Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

PASCHEN.

Gij komt, o feestdag der verrijzenis. Weer, ieder jaar, met 't harpgezang: Hij leeft Die dood en hel in bond verwonnen heeft, Die beeld en nand des nieuwen levens is. Meer heerlijk dan deez dag de lentezon!

Des menschen zoon, thans krachtiglijk Gods Zoon Bewezen, boven alle namen groot Is de uwe: de Overwinnaar van den dood Thans zit Ge in heerlijkheid in 'sVaders troon, En maakt wie in u blijft ten deelgenoot Des levens, dat Ge ons het graf ontsloot.

De man van wien de bovenstaande regels zijn, had, toen hij ze schreef, nog niet heel veel Paaschfeesten beleefd, 't Is goed dat de vrienden dit weten, als ze soms dit of dat eenigszins moeilijk te begrijpen vinden.

De opstanding onzes Heeren Jezus Christus is een feit, waardig bezongen te worden, gelijk Hij zelf te worden groot gemaakt in onze lofzangen. Wel is dit niet genoeg, maar het past ten volle op het feest van onzes Heeren verrijzenis.

Want dat is een gebeurtenis waar heel het meuschdom mee staat of valt, waar de mensch meer belang bij heeft dan bij alles wat in deze wereld is. Dat hebben zelfs diegenen begrepen, die des Heeren Woord en dienst niet dan slechts in nevelen en onder bedekselen kenden, ja zij begrepen het toch zelfs goed.

Men had vóór eeuwen hier te lande gezelschappen. Kamers geheeten, die zich oefenden in de redekunst of rhetorica. De leden heetten rederijkers. Zij hielden soms wedstrijden, op dezelfde wijs als thans nog wel geschiedt. Eens nu was zulk een wedstrijd uitgeschreven en wel over de vraag: Wat geeft den stervenden mensch den meesten troost? en een der antwoorden was: De verrijzenis des vleesches. Dat antwoord werd bekroond als het beste. Dit nu bewijst, dat de rederijkers goed begrepen wat de opstanding des vleesches voor ons beduidt. Daarin waren zij wijzer dan vele rederijkers en redeneerders uit onze dagen.

Immers er zijn ook in dezen tijd nog menschen, die als de zoogenaamde wijzen van Athene, spotten, als zij hooren van de opstanding der dooden, menschen wien ook, als den Grieken oudtijds, het kruis van Christus een • dwaasheid is. En wie niet van Christus' kruis weten wil, heeft ook van zelf geen behoefte aan een Heiland die is opgestaan.

Maar door des Heeren genade doen wij niet alzoo. Want de wijsheid dezer wijzen is dwaasheid bij God, van wien dan ook geschreven staat, dat hij hen vangt in hun arglistigheid. Wij weten en verstaan door het geloof, dat onzen Heere Chiistus, aan wiens lijden en sterven we deze weken herinnerd zijn, wel het lijden des doods heeft geleden, maar dat de dood niet hem, maar hij den dood overwonnen heeft, zoodat Hij na Zijn verrijzenis tot Zijn discipel Johannes zeggen kon: „Ik leef en Ik ben dood geiveest, en zie Ik ben levend in alle eeuwigheid.”

Ziet gij, daar komt het op aan. Wie dit alzoo zeggen kan, is allen wijzen te wijs, en heeft een geschiedenis als geen ander. Want van allen die op aard geleefd hebben houdt met den dood de geschiedenis op. Doch deze heeft een geschiedenis op aarde ook na zijn dood. Dit nu is zeer wonderlijk, en dat de heidenen het niet verstonden zeer begrijpelijk. Maar des Heeren naam is dan ook Wonderlijk, gelijk al Zijn doen en werk.

En in dat werk mogen zich allen verheugen, die door het geloof het eigendom van Christus zijn. Zij hebben iets aan Zijn verrijzenis, en wel zooveel dat wel allen die 't nog missen ernaar begeerig mochten zijn.

Dat geve de Heere God ook allen lezers, die ­nu reeds weten dat Christus is opgestaan — die wetenschap is al een groot voorrecht — maar die misschien nog niet in hun hart vernomen hebben wat het zegt in dien verrezen Heiland te gelooven. Doch wij weten, wie tot Hem komt werpt Hij niet uit, en Hij zit in de hemelen en weet wie ook thans tot Hem komen jongen of ouden, om gezegend te worden, en zij worden gezegend.

Er is — dit moeten we nooit vergeten — een opstanding des levens en een der verdoemenis. Daar zijn ook menschen die, zoo zij zich niet bekeeren, geen Paaschvreugd kunnen bebben, omdat hun opstanding geen verrijzenis in Christus zal zijn. Maar dit behoeft voor geen die dit leest zoo te wezen of te blijven. Immers, nu is het nog de dag der zaligheid, en wie nu erkennen moet, dat hij nog geen hoop heeftop een zalige opstanding, omdat hij niet is in Christus, dien is de toegang tot den troon der genade niet alleen open, maar de Schrift zegt zelfs op vele plaatsen, dat hij gaan moet, zich haasten om zijns levens wil. En nog eens, zulk een wordt geholpen, gelijk de apostel zegt, maar wie zoo dwaas is, om, gelijk sommigen, te doen alsof er geen opstanding der verdoemenis was, dien zal het te laat berouwen.

De opstanding des levens, daarom is het te doen, en daartoe voert de Heere Christus allen die op Hem betrouwen. Die opstanding zou er niet wezen zonder Hem, zonder 't werk door Hem volbracht. Daarom zingen we Hem ter eere, en juicht ons hart op het Paaschfeest, en roept het ons elk jaar weder toe: De Heere is waarlijk opgestaan. Zonder Hem is het einde van alles dood en verderf, met Hem is er het leven en de onverderflijkheid, die Hij heeft aan het licht gebracht.

AAN VRAGERS.

1. In psalm 6i : 3 staat: an het einde des lands roep ik tot U? — Wat is de beteekenis van deze woorden?

Uit het opschrift blijkt, dat deze psalm van David is. Nu is hoogstwaarschijnlijk dit gedicht vervaardigd, toen David zich bevond in het over Jordaansche b.v te Mahanaïm, waarheen hij gevlucht was vo - x zijn zoon Absalom. Hij was daar, om zoo te spreken, aan het einde des lands, wijl die streken behoorden tot de buitengewesten, niet tusschen de Jordaan en de zee ingesloten.

2. Is van Timotheus ook in de kerkgeschiedenis nog iets meer bekend dan in den Bijbel staat, en waar hij later geleefd heeft enz.

’t Laatste wat we van Timotheus lezen is, dat Paulus hem met Markus roept, om zoodra mogelijk te Rome tot hem te komen, waar Paulus toen gevangen was. Volgens Hebr. 13 : 23, was Timotheus, toen deze brief geschreven werd, zelf ook gevangen geweest, maar weer los gelaten. Verder echter is niets zekers bekend. Alleen bestaat er een overlevering, dat Timotheus opziener der gemeente te Efeze is geweest, en dat hij als martelaar is gestorven onder de regeering van den Romeinschen keizer Domitianus, die tegen het eind der eerste eeuw leefde. Zekerheid hebben echter deze overleveringen volstrekt niet.

CORRESPONDENTIE.

A. F. te S. Met genoegen; in 't volgend Nr.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's