloemen en de tijd van de eerste vruchten, beide zoo rijk.

Op die manier is de weekindeeling voor ons gedaald in overmacht. Ook over de week voelden we ons nu heen, om alleen nog tegen die groote feest-en seisoenindeeling op te zien. Tot we allengs ook die meester werden, en nu gingen leven bij het jaar. Eerst bij ons eigen jaar, en dan heette het: Nu ben ik zoo en zoo oud. We zeiden nooit: Nu bin ik nog zoo jong. We roemden er in om kind af te wezen, en zóó oud te worden. En zoo Kwamen we allengs van ons eigen jaar op aller jaar, en voelden altoos na Kerstmis zulk een half-opzien tegen dien plechtigen Ondej aarsavond.

Dien Oudejaarsavond kwamen we niet zoo spoedig te boven. Die bleef aangrijpen. Die ging voort een overweldigenden indruk te maken, Want zoolang we jong l o bleven, leek zulk een vol jaar ons schier een halve eeuw.

Maar allengs ondergingen we een gewaarwording, alsof het leven sneller ging loopen. Het was wel niet zoo, want elke dag duurde even lang. Maar een week, een maand, een jaar ging veel sneller om voor ons gevoel. Toen zeiden we niet meer: Ik ben al zoo oud, maar: Ik ben nog pas veertig, pas vijftig jaar. Zoo begonnen we tegen den tijd in te worstelen, en van lieverlee hield ook het jaar op ons minder ontzag in te boezemen. Het was of we ons ook boven dejaren verheven gevoelden. Niet wij voelden ons meer aan het jaar onderworpen, maar het jaar diende ons. Wat was één jaar bij ons lange leven vergeleken.-" Het was er een stuksken van en niets meer. Maar nu heeft God nóg een indeeling voor ons achtergehouden.

Van den dag zijn we aan de'week, van de week aan het seizoen, en van het seizoen aan het jaar gewend geraakt.

Maar nu komt de eeuw, en aan de eeuw wennen we nooit. Bij de eeuw voelt een ieder zich klein. Bij een volle eeuw valt ieders leeftijd af. Onze dagen zijn zeventig jaar, of zoo we zeer sterk zijn, tachtig jaren.

Wie een eeuw haalt, wordt in de dagbladen vermeld, zoo bijna nooit komt het voor.

En zoo brengt God in die eeuw een tijdmassa over ons, die omdat ze boven ons leven uitgaat, ons niet alleen met eerbied vervult, maar een huivering over ons doet komen.

De eeuw is voor wat ons hart als „het eeuwige" inroept, de ons ontroerende maatstaf.

En zeg nu niet, dat al die indeeling in dagen, weken, jaren en eeuwen, slechts menschelijke inbeelding is, want dat het ééne uur dat ging aan het andere uur dat komt, steeds in maat-duur gelijk blijft.

Die indeeling beeldt niet gij u in, maar God heeft ze voor u ingesteld.

Die indeeling van uw leven was een scheppingsdaad. Nog eer ooit 's menschen voet deze aarde gedrukt had, heeft uw God het alzoo verordend, dat zon en maan zouden zijn tot teekenen en tot gezette tijden. In zijn scheppingswerk zelf heeft uw God den zevendaagschen omloop met den rustdag als mijlpaal, in ons aardsche leven ingeschoven. Zijns is de seiroenen-indeeling, in het verbond met Noach bevestigd, toen de belofte uitging dat zaaiing en oogst niet zouden ophouden op elkaar te volgen. En zelfs de eeuwindeeling is een Goddelijk doen geweest, want de indeeling in groepen van tien en van tienmaal tien heeft God zelf in ons menschelijk leven ingezet door het vingerental dat Hij aan onze hand schiep.

Veel meer nog. Niet alleen toch dat het God beliefd heeft, ons aardsch, ons menschelijk leven in te deelen, maar Hij heeft in de deeling van ons leven iets doen nafonkelen van den rhythmus in zijn eigen Goddelijk leven. Want in zes dagen heeft Hij den hemelen de aarde geschapen, en Hij rustte op den zevenden dag. Daarom zegende God den Sabbat en heiligde denzelven.

Het is alzoo een Goddelijk handmerk dat Hij in de weekindeeling op ons eigen leven poogde af te drukken. En de indeeling__van dag op dag, van dag en nacht, van maand op maand, en van jaar op jaar, zijn niet willekeurige onderscheidingen, maar inwerkingen van Gods heerlijk firmament in dit ons aardsche leven. Het is de loop van de maan om onze aarde, en de loop van onze aarde om de zon, en de stand van de aarde op haar as, die maanden, en seizoenen, en jaren voortbracht. Het is de eenheid van leven in Gods mateloos heelal. Verre buiten ons, en boven ons, en toch v/eer doorleefd op deze onze aarde.

Aan die indeelingen niet te hechten, is daarom enkel hoogmoed en waanwijsheid. God wil dat ge er aan hechten, dat ge er op merken, dat ge er in mee zult leven. En in uw eigen lichaam en in uw eigen geest toont de afwisselende behoefte des slaaps en des arbeids u, dat tot in uw eigen wezen die indeeling doorgaat.

Als nacht en dag weer om zijn, wil dat zeggen, dat God deze gansche wereld weer een wenteling om zichzelf heeft doen volbrengen. Als weer een week omliep, wil dat zeggen, dat ge weer de natrilling van den rhythmus in het Goddelijk leven hebt mee doorgemaakt. Als weer een maand voorbijging, beduidt dit dat God weer de trouwe wachter haar loop om deze wereld eed voleinden. En als weer een jaar in het verleden terugzinkt, zegt God u, dat Hij heel deze wereld, met al wat er op is, weer angs heel de lange baan om zijn zon heeft mgeleid.

Het is alles één doen Gods. Het is niet de klok die de uren maakt, maar God de Almachtige, de Heere van dood ^ en van leven. Hij die deze wereld schiep, en haar zal doen ondergaan, en haar een perk van jaren gesteld heeft. En-ai-: i^.. v.-tcr een eeuw haar langen loop bijna voleind leeft, wil dat zeggen, dat uit den door God voor heel het aanzijn dezer wereld bestemden tijd, weer een volle maat is weggenomen, en dat het einde naderbij komt.

Dat rekent dan voor alle schepsel af van de schepping, maar voor wie Jezus' komst verbeidt van de Kribbe in Bethlebem. Kerstmis vlak aan Oudejaar voorafgaande. En daarom spreken we van de 19de eeuw, ook al staat de wereld reeds zooveel eeuwen langer.

Wij rekenen van Christus af.

We spreken van het jaar onzes Heeren. En de wereld die met ons van het einde der negentiende eeuzv getuigt, neemt dan ook onwillekeurig van ons onze Christelijke jaartelling over.

Hoofdzaak dezer dingen is alzoo, dat God niet wil, dat ge uw menschelijk leven in eentonigen tik, van seconde op seconde, aldoor zonder keerpunt of tusschenpoos zult laten doorloopen. maar dat uw leven ingedeeld zal zijn.

Met een vreemd woord drukt men dat uit, door te zeggen, dat uw leven rhythmisch zal wezen.

Rythmtis wil zeggen: maat. Zoo is er maat niet in het eentonig proza, maar in het in verzen ingedeelde gedicht. Een aantal maten gaat ge vooruit, maar dan komt er een rust. Die rust deelt de maten in. Daardoor is er een op-en neergaan. Telkens een begin, en telkens weer een voleinding. En zoo nu ook maakt God uw leven niet in proza, eentonig voortdruppelend, maar rijk in poëzie voortgolvend. Ge gaat een aantal schreden vooruit, die ge dagen noemt, maar na een vast aantal schreden vooruit, komt er een pauze, een Sabbat, een brekende ruste. Dan is er een einde, en uit dat einde komt een nieuw begin voort.

Alzoo is de rijke beteekenis van alle indeeling in uw leven. Het eentonige mat af, vermoeit, put uit. Maar een leven in heiligen rhythmus, loopt telkens af, eer de kracht uitgeput is, en begint dan opnieuw met nieuwen moed, in nieuwen glans, met verjongde veerkracht.

Aan den avond van Zaterdag krijgt alle man ruste. Het is nu uit. Het is nu af En als Maandag de morgen weerkom.t, tintelt er door heel het leven nieuwe bezieling. Het begint opnieuw, om niet langer te duren dan de spanne van onze kracht is.

En zoo is het met elke indeeiing. Ook met het jaar. Ons overkomt dan een gevoel, dat het, o, zoo lang liep. Of vooral die laatste maanden voortkropen. Maar dan komt het einde. Dan staat bij den avond van het Oudejaar de mijlpaal. En we slaan den hoek om. En heel een nieuwe weg ontsluit zich voor ons. En de loome tred van straks gaat op eenmaal over in den vlugge radden tred, waarmee een iegelijk het Nieuwejaar tegenspoedt.

Juist daardoor nu heeft die indeeling van tijd en leven hoogere beteekenis.

God bestelde ook voor u gezette tijden. Bij het eentonig, rusteloos voorttikken van het uurwerk wordt gij geleefd. Dan heerscht over u die veer, dat rad, die wijzer. Maar als de „gezette tijden" van Godswege uw leven indeelen, dan dient de tijd u. Dan wordt de maat geslagen niet door die veer, dat rad, dien wijzer, maar door uw hart, en in dat hart door uw levensbloed, en in dat levensbloed door de klop van uw leven, een leven dat ge van God ontvangen hebt, dat God in u onderhoudt, dat ge Gode hebt toe te wijden.

„Gezette tijden" wil zeggen, dat ge, na een eind weegs voort te zijn gegaan, aan een mijlpaal komt, en even stilstaat, en neerzit bij uw hart, en weer als mensch inkeert in uzelven, in uw leven teruggaat, en het bestel van uw leven voor de toekomst doordenkt.

Op zichzelf loopt ons leven onder onze hand weg. Het is er geweest eer we het merkten. Als een droom, in een nachtwake vliegt het voorbij. Maar met die „gezette tijden, " dan zit ge neder, en roept het doorleefde leven uw voor geest terug, en gaat in het leven van uw hart in, en denkt in waar uw leven op afgaat.

Het is een telkens saamvatten van wat aan uw hand ontglipte. Een onder het „wij vliegen daarheen" tot uzelf komen. Een met de mogendheid der gedachten en der herinnering en der verbeelding bijeenzetten tot één geheel van die drie stukken van uw leven: het leven dat u ontgleed, het leven i dat u wacht, en het leven dat ge op het oogenblik zelf ia het binnenste van uw wezen voelt kloppen.

Ze weten niet v/at ze verkwisten, verbeuzelen, die argeloozen en gedachteloozen, die over den rustdag heenlacheDj en den oudejaarsavond verdrinken in spel en brooddronkenheid.

Eerst door die van God „gezette tijden, " met klaar en helder bewustzijn, als brekingen in den tijd te doorleven, zijt ge mensch, komt ge als mensch tot uw eigen ik, en kunt ge uit dat diep verscholen ik in uw binnenste opklimmen tot dat Eeuwige Wezen, dat ons in den tijd schiep, en toch roept tot een eeuwig aanzijn.

Doe dan ook ditmaal die van God „gezette tijd" zijn werking.

Ons leven heeft nog zooveel meer dan het leven van vroeger aan dien rhythmus, aan die verdeeling, aan die „gezette tijden" behoefte. Vooral de eeuw die straks ten einde gaat, heeft ons leven zoo naamloos versneld, de indrukken zoo als sneeuwvlokken elkaar doen najagen. Haast kunnen onze zenuwen het niet bijhouden, zooals de ééne indruk den anderen verdringt. Het leven buiten de deur is een macht geworden, die ons als een drijver nazit, en telkens op doet schrikken. Tot zelfs den slaap heeft onze eeuw onrustig gemaakt. •

Niet dat we daarover klagen, want sneller leven is rijker leven. Tien indrukken waar onze vaderen er slechts één ontvingen. Geen snaar van ons hart die niet trilt, trilt eiken dag. Geen zenuw in ons gevoelsleven, die niet gedurig gespannen wordt.

Maar het gevaar van zulk leven springt in het oog. De indrukken zijn zooveel minder diep. De gevoelsbewegingen zijn zooveel minder aangrijpend. De herinnering wordt zoo oppervlakkig. Men wandelt niet meer door de vlakke velden zijns levens, maar kent niets dan stations, waar men met den sneltrein doorreed.

• Vandaar dat het leven bij zijn hart, het wonen bij zijn ziel, het afdalen tot in de nieren van zijn wezen zooveel schade leed. Men kent vele dingen, maar weet zoo weinig van zichzelf. Het is zoo, onze vaderen waren breedsprakig en langdradig, maar welk een diepte van inzicht hadden ze niet in de woelingen van hun hart, in hun zondig wezen, in hun innerlijke ellende. Wat gaven ze weinig om hun stand, maar wat worstelden ze niet om hun staat, om hun staat voor God, om hun staat en lot voor eeuwig! En spreek daar nu de kinderen dezer eeuw eens over. Zelfs wie Jezus nog met den gloed hunner ziel belijden, hoe hangen ze niet in oppervlakkigheden. Wat bekommeren ze zich om het recht van hun God ! Druppelen en geen teugen drinken ze uit de Fontein die tegen de zonde is opgericht. Ze hebben Jezus lief, maar wie verwijlt nog met het zielverterend medelijden van weleer bij den Man van Smarten.? Wie doorwaakt nog als de vaderen vanouds gansche uren bij het Kruis van Golgotha .•" Engelen begeeren in dat heerlijke Verlossingswerk in te zien, in onze eeuw gluren zelfs vrome Christenen er slechts vluchtig langs.

Juist daarom hebben die „gezette tijden" in onze eeuw zoo dubbel ernstige beteekenis. Zij, die „gezette tijden", moeten het ons doen. Anders komt het bij u ganschelijk tot geen rekenschap geven aan uw ziel. Ge hebt toch een bestaan, een aanzijn, een leven van uw God ontvangen. Dat alles heeft toch een doel, het brengt tot u een roeping, het stelt u toch een levenstaak. Een levenstaak die immers niet kan opgaan in uw dagelij kschen arbeid, maar die vanzelf ook uv/innerlijke vorming, uw geloofsontwikkeling, uw toeneming in genade en in kennissevan den Zoon zijner liefde insluit. En dat juist gaat er in het gewone rustelooze leven onderdoor. En daarom dat juist moet als die „gezette tijden" u een oogenblik tot stilstand brengen, worden ingehaald. Ge moet tot uzelf komen, tot uzelf inkeeren; u aangaande uzelvën rekenschap voor uw God geven.

Eiken avond, eiken Sabbat moet ge dat doen. Maar machtiger nog werpt die heilige roeping zich op, als > ^«/««r jaar omliep, en weer uw korte leven met heel een aar inkromp.

Alles, alles, waarmede ge eens blijken zult, niet uw God te hebben verheerlijkt, is verspilde kracht, verkwiste tijd, weggeworpen talent. En eeuwigiijk zult ge alleen op die oogenblikken, op die daden, op die trillingen van uw hart, met dank en in heiligen vrede terugzien, waarvan ge dan weten zult dat de eere van uw God er door is verhoogd.

Stroomen van vertroosting en genade hebt ge noodig, om in het witte kleed der heiligen voor uw God te staan, en zeg zelf, s het niet al veel, als ge u soms met enkele h „ o z druppelen uit de Fontein des heils bespatten liet.

Er is een leven naar buiten, en dat leven is in onze eeuw zoo rijk, zoo druk, zoo overvuld. Maar er is ook een leven naar binner-^^ , het leven van teedere vroomheid, van warme liefde, van stille nederigheid, van zielsgemeenschap met \xsii God. Wat nu hebt ge daarvoor dit lange jaar gewonnen.? En als de winste zoo klein was, wordt het dan niet tijd, hoog tijd, dat ge het leege huis, achter uw schoenen gevel, ook inwendig verzorgen en verwarmen gaat?

En dan, ge staat toch niet alleen in de wereld. Ge hebt uw gezin. Ge hebt uw kinderen. Ge hebt uw vrienden. Ge hebt uw volk en vaderland. En ook met 2\die banden trekt God aan uw hart. Hij gaf u een roeping óók in die wereld voor Hem, in die wereld van uw lieven, van uw menschelijke schatten. En ook daarin leven we vaak zoo oppervlakkig. Meest bij de sleur. Gedachteloos voort. Tot de „gezette tijden" ons ook tegenover die roeping met onze consciëntie stellen, en God u komt afvragen: Vader, moeder, wat hebt ge met uw gedoopte kinderen, met mijn lieve schapen gedaan.? Die stem Gods klinkt door tot een ieder. Bij den schoolmeester voor zijn scholieren. Bij den Dienaar des Woords voor zijn gemeente. God wil dat een iegelijk onzer zegenen, opheffen en heiligen zal. En als dan zooveel verzuimd werd, en de tijd des levens zoo angstig opkort, zou dan de Oudejaarsavond ook u niet den ernst des levens in het hart doen slaan, om even stil te staan, en dan anders, en dan beter den nieuwen loop te beginnen. God, uw God, was ook dit jaar weer zulk een genadig en barmhartig Vader over u. o. Vergeet geene van zijn weldaden. Of heeft het Hem beliefd, u ook dit jaar door smartelijke wegen te leiden, uw gevoelig hart diep te schokken, en u dagen van bitter leed en bange droefenis te doen doorworstelen. Zijn liefde is daarom niet voor u schuil gegaan. En daarom, dit wil de Heere, dat ge ook dien gang door de „diepe wegen" op dezen stillen avond "nogmaals in uw gedachten door zult maken, er u opnieuw door zult laten aangrijpen, en dan voor God en uw ziele zult betuigen, of Hij die sloeg ook niet uw eenige, uw waarachtige Trooster was, en dat ge uzelven zult onderjzoeken, of de vrucht, de |geestelijke vrucht des lijdens wel waarlijk ook door u op zijn altaar geofferd is.

Zoo vloeie wat heel dat jaar lang doorleefd, van God u geschonken of in bangheid doorworsteld is, dezen stillen avond nogmaals in de diepe gewaarwording van uw hart samen, en het einde zij lof en aanbidding voor dien Vader in de hemelen, die u ook dit jaar weer zoo Goddelijkwonderbaar geleid heeft.

1) De Herant houdt zich aan de gewone voorstelling, dat eerst op 31 December 1900 het honderdste jaar van deze eeuw voleind, en dus de eeuw ten einde zal zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Eat gezette tijden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's