Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Friesche Kerkbode heeft Dr. H. H. Kuyper het Beheer behandeld, en gaf in zijn 5e artikel dit advies over de meest gewenschte inrichting:

Het keurig rapport, op de Synode van 1893 ingediend, heeft dien uitweg reeds duidelijk genoeg aangewezen. Het is alleen zeer te betreuren, dat heel deze principieele uiteenzetting van de beheerschlcwestie is ingelijfd in een rapport over de saamsmelting van twee naast elkaar levende Ge reformeerde kerkformaties, en daardoor de indruk is ontstaan, dat dit rapport alleen van belang was voor die Kerken, waar het A tr\. B moest worden opgeruimd en nu de beheerszaak opnieuw moest geregeld worden Deze gedachte is natuurlijk ten eenenmale onjuist De beginselen, in dit rapport op zoo uitnemende wijze uitgewerkt, gelden precies evengoed voor de Kerken, waar van samensmelting geen sprake is, omdat er maar één Kerk wordt gevonden, of waar de tijd voor saamsmelting nog niet gekomen is Indien, gelijk dit rapport op onweerlegbare gronden heeft aangetoond, het voeren van het beheer door den Kerkeraad zelf in strijd is met het karakter van het ambt, door de historie onzer Kerk is geoordeeld en tot allerlei misstanden aanleiding geeft, dan spreekt het toch wel van zelf, dat niet alleen de Kerken, die in het vervolg samensmelten, van deze beheersregeling moeten afstand doen, roaar evenzeer de Kerken, die met de saamsmelting niet gemoeid zijn. Met name geldt dit voor de Kerken, uit de actie van 1886 geboren die thans den tijd gekomen achten om de kerkelijke kas op te heffen en voor de vraag staan, hoe het beheer dan geregeld moet worden. Maar niet minder geldt dit voor de Kerken, uit de actie van 1834 geboren waar men bijna overal uit sleur en gewoonte den Kerkeraad nog als beheerscollege laat optreden. Waar zulke Kerkeraden op de classicale vergade­ ringen vaak met zekeren aandrang hun zuster kerken die nog een kerkelijke kas hebben er op wijzen dat deze misstand uit den weg geruimd moet worden (wat onze hartelijke sympathie heeft) daar behooren deze zelfde Kerkeraden toch op hun beurt in te zien, dat hun eigen regeling van het beheer evenzeer in strijd is met het advies der Generale Synode en dus mii.stens even stellig verbetering behoeft.

Vraagt men nu wat de uitweg is, dien het rap port aanwijst, dan bestaat deze hierin, dat het beheer wel aan den Kerkeraad wordt opgedragen, zoodat bij hem alle macht en gezag in zaken van het beheer berust, maar ilat de administratie niet door den Kerkeraad zolf geschiedt, maar door een afzonderlijke commissie van kerkelijke administra tie, die de Kerkeraad daartoe in het leven roept Een afzonderlijke commissie van beheer dus, maar die 7iiet door de gemeente^ maar door den Kerke raad wordt aangesteld, en daarom ook geheel van den Kerkeraad afhankelijk is en blijft.

Deze regeling ligt in de eerste plaats geheel op de historische lijn en verdient reeds daardoor aan - beveling. Op onze vroegere Gereformeerde Synodes is de zaak van het beheer bijna nooit principieel behandeld, en daar was reden voor. De Overheid had, zoodra de strijd om de religie leidde tot een politieken bevrijdingsoorlog tegen Spanje's dwingelandij, alle kerkelijke goederen en inkomsten onder haar hoede genomen. Door de zoogenaamde geestelijke kantoren werden deze goederen beheerd en de uitbetaling der renten gedaan voor de tractementen De Overheid trad dus feitelijk als beheerscollege op. Op de Synodes kon de vraag, hoe het beheer principieel geregeld moet worden, niet aan de orde komen, daar de Overheid het een maal verkregen recht niet wilde loslaten. De eenige vraag, die behandeld kon worden en dan ook vaak ter sprake kwam, was deze dat de Overheid zorg zou dragen, dat de 'zoogenaamde geestelijke goederen metterdaad gebruikt zouden worden voor kerkelijke doeleinden. In de handen der politieken bleef heel wat aan den maatstok hangen en de tractementen der predikanten leden gebrek.

Toch is de principieele vraag wel degelijk eenmaal aan de orde gesteld op het Convent te Wezel in 1568 Toen was er van Overheidsbemoeiing 1 og geen sprake; toen waren de kerkelijke goederen, uit de handen der Roomschen overgenomen, nog geen strop om den hals; toen kon de vraag nog zuiver worden gesteld en beantwoord Daarom heeft hetgeen toen besloten werd in ons oog dubbele waarde. Het was op dit Convent, dat uitgesproken weid, gelijk wij een vorig maal aanhaalden, dat de administratie niet aan de ouderlingen mocht worden opgedragen omdat dit werk geheel in strijd was met den aard van hun ambt Maar dit convent wees niet alleen negatief aan, wat niet behoorde, maar gaf ook positief te ken nen hoe de regeling wel beSioorde te geschieden. In cap. V art 12 bepaalde dit convent: ))Voorts, behalve deze diakenen zal het noodig zijn, dat men ook opzoekt audere goede, vrome en trouwe mannen, met voorzichtige keuze, die bezig zullen zijn om te verzamelen het tractement der predi kanten, en wat voorts noodig is tot gebruik van den Kerkendienst." In art 14 wordt nogmaals uitdrukkelijk gezegd, dat het verreweg het beste is, dat sdeze ambten onderscheiden zijn" en vooral üder Dienaren bekommerlijk beroep afgezonderd zij van de zorgvuldigheid over andere zaken' Voorts wordt in art. 13 nog nader tot de taak van deze broeders behee ders gebracht dat zij moeten zorgen voor de kosten der kerkelijke vergaderingen, de uitzending van predikanten (naar Kerken onder het kruis) en voor den opbouw van kerken en tempelen. Terwijl eindelijk in art. 15 niet onduidelijk wordt te kennen gegeven, dat rekening van ontvangst en uitgave aan den Kerkeraad behoort te geschieden, gelijk het ook de Kerkeraad is, die deze broederen heeft te kiezen Deze broeders zijn dus als t ware «rentmeesters', die aan den Kerkeraad verantwoording schuldig zijn en van dezen hun last ontvangen Principieel vindt men hier dus reeds de lijnen • getrokken, die voor het beheer metterdaad maatgevend zijn.

Trouwens, voor wie eenigszins nadenkt, zal het terstond duidelijk zijn, niet alleen omdat de historie het leert, maar omdat het uit den aard van het kerkelijk leven zelf voortvloeit, dat deze oplossing de eenig gezonde en rationeele is Er is in de gemeente maar één «college van bestuur', één lichaam, dat met gezag bekleed is en de gemeente vertegenwoordigt, n.l de Kerkeraad. Alles wat zou kunnen strekken om naast dit college een tweede zelfstandige macht te doen optreden, is daarom in strijd met Gods Woord en het gezag dat dat Woord aan den Kerkeraad verleend geeft. Maar evenzeer is het duidelijk dat het geestelijk karakter van het ambt, alle andere motieven daargelaten, maakt dat de Kerkeraad zelf voor de stoffelijke belangen niet zorgen kan. De Kerkeraad heeft daarom uit te zien naar behulpsels die voor hem en in zijn naam deze hulpdiensten verrichten. Zoo is het in de gemeentelijke feamleving de regel voor elk gebied. Er zijn noodig voorlezers, die het gezang der gemeente leiden; organisten, die het orgel bespelen; kosters, die voor het kerkgebouw zorgen enz. Al deze hulpdiensten geschieden onder toezicht en lei ding van den Kerkeraad Maar de Kerkeraad zelf treedt niet als voorlezer, organist of koster op. Dat zou geheel in strijd zijn met het karakter van het ambt. De Kerkeraad zoekt mannen, die voor de e taak de bekwaimheid hebben, stelt hen voor dezen hulpdienst aan en ontslaat hen, wanneer hij wil. En zoo nu is het ook met de administratie der gelden. Ook dat is een onderdeel van het kerkelijk leven. Ook daarover heeft de Kerkeraad als bestuurs-coUege dus het zeggenschap Maar ook bij dezen arbeid maakt de Kerkeraad gebruik van de «behulpsels', waarvan de Schrift spreekt, de mannen, die daarvoor van God de gave ontvingen.

Op de vraag, die ons gedaan wordt, of het dan niet goed en wenschelijk is, dat deze «beheerders" door de gemeente gekozen worden, antwoorden wij zoo beslist mogelijk ? ieen. Vooreerst zal niemand er aan denken een koster, organist of voorlezer door de gemeente te laten kiezen. En waarom dan voor de administratie van de kerkelijke goederen een uitzondering gemaakt? Ten tweede werkt een rechtstreeksche verkiezing door de gemeente altijd weer de gedachte in de hand, dat deze beheerders naast den Kerkeraad staan De Kerkeraad is dan door de gemeente gekozen voor de geestelijke be langen, de kerkvoogden voor de stoffelijke goederen, en men krijgt weder hetzelfde gebrek als bij de Kerkelijke Kas, dat men twee masten heeft op één schip en botsing tusschen deze twee machten niet uitblijven kan. Dat ook de gemeente bij het beheer gekend moet worden; dat het goed en nuttig is, dat de gemeente zeker recht van controle bezit op de uitgaven; dat de gemeente weten moet, hoe de financiëele toestand is, om daarnaarj haar bijdragen te regelen, stemmen wij toe. Maar de gedachte mag nooit opkomen, dat de gemeente naast den Kerkeraad een zelfstandig college voor het beheer in het leven roept en den Kerkeraad voor dat deel van het kerkelijk leven van zijn macht berooft. Er is maar één bestuur, en dit bestuur, dat bij den Kerkeraad berust, gaat over atles, ook over het beheer der stoffelijke goederen.

Indien men nu den weg, aangewezen in het rapport van 1893, volgt, dan vervallen van zelf de bezwaren, die èn aan het beheer door de ker kelijke kas èn aan het beheer door den Kerkeraad verbonden zijn. Tusschen beide klippen zeilt men veilig door.

Bij deze regeling vervallen alle bezwaren, ver bonden aan een rechtstreeksch beheer door den Kerkeraad zelf De Kerkeraad is bij zijn keuze dan niet langer gebonden aan den beperkten kring van de ambtsdragers, maar kan in heel de gemeente rondzien, of er ook mannen zijn die voor deze financiëele zorg gaven van God ontvangen hebben. Zoo wordt dus voorkomen, dat het beheer wordt toevertrouwd aan personen, die wellicht uitnemenden aanleg hebben voor het ouderling of diakenschap, maar niet berekend zijn voor de financiëele zorg die het beheer eischt. Op deze wijze heeft de Kerkeraad wel bij de eerste regeling aan hét beheer zekere leiding te geven door een instructie vast te stellen; moet wel elk jaar de begrooting worden goedgekeurd en de rekening nagezien, maar de Kerkeraad is dan niet genood zaakt zich telkens in te laten met allerlei onder geschikte financiëele belangen, die allicht schaden zouden aan de geestelijke

De verwarring van gelden voor den kerkedienst bestemd met de diaconale inkomsten kan dan niet meer voorkomen Er is dan een college, de Kerkeraad zelf, dat de rekening en verantwoording aan het einde van het jaar kan nazien en decharge kan verleenen Een slordig financieel beheer wordt op deze wijze bijna onmogelijk ge maakt. De commissie van administratie weet dan, dat ze aan een nauwkeurige controle onderworpen is. En bovenal de gemeente leert dan, juist omdat het beheer niet door de diakenen, maar door een zelfstandige commissie wordt gevoerd, dat haar bijdragen voor den kerkedienst iets geheel anders zijn dan haar liefdegaven voor den dienst der barmhartigheid.

En aan de andere zijde wordt op deze wijze ook alle gevaar gemeden, dat aan de vroegere kerkelijke kas kleefde. Een beheerscollege, dat rechtstreeks door de gemeente gekozen wordt, neemt met zekere zelfstandigheid naast den Ker keraad plaats Maar een commissie, door den Kerkeraad aangesteld, die van dezen haar instructie ontvangt en aan dezen rekenschap schuldig is weet, dat zij geheel van den Kerkeraad afhanke lijk is en onder dezen staat. Indien er een conflict ontstond, en de commissie van beheer meende te moeten optreden, tegen den Kerkeraad, zou deze laatste niet als bij de kerkelijke kas tot het wapen der censuur (een tweesnijdend zwaard) de toevlucht hebben te nemen, maar eenvoudig de commissie kunnen ontslaan en een andere in haar plaats benoemen Bij een mogelijk rechtsgeding zou de zaak dan in eens in orde zijn. Immers kerkgebouw en kerkegoed staan dan op naam van de Kerk; de Kerkeraad is de wettige vertegenwoordiger der gemeente; de commissie van beheer, die van den Kerkeraad zijn aanstelling ontving, zou, nu deze aanstelling is ingetrokken, elk recht van bezit der kerkeigendommen verloren hebben, en geen advocaat zou het wagen voor zulk een afgezette com missie te pleiten, nog veel minder een rechter aarzelen den Kerkeraad in zijn wettig recht te herstellen. Tegenstand van de beheerscommissie tegenover den Kerkeraad zou dus volkomen vruchteloos zijn, ja zelfs zeer ernstige financiëele schade voor hare leden kunnen ten gevolge hebben. En bet 'preekt wel van zelf, dat eene commissie die dit uit haar instructie weet, zich wel tienmaal bedenken zal voordat zij op zulk een wijze haar vingers brandt.

Slechts één moeilijkheid blijft er over, maar dit is een moeilijkheid, die, hoe men de zaak ook regelt, nooit geheel te voorkomen is. Gesteld dat in de gemeente een scheuring ontstond en daar Joor twee Kerkeraden tegenover elkander optraden, die beide beweerden de wettige Kerkeraad te zijn, dan zou de commissie van beheer te kiezen hebben, welken Kerkeraad zij als den wettigen erkende. Intusschen zou deze beslissing op het recht van eigendom geen invloed uitoefenen. Immers, indien deze Kerkcraden onderling niet tot minnelijke schikking kwamen, zou de rechter toch uitspraak moeten doen, en de commissie van beheer zou die uitspraak hebben te volgen. Slechts zoolang het proces hangende was, zou de commissie van beheer haar invloed kunnen doen gelden. Dat hier een schaduwzijde aan verbonden is, ontkennen wij niet. Maar tegenover deze schaduwzijde staat, dat bij zulk een conflict bij de commissie van beheer uit leden der gemeente bestaande, meer bezadigdheid en kalmte zal gevonden worden, dan bij de twee elkaar bestrijdende Kerkeraden, die allicht door machtsmisbruik zouden trachten zich van het bezit te verzekeren. En gelijk wij reeds opmerkten, geheel te voorkomen is deze moeilijkheid nooit. Om de eenvoudige reden, dat bij zulk een scheuring in de gemeente nooit vooraf is vast te stellen, aan welke zijde het recht is Even beslist toch, als het waar is dat een verbreking van het kerkverband en oprichten van een tegen-Kerkeraad zonde van scheurmakerij kan zijn en het kerkegoed in dat geval wettig zou toebehooren aan het deel van den Kerkeraad, dat trouw bleef aan de gemeenschap der Kerken, even ernstig moet aan de andere zijde het recht tot reformatie worden gehandhaafd en de mogelijkheid worden ondersteld, dat de Kerkeraad, die met het kerkverband brak, om trouw te blijven aan de belijdenis, naar Gereformeerde beschouwing, het recht op het goed behouden moest. De moeilijkheid schuilt dus hierin, dat nooit van te voren naar uitwendige juridische gegevens is vast te stellen, aan welken Kerkeraad het goed toekomt. Het uitgangspunt, waarop de rechtbanken zich thans schijnen te stellen, dat de Kerkeraad, die het kerkverband breekt, alle recht op het goed verbeurt, is principieel ongereformeerd en zou dus nooit in een regeling, door de Kerken zelf gemaakt, kunnen gesanctionneerd worden De keuze zou, op Gereformeerd standpunt, niet moeten geschieden naar het uitwendige gegeven van het kerkverband maar naar de geestelijke vraag, v/elke Kerkeraad de gemeente hield bij de ware belijdenis van het VVoord Gods. Het zou echter weinig baten, zulk een bepaling in het reglement op het beheer op te nemen, omdat, gelijk in de procedure te Amsterdam gebleken is, de Hooge Raad met zulk een bepaling niet rekent en bij een proces niet de Gereformeerde beschouwing, maar de opvatting onzer rechtsgeleerden den doorslag geeft.

Het laatste punt blijft altoos het Damocleszwaard, wijl men dan den burgerlijken rechter inroept.

De Vrije Schotsche kerk heeft dit pogen te voorkomen, door in haar Kerkenordening ook het geval van uiteengaan te regelen.

Dit kan toelachen.

Maar er is tegen, dat de kerk dan zelf begint met c. q. het uiteengaan te wettigen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's