Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„En alzoo in zijne heerlijkheid”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En alzoo in zijne heerlijkheid”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzoo in zijne heerlijkheid ingaan ? Luk. 24:26.

Als ge in Genesis de teekening van het Paradijs vergelijkt met de nog ongeboren, zij het al ontvangen wereld, eer God het licht schiep, dan staat ge voor een overgang lot heerlijkheid zóó sterk, dat uw stoutste verbeelding ze zich niet rijker denken kan.

Eerst niets dan woestheid, ledigheid en donkerheid als van een eeuwigen nacht, en daarna, schier plotseling, al de lente-schittering van den Hof van Eden.

Maar deze overgang tot heerlijkheid kent den doorgang door het lijden niet. Er is de scheppende energie van den Geest van God. Er is ontluiking van licht en leven op Gods machtwoord. Er is de begroeting van de morgensterren die juichten, en van de engelen Gods die vroolijk zongen. Er is telkens een nieuwe heerlijkheid die aan de reeds geboren heerlijkheid wordt toegevoegd. Al peys en vree in de wereld van Gods vermakingen. In het menschenhart geen zweem van zelfverwijt. Geen traan nog in het menschenoog denkbaar. Alle dier tot Adam komend. En hijzelf met de hem van God geschonken vrouwe naar geen bedekking der schaamte nog grijpend, omdat geen schaamte werd gevoeld.

Het is dus niet waar, dat de weg tot heerlijkheid van meetaf, van nature, naar de gewis heid der Goddelijke ordinantie, altoos door tijden moest gaan, of wilt ge, dat eerst ingaan in den dood, en dan uit dien, dood opstaan, het mysterie van den weg des levens bij God zou zijn.

Men heeft er dit ook bij de Schepping wel van gemaakt. Zie, zoo riep men, „de aarde was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond". Dus moet er verwoesting, ledigmaking, verduistering achter de ons verhaalde schepping liggen. Er moet iets vreeslijks hebben plaats gehad, waarvan ons alleen de schriklijke uitkomst verhuald wordt. Een vreeslijk lijden moet achter Gen. i : 2 liggen, en uit dat lijden dook de heerlijkheid der Schepping op. Ook de ons verhaalde Schepping was opstanding.

Toch houdt dit geen steek.

Als er staat dat God sprak: „Daar zij licht, en zie, daar was licht, " dan is er geen sprake van een licht dat er eerst geweest was, toen in donkerheid was ondergegaan, en nu terugkeerde; maar dan komt dat licht er door het machtwoord Gods voor het eerst.

Dusver was er nooit anders dan donkerheid geweest, en het licht keerde niet terug, maar was er nu pas.

Dat er verwoesting, dat er ledigmaking, dat er verdonkering in eeuwigen nacht had plaats gegrepen, is alzoo verzinsel. Dat de aarde woest en ledig was, beduidt alleen, dat er nog geen vorming van de ongevormde stof had plaats gegrepen.

Er was nog geen heerlijkheid geweest.

Eerst door de Schepping kwam de paradijs weelde.

Maar de heerlijkheid van Eden kwam zonder dat de poorte van het lijden werd doorgegaan.

Daarna komt de verwoesting. De verwoesting door den vloek. Het te niet gaan van het paradijs, het opkomen van een aarde die distels en doornen voortbracht.

En dàn is het lijden er.

En van die ure af is het lijden de eenige poorte, die doorgang en toegang schenkt tot vernieuwde, tot verhoogde heerlijkheid. En dit gaan door lijden tot verhoogde heerlijkheid, dat is de van God verordende weg der Opstanding, de Verrijzenis, de Wederopleving uit den Dood.

Door „lijden tot heerlijkheid" is het graveersel in Gods zegelring, waarvan Hij het ontzettende merk afdrukte op heel de Schepping nadat ze Hem ontzonk.

Het komt alles op uit den vervalschten geestelijken achtergrond in het engelenheir en in het hart der menschen. Hier werkt de zonde, met haar ondoorgrondelijke mysteriën.

En die zonde werkt, woelt, wij verstaan niet hoe, tot in heel de zichtbare schepping door. Alle bloem verwelkt, alle blad verflenst, alle stengel verdort. Het is als één adem des Doods, die over heel de Schepping is uitgegaan.

En dat verdorren nu van Gods heerlijke schepping wordt door den mensch als /yV^« gevoeld; als een lijden dat hem omspant, dat doordringt tot in het merg van zijn wezen; een lijden, dat hij doorworstelen moet, en dat hem verteren wil in pijn, en in nood, in doodangst en in de zielsverscheuring van heimwee en verdriet.

Wat zal hij nu ?

Voor dat lijden vluchten ? Maar dan blijft eeuwiglijk de ellende.

Of wel dat lijden willig uit Gods hand aanvaarden ? Dan is er weeropstanding, dan wordt dat lijden zelf hem de doorgang tot vernieuwde, tot herwonnen, tot verhoogde heerlijkheid.

„Weet ge niet dat de Zoon des menschen alle deze dingen lijden moest, en alzoo in zijn heerlijkheid ingaan? ”

„In het zweet uws aanschijns zult gij brood etrn", dat is het lijden voor de levensinstandhouding. „Met smarte zult gij kinderen baren", dat is het lijden voor de voortzetting van het leven. En in die twee saamgenomen omspant het lijde? i heel onze levensexistentie.

„Brood” is hier het eerstnoodige, dat al het overige in zich besluit. Aanduiding van alle voedsel, maar ook van allen drank, van alle kleeding en bedekking, van alle vvoning en beveiliging. Beeld ook van allen buit, dien 's menschen geest, door spanning en door inspanning, veroveren zou. Zinnebeeld dus ook van wat elk gezin, en elk geslacht, en alle volk te wachten stond, bij elke poging om de natuur aan zich te onderwerpen, om zedelijk zich te verheffen, om innerlijk zich te verrijken, om winste te behalen, blijvende winste voor de toekomst.

Wie de spanning van het hart, de inspanning van den arbeid, en de moeite, de overspanning van den strijd en de worsteling schuwt, blijft arm en wordt nóg armer. Hij zinkt weg en gaat onder.

Alleen wie het lijden aandurft, den beker des lijdens willig tot op den bodem toe ledigt, wint in zielskracht en wilskracht, onderwerpt de natuur aan zich, komt vooruit, sterkt zich in zijn existentie, en is voor de toekomst verzekerd.

En evenzoo staat het met dat „baren in smarte". Geen geboorte van het menschenkind, zonder dat het raoederbloed vergoten wordt. En ook dit moederbloed beeld en teeken van wat geldt voor alle nieuwe leven dat onder menschen zal opkomen. Een „baren in smarte" ook voor het hart dat liefde won, ook voor den geest die nieuwe scheppingen voort zal brengen.

„In het zweet des aanschijns” alles in standhouden en verrijken van wat was; „in smarte / baren" al wat nieuw uit het mysterie van 't leven of uit het mysterie van den geest zal opkomen.

Een vloek des doods die te verdringen, een wee en ellende die terug te drijven is. De star der hope voor schooner toekomst ons toeglurend.

Maar altoos door de spanning heen, nooit anders dan door een baren in smarte. Zelfs voor de vorming van uw eigen persoonlijkheid, voor de veredeling van uw hart, voor de ingraveering van uw karakter.

„Tot heerlijkheid!” het moedgevend opschrift op den handwijzer aan den ingang van den weg des levens.

Maar „tot heerlijkheid" nooit anders „dan door lijden.

Jezus was „de Zoon des menschen", d. i degene, in wien wat des menschen was, zich het volledigst, in den meest volstrekten zin heeft samengetrokken. Die dat zelf gewild heeft. Die om akoo „Zoon des menschen te zijn, " mensch geworden was.

Wij nemen elk voor ons zelf een kleine plaats in den breeden omtrek in. Hij koos zijn plaats m het middenpunt, vanwaar alle stralen des menschelijken levens uitgaan, en waarin ze alle terugvallen.

Vandaar dat het merk van den Goddelijken zegelring : „Door lijden tot heerlijkheid, " op zijn leven en op zijn hart dieper moest worden ingedrukt, dan dat bij één onzer ooit kan.

Bij hem was het door het diepste, door het centrale lijden tot de hoogste, d. i. tot de centrale heerlijkheid. „Alle knie voor hem zich buigen, en alle tong hem belijden!" Voor hem de drinkbeker, maar ook voor hem de kroon. En van die kroon de glans niet alleen z voor hem, maar met hem voor allen die niet voor zichzelven lijden, maar lijden met Jezus.

Het is één wet, dat u het brood toekomt in het zweet uws aanschijns; dat uw moeder u in smart baarde; en dat de Zoon des menschen u niet dan door in den Dood te gaan en door zijn bloed te vergieten, van den Dood kon verlossen.

Alle lijden Christi is niet anders dan het zich onderwerpen als Zoon des menschen aan de wet des lijdens, die op de menschheid drukt.

Die wet is dat moest. „Moest de Christus niet alle deze dingen lijden en alzoo in zijn heerlijkheid ingaan? Het Goddelijke moeten, de Goddelijke noodzakelijkheid. Naar het Godsplan, naar de profetie, o, gewisselijk, maar toch zóó altoos, dat dit Godsplan voor Messias ver­ band hield met de wet des lijdens, ons om onze zonde opgelegd.

Onder die bange wet des lijdens, zwoegt het menschenhart, tot het in tranen verlichting vindt. Onder die bange wet bezweek de Zoon des menschen, om alzoo voor ons de heerlijkheid te winnen. En zoudt gij, belijders van dien Christus, dan aan die wet u ontworstelen willen? Ook in uw strijd voor den Naam des Heeren aan die wet des lijdens ontkoming zoeken?

Riep dan niet reeds de psalmist van een zaaien met tranen, opdat ge met gejuich eens maaien zoudt?

Verstaat, hoort ge dan de siem niet, die uit het bloed der martelaren ook tot u roept?

En als dan het lijden u genaakt, en het hart u breekt, en donkerheid uw ziele bevangt, ligt er dan ook voor u geen vertroosting in dat rijke zeggen van Jezus tot Clopas en zijn metgezel: Wist ge dan niet dat de Christus, en dus ook elk der zijnen en ook zijn volk, alle deze dingen lijden moest, om alzóó in te gaan in heerlijkheid?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„En alzoo in zijne heerlijkheid”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's