Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toetsing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toetsing.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

In het eerste deel van zijn betoog had Dr. Kuyper den „Band aan het Woord' 'in het algemeen besproken. Eerst in het tweede deel ervan kwam hij tot de vraag: Hoe deze band was aan te leggen aan eene Universiteit?

Hij zei er dit van:

Besprak ik tot dusver den „band aan het woord van God" in het gemeen, ik kom thans tot de nadere vraag hoe die band te leggen is, waar het geldt eene Universiteit.

Tot voor niet zoo lange jaren werd over het karakter eener Universiteit geheel anders gedacht dan thans. En in de Middeleeuwen èn in de eeuw der Reformatie sprak het vanzelf, dat elke Universiteit confessioneel geboren was. In de Middeleeuwen kwam dit daardoor minder uit, omdat er toen slechts ééne Kerk met ééne Confessie bestond, maar nauwelijks sprong door de Reformatie die eenheid der Kerk, of men zag drieërlei soort Universiteiten verschijnen, Roomsche als die te Leuven, Luthersche gelijk die te Wittenberg, en Gereformeerde gelijk die te Leiden. Een niet-confessioneele Universiteit kende men niet. En zoo zijn ook hier te lande onze drie aloude Universiteiten te Leiden, Utrecht en Groningen confessioneel geboren. Met onze sinds overleden scholen te Franeker en elders, was het evenzoo.

Hierin is eerst verandering gekomen sinds de vorige eeuw. Langen tijd daarna gold het als regel, dat de Universiteit in naam aan nieis mocht gebonden zijn, maar in de werkelijkheid moest zijn gekant tegen alle Confessie. Thans loopt dit weer om, en zag men in Zwitserland, in Engeland, in Amerika en ten onzent de confessioneele Universiteit het hoofd weer opheffen....

Hoe is hier nu, uit hooger gezichtspunt, te oordeelen? Heeft de confessioneele band bij eene Universiteit het recht, om zich te doen gelden, of heeft hij dit niet? Een Universiteit is geen opleidingsschool. Ze heeft, om het eens zeer plat uit te drukken, óók wel een winkel, maar hoofdzaak is voor de Universiteit de fabriek, wel te verstaan, de fabriek der wetenschap. Er is in het leven van een volk, er is in het leven van de menschheid een niet te stuiten drang, om onze kennis van en onze heerschappij over de natuur uit te breiden, en geheel de wereld van ons menschelijk leven zóó te leeren verstaan, dat we dat leven in zijn krachten en ordeningen doorzien, en, dank zij die kennis, op het best en op het schoonst kunnen inrichten. In het zich wijden aan die taak bestaat de eigenlijke roeping van eene Universiteit. Hier uit volgt, dat ze niet anders kan bedoelen, dan het werkelijk bestand en de waarachtige ordening der dingen te leeren kennen, iets wat men ook zoo kan uitdrukken, dat het haar alleen om waarheid te doen is.

Daar hier slechts op historische feiten werd gewezen, lag het in den aard der zaak, dat de heer Lohman hier weinig op aan te merken had.

Op het slot teekende hij alleen aan:

Het staat derhalve vast, dat het aan eene universiteit om waarheid te doen is. Dit behoort bij het volgende betoog geen oogenblik uit het oog te worden verloren.

Nu, dat spreekt wel vanzelf. Hij kan niet meenen dat iemand er ooit anders over gedacht heeft. Tegenover waarheid staat onwaarheid. Wie nu zou voor de onwaarheid, voor den schijn, of hoe ge het noemen wilt, een Universiteit oprichten?

En mocht de geachte schrijver hierop antwoorden: Neen, maar ik bedoel dat de Universiteit er niet is, om een vooraf opgevat stelsel te verdedigen, — dan sta hier de wedervraag, of iemand dat ooit zou doen, of hij moet waarlijk overtuigd zijn, dat zijn stelsel = de ivaarheid is, of beter nog gezegd, dat zijn stelsel op waarheid berust.

Van geheel anderen aard is zijn opmerking op de slotphrase van wat Dr. Kuyper schreef.

Daarvan zegt hij:

Hierbij merk ik op, dat het m. i. niet aangaat, de Roomsche Universiteiten met de andere op eene lijn te stellen. Zoolang de Kerk één was, kon men spreken van belijdenis „der Waarheid" door de Kerk, hoewel het recht om dit te doen in werkelijkheid wegviel zoodra de Kerk haar eenheid nog door andere, dan door zuiver geestelijke middelen poogde te handhaven. De Roomsche Kerk, die nog altijd beweert de Kerk en als zoodanig in het bezit van de Waarheid te zijn, kan dan ook op haar standpunt nu nog eene Roomsche universiteit stichten of beheerschen. De Lutherschen en Gereformeerden beweerden aanvankelijk wel degelijk de voortzetting te zijn van de christelijke Kerk, en trachtten diensvolgens wederkeerig elkander te verdringen. Toen had het nog zin, de universiteit te binden aan de belijdenis. Maar zoodra de Kerken elkander als deelen van de Kerk gingen beschouwen, en geen gezag ter beslechting van geschilpunten erkenden, werd het onmogelijk de „confessioneele" Universiteiten op ééne lijn te stellen met die Christelijke Universiteiten welke ge durende de middeneeuwen ontstaan zijn. Die Universiteiten mogen „confessioneel" geboren zijn, zij hebben niet „confessioneel" kunnen blijven leven. , Hier en daar zijn zij gebonden gebleven aan den wil van tvereldlijke machten.

Hier sloop vergissing in.

Ook al was er in de Middeneeuwen slechts ééne kerk, toch was die kerk wel ter dege confessiotteel.

En uit het verleden, én uit nog voortwoekerende „ ketterijen", gelijk men het noemde, èn uit de stelsels van nog ongelcovige wijsgeeren, wist men ook in de Middeneeuwen zeer wel, dat er allerlei verschil van meening, opvatting en inzicht bestond. Er greep ook toen wel ter dege keuze plaats tusschen die zeer uiteenloopende meeningen. Die keuze was confessie, en het was die confessie, die in haar grondlijnen aan het universitair onderzoek ten grondslag werd gelegd. Niet om die grondslagen als zoodanig onbewezen te laten, maar juist om de vastheid en juistheid dier grondslagen wetenschappelijk aan te toonen.

Stonden dus later Roomsche, Luthersche en Gereformeerde universiteiten naast en tegenover elkander, evenzoo stond in de Middeneeuwen de Roomsche universiteit tegenover die afwijkende stelsels en meeningen.

Er was altoos antithese.

De geachte schrijver erkent dan ook, dat onze latere universiteiten alle confessioneel gebonden waren, maar beweert dat ze niet confessioneel konden blijven leven.

Dit is ook zoo.

Het tegendeel is niet beweerd. In wat volgt, wordt het door Dr. Kuyper zelf uitgesproken.

En we zijn het met den geachten schrijver volkomen eens, dat de „band aan de Overheid" hier het kwaad heeft gesticht.

Waren ze vrije universiteiten geweest of gebleven, ze zouden haar oorsprong nimmer hebben verloochend.

Alsnu ingaande op de zaak zelve schreef Dr. Kuyper:

Ware het nu ons menschen gegund de objectieve waarheid te kennen, zoo zou dit onderzoek in alle tijden, voor alle volk en voor elk onderzoeker in dat volk, nooit anders dan éénzelfde karakter kunnen dragen. Maar zoo is het niet. God alleen kent de objectieve waarheid, wij kunnen het nooit verder brengen dan tot onze subjectieve opvatting van de waarheid.

Die opvatting nu hangt samen met onzegrondovertuiging, en die grondovertuiging wordt bepaald door onze innerlijke gesteldheid, door de nawerking van het verleden, en door het ideaal dat ons bezielt. En daar nu voorts die innerlijke gesteldheid, die nawerking der historie, en dat bezielend ideaal bij mensch en mensch hemelsbreed verschilt, en als gevolg hiervan de grondovertuiging van den één een geheel andere is dan die des anderen, gaat mensch en mensch uit van een zeer verschillend uitgangspunt. Noem dat uitgangspunt uw axioma, noem het uw levensbeginsel, noem het den wortel van uw geloof, altoos is er iets, dat ge £tls uw onderzoek begint medebrengt, namelijk u zelven, en in u zelven een beheerschend iets in uw bewustzijn. Reeds de enkele vraag, of ge met heel uw ziel gelooft in God, of wel pantheïst zijt, of ook atheïst, is beslissend voor heel het veld van uw wetenschappelijk onderzoek

Dit geeft den heer Lohman aanleiding tot deze opmerkingen:

Ongetwijfeld kan een mensch, bij het onder zoek der waarheid, zich zelfniet wegcijferen: de wijze waarop, het oog waarmee hij waarneemt zal op de uitkom.iten van zijn onderzoek invloed hebben. Er is samenhang tusschen de grondovertuiging waarvan de onderzoeker uitgaat en zijn opvatting van de waarheid. Maar dit brengt niet mee dat iemands grondovertuiging niet door het aanschouwen der objectieve waarheid zou kunnen worden gewijzigd. Menigeen heeft, mits hij de waarheid lief had meer dan zich zelven, zijn eerste uitgangspunt moeten loslaten. Die loslating kan uiterst pijnlijk zijn, maar wie die liefde voor de waarheid niet in zich gevoelt, doet beter zich met het onderzoek der waarheid niet in te laten.

Hier is verwarring.

Dr. Kuyper sprak van die persoonlijke eigenaardigheid in het wezen van den onderzoeker, gelijk God die in hem schiep, gelijk die hem uit zijn verleden onder Gods bestel toekwam, en gelijk die in zijn bewustzijn tot uitdrukking was gekomen.

De heer Lohman maakt hiervan ons zondig ik, dat we moeten weten los te laten, als de waarheid het eischt.

Dat nu is heel iets anders. D^t wat uit T ^myn zondig eigen ik komt, moet weg, iï2.°sl_E''y^0^g^v^'^' ^^* ^^^ '^^ leugen tegenover^ de waarheid komen te staan. Maar de grondovertuiging, het axiomatieve leven waarvan Dr. Kuyper sprak, kan zoo min uit een ernstig man verdwijnen, als dat een eik ooit een beuk, of een paard een koe wordt.

Datgene wat^ «/f(? /f«^_WQriitJiit-4emaHds grondovertuigingTKan wijziging ondergaan, de worlel van zijn zelfbewustzijn nimmer.

Der Sophisten schade juist is dat ze geen grondovertuiging hebben.

Voorts zegt de geachte schrijver:

Intusschen dient hierbij te worden opgemerkt, dat bij zeer vele onderzoekingen op het gebied der wetenschap het subjectieve uitgangspunt van den onderzoeker niet of weinig in aanmerking komt.

Laat de geachte schrijver hierop Dr. Woltjers studie over de Physica en Chemie eens nalezen, en hij zal zijn fout wel inzien.

Al verder zegt de heer Lohman dan :

Doch dit nu daargelaten, — wat volgt uit de opmerkingen welke hier door Dr. K. worden gemaakt ?

Ten eerste, dat elk onderzoeker verstandig zal doen met steeds te doen uitkomen dat de uitkomsten van zijn onderzoek altijd eenigermate beheerscht worden door zijn uitgangspunt, en in zoover geen objectieve waarde bezitten

Ten tweede, dat, aan eene inrichting waar meerderen te samen de waarheid onderzoeken, noodzakelijk de een dezelfde zaak anders beschouwen zal dan de ander, vermits geen twee menschen volkomen hetzelfde uitgangspunt heb ben.

Het eerste is juist wat Dr. Kuyper steeds verdedigt. Alleen, men late zich niet misleiden door de uitdrukking „geen objectieve waarde bezitten." Voor ons zelven toch zien wij de objectieve waarheid niet anders dan door den bril van ons eigen bewustzijn. En door op grond hiervan te zeggen, dat er geen objectieve waarde in schuilt, vervalt men in het subjectivisme van Kant.

Men moet zeggen: Geen andere bindende waarde. absoluut

Eindelijk merkt de heer Lohman op:

Dit is stellig mee e^n der redenen geweest, waarom men ten slotte dat binden van hooger onderwijs aan eene confessie wel heeft moeten loslaten. Het zal steeds onmogelijk blijken een stel van waarlijk denkende mannen bijeen te brengen, wier uitgangspunt volkomen hetzelfde is. Maar het is ook onnoodig, juist omdat het kennen der objectieve waarheid aan geen mensch is gegeven, en dus ook het aanbrengen van die kennis niet de taak kan zijn van eenige universiteit.

Waar het echter wel, en waar het steeds op aankomt is, de methoden te leeren, welke ons in staat stellen om het onderzoek der waarheid zooveel mogelijk los te maken van dat persoonlijke uitgangspunt, van „ons eigen ik"; van de vooringenomenheid ol dat vooroordeel; of die „levensbeschouwing", waardoor de uitkomst xtt& % vastgesteld is, vóórdat met het onderzoek naar de uitkomst wordt aangevangen.

Hier is weer de verwarring in het begrip „uitgangspunt."

Natuurlijk, evenmin als er twee gelijke bladen aan een boom zijn, evenmin zijn er twee precies gelijke menschen.

In hun innerlijk ik zal er altijd verschil zijn. Maar dat belet volstrekt niet, dat ze, als ze „waarlijk denkende mannen" zijn, en geen oppervlakkige eclectici, wel terdege voor elkander kunnen uitspreken hoe ze over en weer denken over die uitgangs punten, die noodig zijn voor hun geordend onderzoek; en als ze daarin blijken overeen te stemmen, zijn ze wel terdege totsamenwerking op wetenschappelijk gebied be kwaam.

Van dat niet kennen van de „objectieve waarheid" geldt weer het boven reeds opmerkte. Zooals het hier staat, leidt Mr. Loman's zeggen tot puur scepticisme.

Het slot eischt geen weerlegging meer.

Het gaat hier uit van dezelfde verwarring tusschen de ons door God ingeschapen onderscheiden persoonlijkheid, en ons zondig „eigen ik, ”

Aan de gelijkstelling van dat zondig „eigen ik" met onze „levensbeschouwing" spillen we geen woord.

Waar op zulk een wijs allerlei andersoortige begrippen dooreen worden gehaspeld, eindigt alle redeneering.

Alleen zouden we wel eens willen weten, of Mr. Lohman ook zelf met „het onderzoek der waarheid" begonnen is, zonder dat er iets voor hem vooraf vast stond.

Het is zoo, Cartesius waagde zich hieraan. Maar slecht is het hem bekomen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Toetsing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 januari 1900

De Heraut | 4 Pagina's