Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Die voorbijgingen lasterden hem.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die voorbijgingen lasterden hem.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En die voorbijgingen laster den hem, schuddende hunne hoofden. Matth. 27 : 39.

Toen de duivel, zoo sprak Lucas, de Evangelist, alle verzoeking in de woestijn voleind had, en niets op Jezus had vermocht, toen week ' hij van Hem voor eenen tijd.

Hij is dus teruggekomen, en de Schrift geeft duidelijk te kennen, dat dit terugkomen van Satan plaats greep, toen Jezus „dsn drinkbeker'' ging drinken.

Dit merkt ge het eerst, als Petrus op Jezus eerste aankondiging van „dien drinkbeker", heftig en vol vuur antwoordt: „Heere, dit zal u geenszins geschieden", en Jezus hem terugwijst met het: „Satan, ga achter mij". Ge merkt het voorts, als er staat: „toen voer Satan in het hart van Judas!'. Ge voelt het in. dat roerende zeggen .van Jezus: „De Satan heeft zeer begeerd u te •ziften als de tarwe, maar ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude." Rechtstreeks spreekt Jezus zelf het uit als hij zegt: „De Overste der wereld komt, maar heeft niets aan mij." Het straalt door in heel de zielbeklemmende worsteling in Gethsemané. Het was voorzegd in het paradijswoord, dat de Satan aan het zaad der vrouw de verzenen zou vermorzelen. Het was voelbaar aan zoo menigen demonischen trek die het lijden van den Man van smarte noodeloos verscherpt heeft. Maar het sterkst, het brutaalst kwam het uit, toen Jezus als machtelooze aan het Kruis hing, en toen er op eenmaal een vloed van giftige lastering tegen hem oprees, en de demonische lust zich van de omstanders meester maakte, om den stervenden Jezus opzettelijk te grieven, te kwellen, en te krenken.

De ééne EvangeUst noemt het „bespotten, " een ander „beschimpen, " een derde „lasteren, " maar het woord doet er niet toe, metdenlaaghartigen schimplach om den gemeenen mond sarden, tergden, kwelden ze den stervenden Jezus, of ze hem nog, eer hij stierf, zeer konden doen in zijn hart.

Niet dat ze scheldtaal bezigen. Dit had bij deze brooddronken schare nog binnen de perken van het menschelijke kunnen blijven. Neen, maar ze deden na wat Satan zelf in de woestijn gedaan had.

Had toen Satan, zijn rekening makende op w den honger die Jezus kwellen moest, hem vlij­ z mend en uitdagend toegevoegd: „Indien gij s de Zone, Gods zijt, zeg dat deze steetien brooden wor­ i den', en stil uw honger — hier gilt priester en volk om het Kruis: „Indien gij de Zone Gods T zijt, verlos uzelven en kom af van het Kruis”.

Zoo riepen die voorbijgingen. Zoo riepen de o verpriesters en schriftgeleerden. Zoo riep een der medekruiselingen. En de Romeinsche soldaten, die natuurlijk van geen Messias afwisten, schreeuwden, hun krijgsmanseer verzakend, in het wild geroep meê.

Nu moet ge u daarbij de oostersche passie voorstellen. De Joden die onder ons wonen, zijn verwesterd, en toch, als ge ooit Joden tegen elkander razen en tieren en gillen zaagt, moet ook u wel de heftigheid van hun gebaren, de snerpende, snijdende toon van hun stem, en de verscheurende uitdrukking van hun vertrokken gelaatstrekken getroffen hebben.

En toch, om Golgotha was het nóg vreeslijker. Daar was het onvervalscht en onverzwakt oostersch. De laaie hartstocht, de tronie gansch in wilden gloed, heel het lichaam in den rythmus van den feilen hartstocht zich meê bewegend, de stem met diepen keelklank schier ziedend en sissend. Helsch, demonisch!

En dat moest uw stervende Jezus aanhooren, dat moest hij aanzien, dat brak tegen hem los, om, kon het, met giftige pijl zijn ziel te doorvlijmen.

Ge kunt u den blos van weerzin voorstellen, die er door op het reeds verbleekend gelaat van uw Heiland toog.

Dat was het antwoord van menschenlippen op zijn bede voor zijn vijanden, voor zijn beulen.

Voelt ge dan niet wat het zijn moet, voor menschen te sterven, en zoo in zijn persoon die menschheid voor zich te zien ?

Ons menschelijk wezen heeft twee tref bare kanten.

Men kan legen ons woeden door ons zeer te doen aan ons lichaam, èn men kan tegen ons woeden door ons zeer te doen in onze ziel, in ons karakter, in onzen innerlijken persoon.

Nu, naar het'lichaam hadden ze Jezus niets gespaard. Ze hadden hem geduwd en gestompt, met hun zwadder bespogen, hem geslagen op het hoofd, hem gegeeseld tot het bloed hem van den rug leekte, hem een kroon van doornen in het hoofd gedrukt, hem zelf zijn kruis van Gabbatha laten sleepen. En toen de vreeselijke kruisiging, dat slaan van de nagels door zijn handen, dat aldoor verzwakkend bloedverlies, tot eindelijk de kracht bezweek, en het sterven blijkbaar naderde.

Maar bloeddorst wordt door het zien van bloed niet gestild. De bloeddorst zelf heeft zijn dieperen oorsprong in het hart. En ten slotte is het de ziel van den booze, die rechtstreeks op de ziel van zijn slachtoffer afgaat, en niet kan rusten eer ze aan een bitter wederwoord merkt, hoe ze haar slachtoffer inwendig giftig getroffen, en doodelijk geraakt heeft.

Daarvoor doet dan geen pijl en geen stok en geen sabel, geen geeselkoord noch kruisbalk dienst. Neen, die bitterste woede koelt zich door het woord.

Dan zint de kwelgeest op het snijdendste woord, dat het diepst kan indringen, en het pijnlijkst kan wonden. En dat woord wordt dan uitgestooten op een toon, waarin de haat der verachting aan haar wreedheid botviert. En oog, en gelaatstrek, en gebaar verzeilen het giftige woord, als om het tot in het hart van den lijder thuis te brengen, en te genieten in de wonde die het aan dat hart toebrengt.

Dàt is het wat ligt in die u ergerende mededeeling van den Evangelist, dat zij die voorbijgingen Jezus lasterden.

Een laatste uitgieting der kwaadaardigheid. Een laatste poging om Jezus, eer hij stierf, nog dieper dan met geeselkoord of kroondoorn, te wonden in de gevoeligste plek van zijn hart.

Dat wonden met het woord heeft hier zoo geheel eenige beteekenis.

De giftig geworden mensch kan wonden met et woord, omdat God hem, geheel eenig, boven lle andere creaturen, de gave van het woord chonk.

De storm loeit, de leeuw brult, de slang sist, n reeds die hoorbare uitingen kunnen u met ngst vervullen, maar het is nog het woord mtt. et het woord wonden, kan de mensch alleen, ij, die naar het beeld van God geschapen is.

Hij stoot niet maar geluiden uit, maar geachten, en in die gedachten kan hij gif mengen, n dan die gedachte vlijmend toescherpen, en an die gedachte weerhaken geven, tot ze wondt, ergiftigt en zitten blijft.

Christus is het Woord, het Woord dat in den eginne bij God en God was. En uit Hem s óns het woord toegekomen, de gedachte en e uiting der gedachte.

Onze eere, ons Goddelijk privilegie, zoo dat oord en die gedachte ons uit den mond vloeiden aar het Goddelijk bestel. Maar ook onze iepste zelfonteering, zoo we die gave van het oord tegen het heilige richtten, en niet eere n lof, maar smaad en lastering voortbrengen, astering om te kwellen en te dooden, waar et woord liefde ademen en leven wekken moest. t g k d s z t

En hier keert zich dit in smading omgezette oord tegen het Woord. Het is de Gever van et woord, die met zijn eigen gave gehoond ordt.

Het is uw Jezus, die als het Woord, als de one Gods, in zijn stervensweëen nog op zijn oddelijk hart wordt getrapt. „Indien gij de D one Gods zijt, kom af van het kruis”.

Zoo blies satan het hun in. Zoo heeft Jezus et gevoeld. Zoo was de toeleg in de wonde, ie Jezus werd toegebracht.

Maar zij die voorbijgingen, wisten niét wat e deden.

Zij geloofden niet, dat Jezus de Zone Gods, n het eeuwige Woord, en Israels Messias was. oor hen was Jezus een dweper, een die zichelf misleidde en het volk misleid had.

Hun zonde was juist, dat ze niet aan Jezus eloofden. Maar in dit hun ongeloof werden ze e instrumenten van Satan, en door hen heeft atan Jezus nog in zijn sterven gekweld.

In kalme, heilige majesteit heeft Jezus ook ien bittersten aanval doorstaan, en ook hier werd et woord vervuld: de Overste der wereld omt, maar heeft aan mij niets.

Niet Jezus, de medekruiseling nam op dit arrend lasteren het woord: Vreest gij God h iet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? En e oen sprak Jezus van het Paradijs. Geen ge­ v achte van weerwraak, hemelsche gedachten verulden zijn ziel.

Maar op ons zet Satan zijn boosaardig andwerk voort. Wij roemen in het kindschap. We belijden van Jezus te zijn. We etuigen te weten, dat we uit den dood overegaan zijn in het leven. En nu komt Satan, oms zelf in zielsverzoeking, doch meest door enschen, ook op ons af, en roept ons toe: ndien ge dan kinderen Gods zijt, waarom eerstaat ge mij dan niet, waarom kan de onde u dan nog telkens verrassen, waarom chiet ge dan nog zoo telkens in uw geloof, n uw liefde, in uw heiligen wandel te kort?

In den grond dezelfde lastering van onzen staat. egen Jezus: Indien gij de Zone Gods zijt, etoon dan de macht van den Zone Gods. egen ons: Indien gij een kind van God zijt, etoon dan de zedelijke macht van een kind an God.

Voor ons te banger, omdat we ons dan chuldig weten. Omdat het verwijt in onze eigen iel op Satans lastering een echo geeft. En och worstelen we er tegen in. Schuldige kineren, maar toch kinderen van onzen God. oor God ons verootmoedigend, maar tegen Satan eestelijk-hoog ons verwerend. „Wie zal bechuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? ”

En dat moogt ge, dat moet ge, dat kunt ge doen.

Maar bedenkt het wel: Dat kunt ge, dat oogt ge, niet om wat in u is, maar alleen mdat uw Heiland den beker van lastering oor u heeft uitgedronken, en door geen Satan elfs u uit zijn hand laat rukken.

En daarom voor Hem, die stervend aan het ruis om uwentwil de lastering verdroeg, de ijns van uw aanbidding, van uw liefde, van w nooit eindigenden dank.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Die voorbijgingen lasterden hem.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's