Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toetsing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toetsing.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Ten slotte wees Dr. Kuyper in zijn Band aan het Woord op het gevaar, dat van Ethische en Ritschliaansche zijde dreigt :

Is hiermede het betoog geleverd, waarom, op zich zelfs reeds, de algemeene Schriftformule voor de historische formule wijken moet, en hoe de formule „op den grondslag der Ge reformeerde beginselen" juist al die nadere bepalingen insluit, die we, om zelfmisleiding te voorkomen, bij de belijdenis der H. Schrift niet missen kunnen, hierbij komt nu ten slotte nog het dreigend gevaar dat in de Schriftcritiek der Ethischen ligt, en in de school van Ritschl nu reeds tot opzijzetting der H. Schrift geleid heeft. Let er op, dat ik niet spreek van de Schriftcritiek der Modernen. Die toch zweren clan ook niet langer bij de Schriftformule, maar de Ethischen doen dit nog wel. Waartoe nu de Schriftcritiek bij de Ethischen geleid heeft, weet ge. Een hunner. Ds. Hulsman, heeft het duidelijk uiteengezet. In heel de Schrift blijven nauwelijks enkele uitspraken over, waaromtrent zekerheid bestaat, dat Jezus ze zóó en alzoo letterlijk gezegd heeft. Wat de apostelen schreven, hoe diepzinnig ook, heeft voor ons geen beslissend gezag. En wat het Oude Testament aangaat, vooreerst moet dit geheel worden omgezet, en als dan bij gissing zóó zóó vaststaat, hoedanig het verloop der Religie in Israël was, dan begint het historisch vaste niet vóór David, en is al vrat daarna komt wel rijk aan diepreligieuse gezichtspunten en hooger strevende opvattingen, maar van Goddelijke autoriteit waarmee het Schriftwoord bekleed zou zijn, is geen sprake meer. Wat dan nog ingeving heet is niets dan mystieke leiding en mystieke aangrijping, maar zóó dat alle vertolking van die impressies feilbaar-menschelijk blijft. Dit nu moest ten slotte wel tot het standpunt van Ritschl leiden. Eerst heette het: Niet de Drie Formulieren, maar alleen de Catechismus met de Confessie, zonder de Canones. Toen de Formulieren, ja, maar quatemis, niet quia. Daarna: j Niet de Belijdenis maar de H. Schrift. Alverder: Niet de H. Schrift, maar Gods Woord in de Schrift. En nu viel ten slotte heel de Schrift als zoodanig weg, trekt men op onder de leuze: Niet de Schrift, maar Jezus. En Jezus wil dan zeggen, niet de Christus, gelijk de apostelen hem beleden, maar een Je^us wiens beeld geconstrueerd moet worden uit datgene wat de critiek nog omtrent het leven en de uitspraken van Jezus als genoegzaam vaststaande beschouwt. Aan dat uiterste zijn we thans reeds ook in ons vaderland toe, en ook in de bestrijding, die ons ten deel viel, is die overgang van de Schrift op Jems reeds voorgekomen.

Hierop antwoordde de heer Lohman zoo goed als niets.

Hij schreef er alleen dit op :

Dit betoog toont aan, dat het zich binden aan de Heilige Schrift volkomen voldoende is. Immers zij die hier bestreden worden als de Ethischen maken zich los van de Schrift, en zelfs van „Jezus naar de Schriften." Juist tegenover hen is het dus allerminst noodig de „engere historische formule" te kiezen ! Vergis ik mij niet, dan bewijst hier de schrijver juist het tegendeel van wat hij wenscht te betoogen.

Dit nu is natuurlijk geen antwoord.

Het is toch niet de vraag, of de Ethischen zich al dan niet aan de Schrift houden, maar of de formule: „op den grondslag der Heilige Schrift", hen uitsluit.

En dit juist doet die formule niet.

Ook zij toch beweren op den grondslag d < ^er Heilige Schrift te staan, en ge kunt ze dus door die breede formule, zonder nieer, niet buiten uw Vereeniging houden.

Bovendien is het onbegrijpelijk, hoe de geachte schrijver op zijn standpunt zoo spreken kon. Hij stelt toch op den voor-Stond, dat er onderzoek naar de waarheid W den meest volstrekten zin moet wezen, ^'j kan dus de Heilige Schrift van dat onderzoek niet uitsluiten. En als nu een Ethische hem bewijst, dat hij, de waarheid onderzoekende, tot de overtuiging is geko­ S h e d g men, dat alleen bij zijn opvatting de Heilige Schrift tot haar recht komt, wat heeft hij dan aan zijn Schriftformule als uitgangspunt, daar hij, op zijn standpunt, ook de Ethische opvatting dan wel moet toelaten.?

Want zegt hij: „Dat zou ik niet doen", goed, dan heeft ook hij dus voor zichzelf een vooraf vaststaande opvatting van de Heilige Schrift, en komt dus in ons schuitje. Dan toch gaat hij zelf nader omschrijven, wat hij onder de Heilige Schrift verstaat, en dan kan hij dat, daar hij zelf Gereformeerd is, niet anders do.ji dan naar de Gereformeerde beginselen.

Dit punt nader toelichtende, zegt Dr. Kuyper al verder:

Waren nu de Ethischen raannen met open vizier, het gevaar zou minder groot wezen. Maar dat zijn ze niet. Ds, Hulsman, zelf een Ethische van huis uit, en in hun kringen vertrouwd, heeft het met de siukken aangewezen, dat wat ze op den kansel verhalen vaak in lijnrechte tegenspraak is met wat ze in hun scholen leeren. Hij drukte dit zelfs zóó uit: Indien de geioovige schare, beluisterend wat hun prediker op het Kerstfeest van den kansel verhaalde, op hetzelfde oogenblik te hooren kwam, hoe die prediker er feitelijk over dacht, ze zouden steenen opnemen, en in heilige verontwaardiging hem die naar het hoofd slingeren. Vergeet nu niet, dat als ge heil zoekt in de algemeene Schriftformule ook deze Ethischen vooralsnog aan uwe zijde gaan staan, en u zeggen: „Wij zijn met u; onder uw protest tegen de Gereformeerde beginselen sta ook onze naam." Maar dan is het ook volkomen duidelijk, dat in de onderhavige omstandigheden, die algemeene Schriftformule geoordeeld en ten eenenmale onbruikbaar is, omdat ze ook hen insluit, die al wat de vaderen, en zoo ook de mannen van het Réveil, onder de autoriteit der H. Schrift verstaan hebben, ondermijnen en vernietigen. Op dit pas ga ik zelfs varder, en aarzel niet, zonder verbloemen uit te spreken, dat wie, na het geschrift, van Ds. Hulsman gelezen te hebben, zijn algemeene Schriftformule met opzet vol houdt, teneinde de Ethischen in te sluiten, dan ook toont zelf de absolute autoriteit van Gods Woord niet meer te belijden. Met geringschatting van het vele goede, dat in de Ethischen nog gepaard bleef, heeft dit besliste oordeel niets uitstaande. De mystiek is rijk, en in het mystieke zich terugtrekkend, kunnen ze én zelven genieten én anderen door hun gloed verwarmen. Zoo was het met Gerson en zijn mystieke volgelingen op het laatst der middeleeuwen ook. Maar toch, niet zij, maar Luther, Zwingli en Calvijn hebben Europa gered en aan de Christelijke Religie een nieuwe toekomst gewaarborgd. En daarom, juist broederlijke liefde jegens de Ethische belijders legt ons den plicht op hen in zake de Schriftautoriteit in het aangezicht te weerstaan. Wie dat ; iiet doet, stijft hen in hun afwijking, en heeft deel aaa de zonde die ze tegen de H. Schriftuur begaan. De mannen van den Réveil, een Bilderdijk en Da Costa, een Groen van Prinsterer, een Elout en een Mackay, op wien men zich thans beroept, en die in hun tijd nog volkomen te goeder trouw de algemeene Schriftformule bezigden, zouden dan ook met al den toorn, dien heiligschennis wekt, protest inwerpen tegen de diep onware voorstelling, alsof zij ooit met hun volstrekte belijdenis van het gezag der Heilige Schrift de insluiting van zulk een Schriftondêrmijning bedoeld hadden.

Dit ontlokt aan den geachten schrijver de volgende ontboezeming:

De logica in dezen uitval ontsnapt mij ten eenenmale.

Ik neem op gezag van Dr. Kuyper en Ds. Plulsman aan, dat de Ethischen op den kansel iets anders leeren dan in hun scholen. Maar wat heeft < jit uit te staan met de quaestie die hier behandeld wordt ?

Vroeger moesten de Hoogleeraren in de theologie ook de Belijdenisschriften onderteekenen, •«vat niet belette dat zij die bestreden. Is dat nu voor Dr. Kuyper een reden om ook de formule „ik plaats mij op den grondslag der gereformeerde beginselen" los te laten ?

En wanneer men de ethische belijders ter zake van hun zonde tegen de H. Schriftuur in het aangezicht wil weerstaan, wat baat het dan te zeggen: „ik plaats mij op den grondslag der gereformeerde beginselen"? Immers uist dan zullen de Ethischen met recht kunnen zeggen: dat doen wij niet, juist omdat wy staan op den grondslag der H. Schrift, en gij die, alleen op dien grondslag staande, u niet bij machte rekent ons van het lijf te houden en daarom er zekere beginselen, zekere eigenmachtig door u gekozen, menschelijke „levensbeschouwing" herhaalt, — gij geeft ons ten slotte geüjk !

Dat de Hoogleeraren, zelfs Scholten nog, de drie formulieren onderteekenden, en er lijnrecht tegen ingingen, is een historisch feit.

Doch wat bewijst dat.?

Alleen dit, dat „onderteekening van zekere formule" niets geeft, zoo men de beslissing hierover aan het subjectieve oordeel van den onderteekenaar overlaat, en indien het gezag, ten wiens behoeve die onderteekening geschiedt, de zaken gaan en loopen laat.

Dit is in de kerk eveneens zoo.

Ook daar geeft onderteekening niets, ndien het kerkelijk gezag hen, die geheel trijdig met - die onderteekening leeraren, niet tot de orde roept.

Ook op staatkundig gebied zou de eed waardeloos worden, zoo op meineed of verzaking van eed geen straf stond.

Het zeggen van den geachten schrijver : Is it nu voor Dr. Kuyper reden, om ook de ormule: „ik plaats mij op den grondslag der ereformeerde beginselen" los te laten.' zou dus dan alleen zin en beteekenis hebben, indien Dr. Kuyper ooit beweerd had, at het in aanmerking komend gezag geen recht en plicht van toezicht had.

Dit intusschen leeren wel de Ethischen, aar zijnerzijds is dit steeds bestreden.

En hier juist wringt de schoen.

Juist omdat de onderteekenaar de chriftformule bedoelen kan in dien zin, die et in aanmerking komend gezag niet wil n niet mag toelaten, is het onmisbaar, dat dit vooraf uitspreke hi ivat zin het de Schriftformule bedoelt. En juist dat wordt bereikt oor te spreken van de Gereformeerde beinselen.

Wij geven dus ten slotte den Ethischen volstrekt geen gelijk, en halen er in het minst geen menschelijke dingen bij, maar, staande voor het feit, dat de één de Schrift zus en de ander de Schrift zóó beschouwt, spreken we alleen uit, welke Schriftbeschouv/ing - wij als de ware handhaven, bereid van deze onze overtuiging ook op weten schappelijk terrein rekenschap te geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Toetsing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's