Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toetsing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toetsing.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV.

De heer Lohman heeft aan zijn critiek op Dr. Kuyper's Band aan het Woord nog een slot-hoofdstuk toegevoegd, dat ten zeerste de aandacht verdient. Het is een hoofdstuk, dat in tien, met zekeren gloed geschreven, bladzijden, een korte geloofsbelijdenis bevat, en die juist om dit haar persoonlijk karakter interessant is.

We zullen ook dat hoofdstuk voluit aan onze lezers voorleggen.

Voor ditmaal drukken we de zes eerste bladzijden af.

Ze luiden als volgt:

Ik heb tot dusver des hoogleeraars betoog op den voet gevolgd, en getracht aan te toonen dat daarmee in geenen deele bewezen wordt wat de spreker zich te bewijzen had voorgesteld. Veeleer komt het mij voor, dat het betoog berust op allerlei sofismen, en het is opmerkelijk, dat evenmin nu als vroeger in Dr. K.'s betoog ook maar met één enkel woord een beroep gedaan wordt op de H. Schrift zelve. Wij hebben hier blijkbaar te doen met een stelsel, dat wellicht scherpzinnig, in elk geval gewoon menschelijk is, en zich op geen gezag der H, Schrift kan beroepen.

Het zou misschien het voorzichtigst zijn het hierbij te laten, maar ik wil ook mijn eigen gevoelen uitspreken; omdat ik mij, evenmin als met de formule „op den grondslag van zekere beginselen", vereenigen kan met de formule „op den grondslag der Heilige Schrift". Ik acht mij verplicht de redenen daarvan bloot te leggen.

Zij die gelooven dat God ons in de Heilige Schrift eene bijzondere openbaring gegeven heeft van Zijn wezen, van Zijn schepping ën van Zijn verlossingsplan — en ik behoor tot dezen — aanvaarden, dit spreekt van zelf, die openbaring als een feit, dat even onmogelijk weg te redeneeren valt als de feiten die wij waarnemen in de natuur en in de historie der menschheid.

Die feiten zijn de vaste grondslag van alle dingen, onverschillig of wij menschen het al dan niet gelooven.

Andere vastigheden zijn er niet, en het is ijdel en verkeerd, daarenboven te zoeken naar een vast stelsel, hetwelk toch nooit iets anders is dan een menschelijk, dus feilbaar fabrikaat.

Wij moeten niet zoeken naar vastheid.

Maar wij moeten wel zoeken naar waarheid.

Onze „voorstellingen" moeten steeds meer in overeenstemming worden met de waarheid zelve; met de openbaring Gods in natuur en Schriftuur.

Doch wat verhindert ons zoo vaak, tot die overeenstemming te geraken?

Immers, gelijk Dr. Kuyper zelf zegt, „onze menschelijke beperktheid en onze zondige zeltverduistering”.

Het is onze zedelijke achteruitgang die de juiste werking van ons verstand belemmert.

Wij moeten daarom niet zoeken naar een stelsel dat vastheid geeft, maar naar een levende kracht die ons zedelijk bewustzijn herstelt.

Ware de mensch zondeloos; ware hij aan God gebonden gebleven en niet tegen Hem in opstand gekomen; ware hij nog éénes geestes met zijn Schepper, zoo zoude hij al de werken Gods kunnen onderzoeken en leeren kennen, zonder telkens te vervallen in allerlei dwalingen.

Daarom is het voor ons niet de vraag hoe de wetenschap aan een beginsel, maar hoe wij zelven weer aan God gebonden worden.

Vermits nu God zich geopenbaard heeft in onzen Heer Jezus Christus, die leeft in eeuwigheid, en als Koning moet heerschen, zoo moet ook hij, die wetenschappelijke studies maakt, zijn wil en zijn geest onderwerpen aan dien oppersten Leidsman.

Dien leidsman kennen wij uit de historie der kerk; uit de profeten des Ouden en de getuigen des Nieuwen Testaments die ons Zijn beeld hebben geteekend en voor ons Zijne woorden hebben bewaard.

Maar wij kennen Hem bovendien, en meer nog, door het leven zelf Want ^Hij wil zich nog met een iegelijk onzer in verbinding stellen.

Vrijelijk kunnen wij alles onderzoeken, omdat hij ons leiden zal; omdat Hij ons leeren zal alle dingen in het juiste lichtte beschouwen

ons „eigen ik", dat ons altijd in den weg zit, onzen hoogmoed en eigenwaan, onze heb-en heerschzucht, onze nijd en afgunst en wat dies meer zij, af te leggen, en ook bij het onderzoek der waarheid te overwinnen. Zeker kennen wij Hem uit de Schriften; maar Hij zelf moet ons, evenals den Emaüsgangers, de Schriften leeren verstaan, zoodat niet de Schrift, nog minder een systeem over de Schrift, maar Jezus Christus zelf onze leidsman wordt.

Dit is niet een stelsel door een mensch uitgedacht; neen, het is de openbaring zelve die ons in de Schrift wordt gegeven, waarin zonder ophouden Christus zelf zich stelt als het middenpunt van alles; als het levende brood, als den weg en de waarheid en het leven, en waarin de Apostelen altijd weer ons van de menschen af en naar Jezus wijzen, als naar eene verborgenheid die bedekt was en welke niemand van de Oversten dezer wereld gekend heeft.

Dit moge nu mystiek zijn, en Dr. Kuyper moge beweren dat Luther, Zwingli en Calvijn Europa gered en aan de Christelijke religie een nieuwe toekomst gewaarborgd hebben; ook moge de ongeloovige, d. w. z. de zich van Chris tus losgemaakt hebbende wetenschap, met dit mysticisme den spot drijven. Maar dit belet niet dat wat ik zeide bijbelsch is, en dat de Bijbel zelf heel wat minder „intellectualistisch" is dan „de gereformeerde beginselen." Voorts zie ik met hoe men, zonder in strijd te raken met al wat wij rondom ons zien, zeggen kan dat Luther, Zwingli en Calvijn aan de christelijke religie een toekomst gewaarborgd hebben. Ik geloof, dat alleen Christus ons disn waarborg schenkt. Wanneer men van Jezus Christus niet een beeld maakt naar eigen inzicht, maar Hem neemt zóó als Hij zich ons in de Evangeliën vertoont, en doordringt in Zijne gedachten, zal men al spoedig bemerken, dat die „mystiek" leidt tot zeer praktische resultaten.

Hadden b. v. onze voorouders in vorige eeuwen zich meer toegelegd op het persoonlijk belijden van den Christus dan op het vaststellen, handhaven en opdringen van stelsels, dan zou onze geschiedenis van Oost-Indië er zeker heel wat beter uitzien dan thans helaas ! het geval is. De sociale moeielijkheden zouden zich niet zoo hebben opgestapeld; tegen veel onrechtmatigs zou, allereerst door de Christusbelijders, met kracht zijn opgekomen, zonder dat tegelijkertijd, gelijk door velen geschiedt die van Jezus slechts aannemen wat in hun kraam te pas komt, het evangelie der ontevredenheid werd gepredikt. Die belijders zouden de rijken hebben gewaarschuwd wegens hunne verkwistingen en onbarmhartigheden, zonder nochtans zich gerechtigd te achten hen, in plaats van voor den rechterstoel Gods, voor den rechterstoel van belanghebbende, vaak even zelfzuchtige „kleine luyden" te dagen. Voor de rechten des volks zouden zij hebben gepleit tegenover eene Overheid, die telkens vergeet dat hare macht is van God, en juist daarom beperkt door de wetten Gods; maar tevens zouden zij gepleit hebben tegen het overbrengen van de macht en de heerschappij op die kringen, die meer dan andere juist aan gezag en leiding behoefte hebben. Nimmer zouden zij de macchiavellistische staatkunde, die meer en meer de wereld gaat beheerschen, hebben gesteund door hun gezag. Op elk gebied, zoowel op dat der letteren als op dat van staats-en volkenrecht, zou de hoogleeraar, zonder vooraf zich aan eenig systeem te binden, den invloed van de leiding des Heeren ondervonden, en de beteekenis daarvan in zijn onderwijs aangetoond hebben. En ook nu nog, het moge mystiek klin ken, ken ik, ook bij het onderzoek van de waarheid, voor den Gereformeerde, voor den Lutheraan, voor den Roomsche, voor den Ethische geen veiliger en geen meer praktischen weg, dan Jezus Christus zelven.

Vraagt men, of het dan practisch mogelijk zou zijn ooit een Universiteit op te richten van ware Christusbelijders, en of het niet onmogelijk is, op zulk eene belijdenis eeaige controle uit te oefenen, dan antwoord ik het volgende.

Het is, zooals zoo duidelijk blijkt uit het Johannesevangelie, de bedoeling des Heeren geweest, dat zijne belijders zouden zijn één Lichaam, waarvan Hij zelf was het hoofd. Niets is er in de Schrift, dat ons belet aan te nemen, dat in dat ééne Lichaam de een meer gezag moet uitoefenen dan de ander; dat, ter bewaring van orde en ter leiding der geesten, eene hiërarchie noodig is. Maar van het oogenblik af dat deze hiërarchie op andere wijze dan door Jezus zelven bedoeld is, nl. door macht en geweld zich heeft pogen te handhaven, en een macht over de kerk de zedelijke autoriteit in het Lichaam van Christus heeft vervangen, moest die natuurlijke of organische eenheid te niet gaan, en het Lichaam Christi plaats maken voor eene kolossale, door machthebbers geregeerde organisatie. Deze kon de door Christus gewilde eenheid niet handhaven, zelfs niet naar het uitwendige, zoodat de georganiseerde kerk in deelen gesplitst is, waarvan elk deel min of meer berust op een theologisch stelsel, en geenerlei macht bezit, voor zoover althans het niet, met behulp der wereldlijke macht, zich in het bezit heeft weten te handhaven of te stellen van een deel der oude kerkelijke macht. Nog steeds willen de menschen door stelsels en andere hulpmiddelen „de Waarheid" stutten. Aan den Heer der Gemeente zelven, die de Waarheid is, aan Hem alleen ten minste, vertrouwen zij die taak niet toe.

AI aanstonds stuit ge hier op de verrassende, zoo niet bedroevende en teleurstellende verklaring, dat de geachte schrijver niet alleen de formule: „op den grondslag der Gereformeerde beginselen", maar even stellig de andere formule: „op den grondslag der Heilige Schrift" thans in zake de Universiteit verwerpt. Dat is dan zoo te verstaan, dat hij eigenlijk bedoelt, dat alleen steek houdt de formule: „Onder de leiding van Jezus Christus.”

Dat we in onze voorafgaande toetsing hier geen rekening mede konden houden, spreekt vanzelf. Immers de geachte schrijver stelde zich bij zijn critiek op Dr. Kuyper's stelling voortdurend aan als één, die het voor de formule: „op den grondslag der Heilige Schrift" opnam.

Thans echter moet hierop scherp de aandacht worden gevestigd, omdat deze substitueering van „Jezus" voor „de Heilige Schrift", geen nieuwe vinding van den geachten schrijver, maar een bekend stelsel 'S, dat thans het meest bekend is onder den naam van den overleden hoogleeraar Ritschl.

Voor veertig jaar werd soortgelijk denk-''^eld hier te lande ontwikkeld en aanbevolen door de hoogleeraren Hofstede de Groot c. s. En ook afgezien van deze meer bekende namen, is dat stelsel steeds allerlei manier aanbevolen geworden.

Eerst ging men van de Formulieren op de Heilige Schrift terug, en daarna trok men zich van de Heilige Schrift terug op den persoon van Jezus.

En dat metterdaad het stelsel, nu door den geachten schrijver aanvaard, in hoofdzaak neerkomt op wat we daarvan aanstipten, blijkt uit de bronnen, die hij voor de kennisse van Jezus in deze volgorde aangeeft: lo. de historie der kerk, 2^. de profeten, 3". de getuigen des N. Testaments, en 4". de Christus in ons.

Met deze gegevens voor zich, is het voor den kenner geen oogenblik twijfelachtig, oj) welke lijn (h: heer Lohman zich thans beweegt, noch ook hij welk stelsel hij zich thans aansloot.

Of hij toch al zegt, dat hij juist om elk stelsel te mijden, dit standpunt inneemt, baat hem niet.

Op Christelijk terrein is er niets nieuws onder de zon. Alle wegen en paden zijn afgeloopen en beproefd. Bij eiken weg staat een handwijzer. En ook de weg, het pad dat de geachte schrijver nu koos, is geen onbekende vftg, geen door hem nieuw gevonden pad.

Velen zijn hem reeds op dat pad voorgegaan. Thans vooral wordt het in Duitschland door zeer velen bewandeld. En ook bij den ingang van dezen vmg staat een handwijzer, die ons klaarlijk aanduidt welke deze weg zij, en welk stelsel zij, die er op wandelen, toegedaan zijn.

Voorshands voegen we aan deze algemeene oriëntatie slechts tweeërlei toe.

Het eerste zij de vraag, of de geachte schrijver principieel van overtuiging veranderd is, of wel van meet af deze grondovertuiging, zij het ook minder helder bewust, is toegedaan geweest?

Indien het laatste, dan zou het v/el eenige toelichting vereischt hebben, hoe hij, met deze grondovertuiging, heeft kunnen medevverken om de Vrije Universiteit te stichten. Al dient toch erkend, dat hij van meetaf voorkeur gaf aan de formule: „op den grondslag der Heilige Schrift", thans blijkt dan toch, dat zelfs die breedere en ruimere formule met het nu door hem beleden stelsel in strijd is.

Wij kunnen het ons dan ook niet anders verklaren, of er greep bij den geachten schrijver verandering van grondovertuiging plaats.

Een verandering zoo diep ingrijpend, dat het stelsel, dat hij thans omhelsde, regelrecht kwam over te staan tegen het stelsel, dat hij-zelf in de stichting der Vrije Universiteit op wetenschappelijk gebied had helpen belichamen.

En is dit zoo, is het dan zoo vreemd, dat deze diepgaande verandering van grondovertuiging allengs merkbaar werd en op allerlei wijs uitkwam.'' En zou dan toch de billijkheid niet eischen, dat zij, die de breuke tusschen den geachten schrijver en de Vrije Universiteit nog steeds aan bekrompenheid of poHtiek kabaal toeschrijven, zich met eenigen ernst de vraag stelden, of in deze wijziging van grondovertuiging bij den geachten schrijver niet een motief lag, dat met logische noodzakelijkheid tot deze breuke leiden moest?

Onze tweede opmerking is deze:

De geachte schrijver vestigt er de aandacht op, dat Dr. Kuyper in zijn rede zich niet op teksten beroept, en hij verscherpt dit verwijt nog, door zelf boven dit zijn slothoofdstuk niet minder dan zeven verzen uit I Cor. II af te drukken.

Ons verweer tegen dit verivijt ligt in een verklaring, die bij eersten oogopslag bevreemden zal; in de verklaring namelijk, dat dit niet citeeren van teksten onzerzijds opzettelijk geschiedt.

We achten namelijk dit op den' klank af citeeren een misbruik, dat er in geen geringe mate toe heeft bijgedragen, om de autoriteit der Heilige Schrift te ondermijnen.

Dit gebruik toch voedt het valsche denkbeeld, alsof de Heilige Schrift een soort wetboek ware, welks artikelen men citeert.

Dit gebruik sluit het oog voor den organischen samenhang der Heilige Schrift. Dit gebruik bevestigt den indruk, alsof alleen die deelen der Schrift gezag hadden, die in klare bewoordingen zich uitspreken. Dit gebruik laat de contraire uitspraken der Heilige Schrift onverzoend. Dit gebruik rukt de Schriftuur uit haar verband. Dit gebruik was oorzaak van het vervalschen van zoo menig Schriftwoord op den klank af. Dit gebruik ziet voorbij, dat de autoriteit van de Heilige Schrift alleen bevestigd wordt, door principieele en wel ineengevoegde afleiding uit de Heilige Schrift naar de analogie des geloofs. En eindelijk, dit gebruik voedt de oude Doopersche dwaling, alsof hetgeen logisch uit een Schriftwoord wordt afgeleid, minder waar zou zijn, dan dat woord zelf.

Wil daarentegen de geachte schrijver zich overtuigen, of wij de Heilige Schrift al dan niet citeeren, waar het er op aankomt, om een grondslag vast te leggen, en waar dit citeeren met uitlegging en in samenhang kan geschieden, hij heeft dan slechts de Encyclopaedic van Dr. Kuyper op te slaan, waarin hij elk der stellingen in Band aan 't Woord aangegeven, op gronden uit de Heilige Schrift zal betoogd vinden.

Daar kon het geschieden op een wijze, dat het geen schijn was; en daar is het dan ook geschied.

In de Middelburgsche toespraak daarentegen zou los citeeren beneden de waardigheid der Heilige Schrift zijn geweest.

We voegen er ten overvloede bij, dat ook 's heeren Lohman's citeeren van I Cor. 2 : 9—16 op onze practijk het zegel drukt.

Hetgeen hij daar toch, zonder eenige uitwerking, citeert, bevestigt geheel en al juist den grondslag der Vrije Universiteit, en gaat lijnrecht tegen zijn stelsel in.

Lees vers 14 en 15 maar!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Toetsing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1900

De Heraut | 4 Pagina's