Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toetsing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toetsing.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV.

Van ’s Heeren Lohman's repliek op het slot van Dr. Kuyper's betoog konden we een vorig maal slechts de eerste helft opnemen.

Volge dan thans de laatste pericoop uit zijn bezwaarschrift.

Doch vooraf nog een kort woord over hetgeen we een vorig maal afdrukten. Daarin kwam o. m. de opmerking voor, dat Dr. Kuyper, die te Leiden gestudeerd heeft, „zeker veel aan hun methode te danken heeft.”

Op die „methode" kwam de geachte schrijver, gelijk men zich herinneren zal, gedurig terug, en daarom is het goed er aan het slot toch iets van te zeggen.

De heer Lohman acht dan, dat Dr. Kuyper vooral aan de „methode" der Leidsche hoogleeraren veel verplicht is. Hij schijnt dus „de methode" op te vatten als iets, dat los van het beginsel is, en het komt hem voor dat de Leidsche Universiteit althans in de jaren 1854—62 deze „methode" op voorbeeldige wijze in toepassing bracht en doceerde.

Nu zij aanstonds opgemerkt, dat in die dagen aan de beoefening der methodologie te Leiden zoo goed als niets gedaan werd. Schrijver dezes althans heeft er nooit op eenig college iets van gehoord. En voorzoover er een methode werd toegepast, was het de methode, waarvan men achtte dat ze als de neutraal-empirische zich onttrekken kan aan allen invloed van het subject, en zulks niettegenstaande aan geen school duidelijker dan aan de Leidsche bleek, hoe men bij al zijn onderzoek bevooroordeeld tegen de Christelijke beginselen overstond.

Kwalijk zal dan ook wie in de geschiedenis der methodologie geen vreemdeling is, ontkennen kunnen, dat iemands methode, mits hij doordenkt, in het engste verband moet staan met de beginselen die hij belijdt. En is dit zoo, hoe kan dan door den heer Lohman beweerd worden, dat Dr. Kuyper juist aan de methode der Leidsche school zooveel te danken had?

Neem, om slechts één voorbeeld te noemen, de methode van Cobet, en ieder kenner gevoelt toch terstond, dat deze ten eenenmale onvereenigbaar is met wat wij als Calvinisten ten opzichte van de realistischhistorische beteekenis ook der classieke letteren als eisch moeten stellen. Of staat Prof. Dr. Woltjer ten deze niet lijnrecht in methode tegen Cobet over?

Aan wat de heer Lohman over „methode" zegt, ligt dus een opvatting van het begrip „methode" ten grondslag, die in wetenschappelijken zin zich niet rechtvaardigen laat.

Doch nu verder, wat is het slot van Mr. Lohman's tegenbetoog?

Het luidt aldus:

Volgt nu daaruit, dat „de hoogleeraren op elk terrein van wetenschap een breeden sylla bus van stellingen hebben te aanvaarden, waar ze niet aan raken mogen en die ze op papegaaien manier hebben na te praten”?

In geenen deele.

Personen, die voor een bepaald doel worden opgeleid, en met het oog daarop aan vaststaande beginselen worden vastgeklonken, behoeven daarom nog volstrekt niet papegaaien of napraters te worden. Zelfs behoeft iiiet te worden ondersteld dat ze minder ontwikkeld zijn of minder scherp denken dan anderen. Hij die weet, hoe b. v. een Jezuiet wordt „ge* traind" alvorens hij als P. J. openlijk den strijd voor het behoud der R. C. Kerk aanvaardt, is vol bewondering èn voor de weldoordachtheid van het opleidingsstelsel èn voor de alzijdigheid er intellectueele ontwikkeling, èn voor de geeerdheid en scherpzinnigheid van den Pater Jezuiet; inzonderheid voor de wijze waarop de kweekeling „allerlei richtingen en argumentatiën critisch heeft leeren beoordeelen van uit éénzelfde gezichtspunt. Maar deze Paters stellen zich niet ten taak de waarheid te onderzoeken. Dat is niet hun roeping. Zij worden opgeleid voor een ander doel; voor den strijd voor het behoud der R. C. Kerk.

Evenzoo heeft de opleiding der geref9rmeerde studenten, — Dr. K. zegt het zelf —• ten. doel „om de wetenschappelijke juistheid der Gereformeerde beginselen in het licht te stellen." Wie tot dat doel dus niet meewerkt, behoort in den kring der Universiteit niet t’huis.

Verliest uu, door het stellen van dat doel, de universiteit zelve hare beteekenis?

Naar mij voorkomt, ongetwijfeld.

Bij de opleiding tot den dienst in de Kerk mag het doel nimmer uit het oog worden verloren. Zij die daarvoor worden opgeleid moeten de belijdenis der Kerk medebelijden; de leden der Kerk hebben recht te verwachten, dat hun niet allerlei wordt opgedischt, waarvan zij de waarde niet kunnen onderzoeken, en dat toch op de gemeente, indien het met de waarheid in strijd is, stellig een slechten invloed zou hebben. Zeer terecht wil dan ook de Kerk zelve door haar eigen natuurlijke organen toezicht houden op de opleiding, en deze niet uit hare handen geven, of haar toevertrouwen aan personen, die als zoodanig niet tot de kerkelijke organisatie behooren. Dat hier dikwijls een moeilijke strijd kan ontstaan, wie zal het ontkennen? De leeraar kan, gedurende de uitoefening van zijn bediening, tot twijfel geraken, en zich genoodzaakt zien of heen te gaan, of de gemeente te bemoeilijken door haar iets op te dringen wat ze niet wil. Juist omdat de leeraar niet volkomen vrij is, geniet hij niet altijd dat gezag dat wenschelijk is; immers, zoo oordeelt men allicht, hij moet spreken zooals hij doet, wil hij niet zijn bestaan verliezen of met zijn vrienden en naaste omgeving in conflict komen.

Maar bij eene Universiteit is het eenige doel de waarheid te onderzoeken; niet eene leer te verkondigen of een stelsel te verdedigen. De hoogleeraar moet vrij zijn, en ook op elk oogenblik zijn gevoelen kunnen uitspreken; hij kan niet, zooals de leeraar op den kansel vaak doen kan, het twijfelachtige laten liggen, maar moet onderzoeken wat hij op zijn weg vindt. Juist in die zekerheid, dat hij geen belang hoegenaamd er bij kan hebben om zus of zoo te spreken, ligt voor ons een reden om hem te vertrouwen, en waar, gelijk nu nog onlangs in Duitschland de Regeering de hoogleeraren in hun vrijheid van onderzoek belemmert, daar daalt onmiddelijk de waarde van de Universiteit zelve.

Hoe meer de noodzakelijke vrijheid belemmerd, en aan de groote menigte gelegenheid gegeven wordt haar gevoelen tegenover dat der beoefenaren van de wetenschap te doen gelden, hoe sneller de Universiteit zelve tot een africhtings-instituut verschrompelen moet, zelfs al mocht het haar gelukken ook op den duur wetenschappelijke mannen aan zich te verbinden.

Aan eene Universiteit wier doel is, „de wetenschappelijke juistheid der gereformeerde beginselen in het licht te stellen", waar den hoogleeraar, op straffe van ontslag, de verplichting wordt opgelegd „te bewijzen dat zijn opvatting van de gereformeerde beginselen historisch de juiste is", is men gedwongen steeds te spreken en te denken in de taal en in de richting van het „gereformeerde volk", van welks bijdragen het bestaan der stichting afhangt, dat vaak zijn vooroordeelen en zijn vooringenomenheid aanziet voor de waarheid, en dat, daar dit volk uit zijn aard evengoed zondig is als het nietgercformeerde volk, dikwijls stijfhoofdigheid en eenzijdigheid verwart met volharding en trouw aan het beginsel. Het is zeer zeker voor ieder onzer uiterst moeilijk, zich aan evengenoemde zoo voor de hand liggende verwarring van denkbeelden niet schuldig te maken, doch f juist daarom is het dan ook zoo bedenkelijk, het onderzoek naar de waarheid afhankelijk te stellen van zekere uitkomsten, en indien die uitkomsten niet worden gevonden door den onderzoeker, dezen dan te zetten op zwart zaad en te bannen uit den kring van vrienden en geloofsgenooten.

Een zoodanig ingerichte Universiteit kan zeker een voortreflijke instelling zijn ter levering van dienaren der Kerk; hoewel het de vraag is, of zij dan niet behoort uit te gaan van de Kerk, die zij wil dienen.

Zij kan misschien ook een voortreffelijke instelling zijn ter levering van mannen, wier doel het is zekere gevoelens te verdedigen of eene politieke partij te steunen.

Maar eene instelling waarin men, enkel zich gebonden achtende aan de openbaring Gods, de waarheid vrijelijk onderzoekt, is zij niet.

Al aanstonds sta hier ons protest tegen de voorstelling, alsof de hoogleeraren der Vrije Universiteit aan de Gereformeerde beginselen, worden „vastgeklonken." Men klinkt een slaaf vast in zijn keten. Deze hoogleeraren daarentegen zijn minnaars der Gereformeerde beginselen. Ze leven er uit. En al deed men hun de schoonste en verleidelijkste aanbiedingen, ze zouden ze niet kunnen en niet willen loslaten.

Staat dus de heer Lohman er op, om hier een smidsbeeld te nemen, spreke hij dan met Vondel van „gloênde aaneengesmeed" en van „verbonden in hef en leed"; maar gebruike hij niet het woord vastgeklonken, dat beter dan breede redeneering verraadt, op hoe geheel onjuiste wijze de heer Lohman zich de beginsel-belijdenis voorstelt.

Tot de Jezuïeten doen we het zwijgen. Men weet hoe onder de gemeene Nederlanders over een Jezuïet wordt gedacht. „Protestantsche Jezuïet" was de scheldnaam aan Groen van Prinsterer's adres. Al nemen we dus gaarne aan, dat de geachte schrijver deze vergelijking zonder nevenbedoeling inlaschte, toch begrijpt men, welk effect zulk een vergelijking moest maken in den kring zijner lezers; en ook hierop behoort een schrijver bedacht te zijn. We laten de vraag, of mannen als Von Pesch niet bedoelen de waarheid te onderzoeken, hier rusten, en komen terug op de Gereformeerde Universiteit.

Daarvan nu zegt Mr. Lohman, dat ze ten doel heeft, „de wetenschappelijke juistheid van de Gereformeerde beginselen in het licht te stellen." Dat zou dus niet één der dingen zijn die ze tot doel heeft, maar daarin zou haar doel opgaan.

Hoe komt de heer Lohman er toe, zoo iets te kunnen zeggen?

Alleen daardoor, dat hij vier bladzijden uit Dr. Kuyper's betoog wegliet. Op zich zelf had hij hiertoe natuurlijk het recht

Maar hij had zich zelf dat recht benomen, door op blz. 2 zijn lezers te verzekeren, dat hij alles wegliet wat, of niet bepaald deel van het betoog uitmaakte, of slechts herhaling was.

Doch dit geldt van die vier bladzijden juist niet.

Vooreerst niet, omdat het begin dezer vier bladzijden juist de resumtie geeft van het doel en de taak der Universiteit, en wel in deze woorden:

Vier dingen zijn alzoo aan een hoogleeraar aan onze Universiteit opgelegd: i". dat hij welbewust verklaren zal dat de Gereformeerde grondovertuiging de zijne is; 20 dat hij onderzoekt, wat op het hem aangewezen veld van onderzoek de leidende gedachten waren, die historisch uit de Gereformeerde beginselen zijn afgeleid; 3". dat hij de Gereformeerde beginselen en de daaruit getrokken lijnen met de autoriteit van Gods woord in Natuur en Schriftuur vindiceere, of ook waar hij ze hiermee in strijd bevindt, corrigeere; en 4". dat hij de lijnen van het verleden doortrekke in wat thans de worsteling der geesten is.

Overgeslagen zijn dus juist de woorden, waaruit bleek dat het doel der Universiteit veil verder strekte dan de geachte schrijver beweert.

Voorts laat de geachte schrijver weg, wat noch herhaling noch overtollig was, namelijk de vraag, hoe zulk een band iu concreto kan worden aangelegd.

Dr. Kuyper schreef er van :

En vraagt ge mij nu ten slotte in meer con creten zin, op wat wijs men bij de stichting van zulk eene Universiteit den band genoegzaam hecht kan aanleggen, dan bespreek ik niet de formule daarvoor in de Statuten van zulk een stichting te kiezen. Dit hield in den morgen onze Vereeniging bezig. Maar dan wijs ik er op, dat de beste formule op fzich zelve dood en daarom krachteloos is, zoo ze geen verband houdt met het leven. Het leven nu uit de Gereformeerde beginselen concentreert zich het meest intens in de Gereformeerde beginselen, concentreert zich het meest intens in de geïnstitueerde kerken, en daarom is de Universiteit gelukkig te achten, die met deze kerken in zulk verband kan staan, dat die kerken haar in de belijdenis en in de handhaving van Gods woord, naar zijn zuiverste opvatting, steunen. Dien band nu heeft ze vast te leggen voor alk faculteiten, maar toch zóó dat de knoop — een knoop natuurlijk uit de uitemden van twee koorden bestaande — gelegd worde in de benoeming der hoogleeraren bij de Theologische faculteit, overmits deze faculteit zich als veld van onderzoek een terrein ziet aangewezen, dat met de taak en roeping der geïnstitueerde kerken in rechtstreeksch verband staat. Gemakkelijk is het leggen van dien knoop zeker niet, want kerk en wetenschap moeten daarbij zelfstandig haar eischen doen gelden. Maar gelegd zal die knoop worden, zoo zij, die daartoe geroepen zijn, de kunst daartoe afbidden van hun God, en geen andere bedoeling hebben dan om Gods ordonnantiën te gehoorzamen. Maar al ligt het hoofd-contract tusschen kerk en wetenschap in de Theologische faculteit, toch moet de band óók aangelegd aan de overige faculteiten, in zooverre geëischt mag dat ook de onderzoekers in deze faculteit de gemeenschap der heiligen in zulk een kerk zoeken, die geestelijk niet alleen in naam, maar ook zakelijk, uit de gereformeerde beginselen leeft. Overgangstoestanden zijn hier zeer zeker denkbaar, en zeer wel kan ik mij vojrstellen dat een zooöloog of botanicus, die wat betreft de beginselen die bij zijn vak in aanmerking komen, onberispelijk gereformeerd ware, daarom op het stuk van de volharding der heiligen nog meer Luthersch dan Gereformeerd was. Maar naar gelang de toestanden een meer normaal karakter aannemen, is het van een wetenschappelijk man toch niet te veel gevergd, dat hij een man uit één stuk zij, en met geen Januskop voor het publiek optrede, maar zijn grondovertuiging in geheel zijn levens-en wereldbeschouwing late doorwerken.

En eindelijk liet de geachte schrijver weg, wat Dr. Kuyper schreef over het pijnlijke, dat de hoogleeraar van achteren bleek principieel in zijn opvatting van de Universiteit te verschillen.

Zoo toch volgt er:

Dat zich nu het geval kan voordoen, dat een man van wetenschap, die in oprechtheid meende te leven uit de grondovertuiging, die zich historisch in de Gereformeerde beginselen be lichaamd heeft, straks met zijn weten bij een tegenovergesteld resultaat uitkomt, geef ik toe, doch op welk gebied doet zich dit niet voor ? Er zijn er die eens Roomsch beleden, en later Gereformeerd of Luthersch werden. Er zijn er, die. Protestant geboren, later Roomsch werden, en waar dit laatste, gelijk nog onlangs, met een predikant ten onzent het geval is, daar trekt hij zich terug. Zoo zijn er staatslieden geweest, die, bij wisseling van overtuiging, zich in het private leven verloren. Ook officieren die, Tolstoïaan geworden, den degen los gespten van hun lendenen. Dit is hard, maar altoos nog minder hard dan wat onze martelaars op het schavot of op den houtmijt, evenzoo voor hunne overtuiging, hebben geleden. En hoe pijnlijk dit ook zijn moge, nooit mag de eisch gesteld, dat, om dit harde bij wisseling van overtuiging af te wenden, de Kerk of de Universiteit zonder band aan het Woord van God — en dien band in bindenden zin genomen — overtuigingloos omdole.

Mocht dit nu worden weggelaten, waar zonder deze quaestie het geding niet is afgedaan en de geachte schrijver zelf ze zijnerzijds op blz. 51, 2 besprak?

Ons dunkt, neen.

Het door hem zelf gekozen program verbood hem dit.

Over de laatste twee volzinnen van Mr. Lohman's repliek kunnen we kort zijn.

Bij hem komt het alles neer op het „onderzoek der waarheid, " doeh blijkbaar bedoelt hij „het zoeken naar waarheid"; wat heel iets anders is.

We komen in onze epicrise aan het slot onzer artikelen hierop terug.

Voorshands slechts dit:

Geen enkel man wordt hoogleeraar, of op dat oogenblik houdt hij enkele dingen veel of weinig voor waarheid, en daaronder zijn tal van dingen die hij nooit meer onderzoekt, maar met zijn leerlingen als vast­ d staande aanneemt. Daaronder zijn mede dingen, die hij wel vastelijk aanneemt, maar waarvan hij het wetenschappelijk bewijs nog zoekt. En daaronder zijn eindelijk dingen die hij nog slechts ten decle beseft, en waaromtrent hij zijn inzicht en overtuiging poogt uit te breiden.

Welnu, juist zoo doen wij.

En.... zoo doet de heer Lohman ook.

Voor hem staat vast, eer hij verder gaat, dat Gods Woord waarachtig is. Ook hij is dus, zoo we hem aan zijn eigen taal vasthouden, niet vrij in zijn onderzoek.

Ook hij zal de autoriteit van Gods Woord wetenschappelijk bewijzen, niet omdat hij de waarheid zoekt, maar omdat hij begon met dit als waarheid aan te nemen, en het nu nader poogt toe te lichten en te bevestigen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Toetsing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1900

De Heraut | 4 Pagina's